Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het leven van Joost Welgemoed (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het leven van Joost Welgemoed
Afbeelding van Het leven van Joost WelgemoedToon afbeelding van titelpagina van Het leven van Joost Welgemoed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (11.20 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het leven van Joost Welgemoed

(1921)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 273]
[p. 273]

XXI.

Nummer 15 in het IIe Paviljoen, Afdeeling Mannen, van het Stedelijk Ziekenhuis lag zonder beweging onder zijn vastgestopte dekens. Een pak, binnen het houten vierkant van het bed.

Glimloos bleef wat leven smeulen achter de gevallen oogleden. Het was nauwelijks merkbaar.

Men deed er weinig aan, de dokter kwam wel eens kijken, en de Zuster, met hulpelooze handen, stond nu en dan een poosje peinzend bij het bed.

Maar in den stillen zieke vloeiden bedenkselen over en in elkander, - herinnering, vizioen, voorstelling, meening, oordeel, belevenis en princiep, sterke, heldere wil, en verwijderd vage doelstelling, - soms in opvolging, telkens ook weder tegelijk, aangevonkt aan elkander, opsprankelend bijwijlen tot een plotselinge helderheid van zonneklaar in het brein ontstoken lichten.

Het lichaam, zwak, stuipte tegen het onomkoomlijke. De geest had geen leed. Hij was bezig gebleven met een ziek apparaat als een kind met gebroken speelgoed, waarvan het de haperingen niet bemerkt. Sommige voorstellingen waren weggeslagen, verdwenen onder een asch, zij werden niet gemist, en sommige bleven in hun associaties nog kenbaar, dan waren die associaties haar vertegenwoordigers, gevolgen wier oorzaak ging verloren, en die zelf met nieuwe bloeikracht weder oorzaak werden.

In vereenvoudigde beelden, kinderprenten, schoven de tafreelen van Joost Welgemoed's leven achter elkander aan. Er waren liefden en idealen, de naïeve droomen van zijn jongelingsjaren, de afschuw van het kantoorleven, hoogheid en vernedering. Maar uit de troebeling van alles tegelijk kwam het beeld van zijn vader duidelijker vooruit, hij herkende hem en een door niemand geziene glimlach schemerde over zijn lippen.

[pagina 274]
[p. 274]

Zijn vader... zijn lieve vader... Hij zag hem worstelen met de taken zijner verbeelding, hoofdman van de reuzen die den hemel bestormden. Daar strompelden ze met geweld omhoog op hun stampende pooten... een drom... dringend en schreeuwend... en vader, vader hitste met groote gebaren achter hen aan, hij zong met een bolle, groote stem, en hopte met de knieën - hop hop! hop hop hop! - zoo stormden zij de kazen trappen van den hemel op.

Licht scheurde wijd open... meteen viel alles zwart. En op de bliksemend belichte film zijner verbeelding zag hij zichzelf ploeterend aan een wagen op geweldige wielen, die te zwaar was voor zijn macht. Hij wroette en wrocht, het lompe ding dat daar vierkant boven de assen was, wilde niet verder. Stug bleef het op dezelfde plaats. In den wagen herkende hij doode gezichten, rond hem waren ze met hun verwezen blikken, en verder waren ze, overal rondom en omhoog stegen ze, tot in een verren nevel, waar ze walmden en dwalmden in den trekkenden rook... Versteven in hun drommen, bleven daar de voorzitter met zijn hamer, de bijzitters, een in de hoogte geschoven tribunaal, mal en gedrochtelijk, als op het laatste tafreel van een rarekiek, waar de aardsche gerechtigheid wraak neemt over de zondaren.

Stond er ook een te oreeren? Wie was het? Hij kon niet onderscheiden door de neveldikte... maak dan even plaats, menschen, dring zoo niet, schreeuw zoo niet!... ja, daar was hij, de eene weer... nu kon hij hem goed zien... als hij nu dien zwaren bak maar niet optillen moest, met vrouwen en mannen geladen... wat moesten ze? Ze werden opeenen allen gelijk, alle dezelfde smoelen, naast elkander getast, en niet van hun plaats te krijgen van hun opgetelde zwaarte!

Eindelijk schoven de dingen opzij, de rijen eenderen ontsloten zich, een enkel gezicht kwam opdringen.

[pagina 275]
[p. 275]

Groot, grooter wordend, stond het gedrongen tegen zijn gezicht, zij schreeuwden, hij en die andere, elkander in de open monden, masker tegen masker, blik in blik. Joost's hand zocht kracht om te slaan, met het besef dat die slag nooit treffen zou... zijn wilsgreep bleef machteloos liggen op het laken.

Iemand zeide iets.

En een hand, de Zuster, streek mild wat haren uit zijn voorhoofd. Rustig werd het nu en leeg.

Op het uur der bezoeken, elken dag, stonden zwijgende menschen bij dit bed. Zij stonden er als bij een graf, peinzend in zichzelf. De doode in de krib ademde langzaam. En zij gingen weder heen in een peinzende verwondering.

De kranten schreven over Joost Welgemoed. Het fait divers van zijn ziek worden in de vergadering. De sensatie... coup de théâtre: vader en zoon. Dan eindelijk, zich herinnerend de een na de ander, ook zijn levensverhaal, romantisch, vol verzonnen bijzonderheden, een film. Men spotte, men lachte om sommige zijner geluksdroomen, men streed, kijfde erover. Er was een poos niets belangrijker.

De wereld stond even stil om naar Joost Welgemoed te kijken.

Maar toen hij zoo lang wachtte met te sterven, werd zij weer onrustig en ging naar andere dingen over. Zoo was zij altijd, zij had geen geduld.

Het lichaam van Nummer Vijftien had den tijd. Langzaam gleed het in de versterving. De geneesheer gaf last den zieke naar een afzonderlijke kamer te brengen. Hij troostte ambtshalve de snikkende gezusters, met haar allen uit haar noodlijdend depôtje gekomen in een behoefte naar benauwdheid en herinnering. Misschien snikten zij om zichzelf, wijl het verdrietig is een broeder te verliezen. Zij ondervonden er een wonderlijke verhevenheid bij, die het verdriet tot iets zaligs maakte, en in een weelde lazen zij

[pagina 276]
[p. 276]

elken avond het dagbulletin in de krant. In alle kranten.

Oom Willem kwam vragen met het gezag van zijn bedaagde deftigheid: hoe lang het nog kon duren? De dokter trok schouders en wenkbrauwen omhoog in zwijgende hulpeloosheid. En ook Oom vertrok met dien ernst van gewicht, die niet weet of hij weemoed of eerzucht is. Hijzelf, oud man, stond nabij het graf. Dat gaf hem wijding. En die wijding voelende, schreed hij naast den hoogehoed in zijn hand plechtig naar buiten, al beradend of hij verplicht kon worden, en of het eervol kon zijn, voor de begrafenis te betalen.

Het welverzorgde jongemensch Joost de Jongere maakte sensatie in het ziekenhuis onder de Zustertjes. Hij had den zieke binnengebracht, haastig weder verdwijnend naar zijn gewichtiger zaken, maar hij keerde terug om de bloemen van zijn moeder te brengen, die zij oirbaar geoordeeld had.

Ook voor hem kon de zieke niets zijn. Hij had zijn eigen zaken. En ook hij vroeg den geneesheer: wanneer? Want hij moest naar zijn zaken terug, en de dokter schokte weer vragend de schouders omhoog. Met gepasten eerbied voor een vader die sterft: het was een vervelende geschiedenis.

Maar Joost Welgemoed leefde... leefde...

Hij telde aan de rekening van zijn leven, dag en nacht, en die rekening, vol dubieuse posten, kwam nimmer gereed. Worsteling van willen en kunnen, streven zonder bereiken, jagen op argeloos struikelende voeten achter lokkende verbeeldingen aan. En nog in de doodsmijmering minachtte hij al wie omzichtig elke schrede tevoren bepaalden. Hoe verafschuwde hij hun bedachtzaamheid!

Voldoening glom in zijn gesloten oogen om zijn onverpoosde volhouden tot den knak... hij kind, hij Don Quichot, Sysiphos, die nog ontluisterd, wit van baard en haren, zijn schoeren gezet had onder het onvertilbaar blok!

[pagina 277]
[p. 277]

Misschien...?

Wat waren menschen, om zich moeite te geven voor hen...?

Toch... ja tòch...

De gedachte voltooide zich niet. Alle vormen werden zacht. Alle tegenstellingen vergleden. Een weemoedige mildheid was wat de laatste bezoekers zagen op Joost Welgemoeds openplooiend gelaat.

 

De kranten maakten zijn rekening op, trokken het passief saldo.

Dit leven was mislukt.

Maar toen een kleine stoet van burgerlijk traditioneele deftigheid - Oom Willem had betaald om de eer aan de familie te houden - naar het kerkhof schoof, sloten zich allerhande wonderlijke menschen aan, die elkander schenen te kennen. Het waren sinjeuren met groote hoeden en uitbundige dassen, zonderlingen in steltenden hoogmoed, een dronkaard, de modder bijeenvegend met zijn oudmodische verschoten manteljas, een scherpgebrilde guit, wiens tronie zelfs op dit oogenblik de verzamelde wereld kritisch uitdagend bekeek.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken