Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Als ge niet.... dan! (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Als ge niet.... dan!
Afbeelding van Als ge niet.... dan!Toon afbeelding van titelpagina van Als ge niet.... dan!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (13.07 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Als ge niet.... dan!

(1917)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 115]
[p. 115]

Tweede boek

[pagina 117]
[p. 117]

Hoofdstuk XVI

Ja, dit was wel een kamp.

Op een linnen ziekenbed lag hij, in de schaduw van een opgespannen zeil, tusschen twee punt-tenten. De onderklappen waren voor het luchten hoog opgebonden, en daaronderdoor kon de patient het strak-getrokken touwwerk zien van nog verre tentstraten, reeks aan reeks.

Was dit nu waarheid? - of was het àndere waarheid geweest?

Hij meende zich te herinneren... Een droom dan toch... waarin heel zijn leven, al zijn gedachten waren voorbijgegaan...

Ja, dat was een droom. Maar die droom eindigde... in een kuil vol lijken lag hij... hij schudde ze af... ze gleden telkens zwaar over hem neer...

Voor zijn strakke oogen zag de zieke het visioen. En het was niet van de koorts dat hij rilde...

Dan gleden er andere beelden door zijn hoofd. Een vlucht... een bosch... en nog andere menschen! Stil... kon dat waar zijn, van een Engelschman zonder armen? Had hij niet met hem gesproken?... En... iets van een vlieg... wat was er met een vlieg?...

Alle verband knapte af.

Toen zag hij, op-zittend, een man in de naastbije tent met zijn schoenen bezig. - Had hij dien man niet vaker gezien? Slank was hij en donker; over zijn als ingedrukt voorhoofd piekte het warrige haar.

... Zou hij roepen?

[pagina 118]
[p. 118]

Maar juist toen hij daarvoor den mond plooide, begon als een vroolijke gast de andere een liedje te zingen; hij scheen zoo tevreden met zijn werk, en 't was heldere zonnige hemel, en de frissche wind wapperde door de tenten...

Wie was die man? - Wat zong hij daar wel?

Het luisteren vermoeide den zieke; in zijn verhemelte steeg de zoete bloedsmaak, en opnieuw duizelde hij achterover in slaap.

Toen hij wakker werd, zaten bij zijn bed twee mannen. De een was de donkere jongen met het lage voorhoofd, de andere de Engelschman zonder armen. Het was ineenen wèrkelijk.

Beiden tegelijk begonnen zij hem toe te spreken. Met vreemde oogen zag hij naar hen; hij kende ze, hij had hen onder heel andere omstandigheden als vrienden gekend!

Wat vroegen ze?

O, hij was heel goed; hij voelde zich heel goed. - Was hij ziek geweest? - Zeker, zijn hoofd bleef nog licht. Als hij zich oprichtte, duizelde 't. - Maar de heerlijke frissche wind koelde zijn achterhoofd. - Wie had hem zoo luchtig en welverzorgd hier gelegd?

De zwarte man met het lage voorhoofd ging in de tent, hij kwam terug met een groote witte kop heete thee. Twee beschuiten lagen op het schoteltje erbij.

Op zijn donker, mager gezicht was aldoor een milde lach, als van een ziekenzuster; hij manueerde zoo voorzichtig den theekop, waaruit hij den zieke drinken liet, heel zijn doen was dat van een zacht, zorgvuldig meisje.

[pagina 119]
[p. 119]

Ook de andere man glimlachte mee, maar hij had geen armen om iets te doen. Hij wachtte tot de zieke gedronken had; toen vroeg hij of hij zich nu beter voelde?

Een wonderlijke vrede was in hen-beiden; het leek den patient of dit altijd zoo geweest moest zijn en blijven zou. Alles scheen natuurlijkerwijs zoo te behooren: met de zon, en de frissche koelte, en de tenten, wier gewasschen witte zeilen gezellig knetterden in de tocht.

't Was als midden op een blauwe schilderij: licht en onvaambare ruimte. En hij lachte, en hij vroeg:

- Of dit nu een droom was? of het andere?

Dan, in 't even zwijgen dat volgde:

- Heb ik geslapen? - Hoe lang?

De Engelschman glimlachte.

- Bijna te lang, zeide hij. Jean was bang dat je niet meer wakker werd.

De zieke dacht even. Hij begreep niet goed. Er was een woord in den zin dat er vreemd en wonderlijk in deed. Ineens herkende hij 't: ‘je’. Maar hij drukte zijn bevreemding niet uit, en, op den anderen man wijzend:

- Jean, - dat is hij?

De professor knikte.

- Zeker, ik ken hem wel, zei de zieke. Hij was in het bosch bij me, dacht ik... hij moet heel vriendelijk voor me geweest zijn.

Eenigen tijd lag hij te ademen. Toen bezon hij:

- Maar dit. Dit is het bosch niet meer. Toch ken ik jullie allebeide wel: hem, en u. - Ik heb u meer gezien, zooals u nu bent, zoo...

[pagina 120]
[p. 120]

Hij wilde zeggen: zonder armen, doch hield het woord vast.

- Welk leger is dit? leidde hij af.

De beide mannen zagen elkander aan, glimlachend in gelukkige verstandhouding.

- Een leger is dit niet, antwoordde de professor het eerst. Moet ik ‘goddank’ zeggen? - Het zijn tenten.

Hij zweeg en luisterde:

- Hoort u dat geluid van bijlen in het bosch? Het gekraak van takken? - Ons leger is bezig boomen te vellen voor het winterkwartier.

- Een leger... tòch een leger... fluisterde de patient zacht. Zijn oogen trokken weg; hij verdween in gedachten...

Maar ongeduldig viel Jean de Apache in:

- We zijn in geen leger! er wòrdt niet meer gevochten. We zijn onder kameraden - o, deze tentenstad vol! De wereld heeft afgedaan! - Wij hebben - weet ge - een nieuwe wereld gesticht!

Zijn oogen, in geloofextaze, brandden. In een behoefte aan beweging sprong hij op uit zijn knielende houding bij het bed.

- Onze vriend uit Parijs blijft een opgewonden kind, - merkte de professor op. - Zóó slecht heeft de wereld hem behandeld, dat hij aldoor nieuwe stichten wil. - Hoe zullen wij 't onzen patient begrijpelijk maken?

Beurtelings hen beiden zag de zieke aan. Alles dreef weder in onwezenlijkheid weg. Zij spraken over dingen die lagen buiten zijn begrip; er moest

[pagina 121]
[p. 121]

iets zijn gebeurd, waarop zijn ervaring geen sleutel meer had. - Wat was dat?

- Vertel! vertel! drong hij aan.

Op dat oogenblik zag de zieke tusschen de tentrijen door de figuren van een zonderlingen droom.

Twee mannen waren het, een van hen in een ruim khakipak genaaid, met zakken overal op zijn lichaam; de andere droeg een groene uniform met gouden versiersel en een hoed, waaruit een veer potsierlijk piekte. Een discours, met drukke handgebaren, bond hen; zoo kwamen zij, als op een schuttersstuk, achter de naaste tent vandaan, en hen volgden vier eendere mannen, die een stuk wild droegen, de twee-aan-twee gebonden poten geregen aan een stok.

Dadelijk herkende de zieke hen, maar juist de herkenning gaf de vreemde sensatie. Alsof ze nu geen werkelijke, daar loopende en pratende menschen waren! Zij konden evengoed opgestaan zijn uit een droom; iets van tooneelspelers hadden ze, die achter een coulisse uit geschreden kwamen, ineens in 't gezicht, door het felle kunstlicht waadden van het tooneel, dan weer verdwenen aan den anderen kant.

Plechtig, als droegen zij de fameuse druiventros uit het land van melk en honig, beenden de vier Duitschers met hun last. De zieke herkende ook hèn; hij wist wie ze waren: neen, zijn gezicht van vier menschen die daar gingen, was geen oogverbijstering. - Tegelijk zag hij hen verneveld wandelen, een onwerkelijk vizioen.

[pagina 122]
[p. 122]

Toen echter, achter de tent om, kwamen alle zes bij zijn bed; zij drukten, de Graaf en de Amerikaansche journalist, hem de hand, terwijl de vier mannen met het stuk wild - een groot hert, dat uit den achteruit hangenden bek bloedde - erbij stonden zonder iets te zeggen.

- Ha ha! onze vriend is wakker!

Druk stappend in zijn groote laarzen, beval de Graaf de vier dragers, met het doode dier te naderen.

- Dat treft! Wij brengen een jachtbuit mee - kolossaal! En hij gaf met de vlakke hand een kletsenden slag op de flanken van het doode beest.

Maar de journalist had geen rust vóór hij de kwestie aan den professor had voorgehouden:

- Ziet u, de bok is tweemaal aangeschoten. Daar aan den schouder, en pats! - recht in het voorhoofd. Nu zeg ik...

- Daar kunnen we vanavond debating over houden, coupeerde de Engelschman rustig. Eerst dienen wij toch onzen vriend, nu hij zoo gelukkig herstelt, op de hoogte te brengen van de veranderingen, die de wereld sinds zijn inslapen heeft ondergaan.

Om beurten hen allen zag de zieke aan. - Hoe kon de wereld veranderd zijn? vroeg hij.

- Ik droomde van een klein gouden beest, dat mij meenam, eerst naar een gruwlijken kuil, waar lijken opgestapeld lagen over mij heen; maar toen maakte ik mij los en ik vluchtte. - Dan was ik plotseling in een lief, rustig dorp. De menschen groetten er zoo vriendelijk in den avond; stil hing

[pagina 123]
[p. 123]

een roode zon tusschen de boomen te branden als een Chineesche lantaarn. Stokrozen stonden roerloos in den gloed. En zelf zat ik voor een huisje, ik las in een boek... ik heb mijzelf ook verder gezien... als student... als geleerde die les gaf...

- In den droom is uw geheugen teruggekeerd! verheugde zich de Engelschman.

Allen toonden een levendige belangstelling. De journalist groef een notitieboekje uit een zijner vele zakken en maakte een opteekening; de diplomaat, de eene hand in de andere voor zijn lichaam, leek zich gereed te stellen voor een speech; de vier dragers, nog altijd het beest tusschen zich in, bepaalden zich, als waren zij stom, tot gebaren. Alleen Jean de apache deed niets luids of opzettelijks. Een glimlach verblijdde zijn gelaat; toen haalde hij de schouders op, in meisjesachtige schaamte over zijn vreugde, en hij zei:

- Geheugen! - wat maakt het uit!

Nadenkend was de zieke blijven zitten op zijn bed. Als een afwezige sprak hij:

- Ik weet niet... Wat zou droom zijn, wàt geheugen?... Ik zie u allen om mij heen, ik heb u zeker vroeger gekend... nu weet ik weer alles. Het is nèt geschilderd. - Ik zie een bosch en een kamp... ja daarginder is het bosch nog... maar dit kamp is mij vreemd...

Hij zag om zich heen, als om te controleeren, en knikte vaag met het hoofd.

- Nee, de tenten, ging hij, afwezig voort, - de tenten heb ik vroeger niet gezien. Tenten heb ik niet gezien, dat weet ik nu wel zeker. Er was toen

[pagina 124]
[p. 124]

een bosch om ons heen... een beek zie ik... het water kan ik hooren...

Toen zijn stem ophield, vernam men alleen het verre gehamer van de werkers in het bosch. Opmerkzaam bleef de zieke een tijdlang luisteren.

- Ik zie alles veranderd... alles... Uit de verte hoor ik gehak en geklop... daar moeten veel menschen bezig zijn met hout... Wat beteekent dat alles?... De wereld?... Hij zag den belangstellenden kring rond.

- De wereld... herhaalde hij, blijkbaar niet meer zeker van de beteekenis van het woord. Toen, vaster, vroeg hij:

- Heeft de wereld òns... of hebben wij de wereld teruggevonden?...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken