Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De verlaten man (1928)

Informatie terzijde

Titelpagina van De verlaten man
Afbeelding van De verlaten manToon afbeelding van titelpagina van De verlaten man

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.72 MB)

Scans (5.61 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De verlaten man

(1928)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 139]
[p. 139]

XV.

Morgen vijf weken sinds ik kwam.

Het water, plotseling door een wolkbreuk opgezet, heeft toch nog kwaad gedaan. Wij zelf werkten als polderjongens tot alles veilig was.

De dam ligt. Mijn dam. Mijn wil.

Pees, jeugdig opgewonden, heult met de aestheten: ik ben een kunstenaar!

Wij hebben als kameraden in het leed geleefd. Elkaar bij stukjes en beetjes alles uitverteld, en toen nog weer van voren af. Wij zwakke mannen.

Neen, hij is niet genezen. Wonden, die men zichzelf toebrengt, genezen niet. Alle avonden na zijn ‘welterusten’ legt hij zich tot het eender mijmeren neer.

Wanneer ik mij mijn hervatting van het zakenleven voorstel, huiver ik. Ik wil niet weg. Hoe zou het meisje Joosten nu zijn? Heeft zij zich werkelijk amoureus verbeten in haar patroon? Arm meisje Joosten!

Bus is nu toch ontslagen. Dezelfde reden. Blok heeft mijn afwezigheid gebruikt om hem af te danken. Zes maanden ontvangt hij nog salaris.

Mijn advies kwam te laat: de teeken juffrouw ont-

[pagina 140]
[p. 140]

slaan. Zij heeft geen schuld, maar zij is de jongste. Zal zich gemakkelijker herstellen. Bovendien - neen, zij is niet van het soort, dat men behoeft te ontzien.

Met een beetje goeden wil hadden wij haar kunnen overdoen aan een bevriend kantoor. Jammer voor Bus! Ik wil toch zien, of er niet nog te plooien valt. Maar van hier uit mij bemoeien met de zaken... ik heb mijzelf, mijn nieuwe zekerheden te lief.

...Zekerheden...?

Philine dreigde op de thuisreis uit Sicilië hier te komen. Zij moest, schreef ze, toch langs. Het is de eerste maal, geloof ik, dat ik haar bepaald onheusch heb afgewezen. Heeft Pees gelijk? Is leven van-zich-af-slaan?

De arme jongen - hij kan alleen zich retireeren.

Ook Jeanne schreef. Zij schreef. Natuurlijk schreef Jeanne. Jeanne schrijft iedereen, het is geen onderscheiding een brief van haar te ontvangen. Zij schrijft periodiek. Gaat zitten, bedenkt aan wien zij haar hoogen nood zal uiten. Weet niet aan wien ze schrijft, - zou zij mij anders doorzagen over Pregel? Zij kan toch weten hoe het mij hindert, van hem te hooren. Dat kan ze weten, dat weet ze, maar ze schrijft. Ze rolt af als een kluw, aldoor zich zelf. Aldoormaardoor, aldoormaardoor, het zeurend spinnen van een rups. Moet ik ophaspelen wat de vlegel Pregel liet vallen?

O, het was een pikant geval! Over liefde hadden ze 't. En wat ik er van dacht, dat wou ze weten. Wat ik dacht over het ‘naturel’ der liefde? En of het in

[pagina 141]
[p. 141]

haar ‘naturel’ ligt, ‘onnatuurlijk’ te zijn - begrijp ik wel - ‘tegennatuurlijk’ is dat misschien duidelijker?

Pregel beweert, stoutmoedig - o zoo'n oorspronkelijkerd toch! zoo'n schalk! - Pregel beweert: ook het ‘tegennatuurlijke’ behoort tot de ‘natuur’. Ha, ha, wat zal ik nu gaan zeggen? Daar zit ik, wat denk ik daar nu van? Hoor ik ze gnuiven? Hoor ik ze namen noemen, die er niet staan, maar die ik lees - ‘tusschen de regels’ heet dat? het lacht, het gnichelt overal. Zij wéét, doortrapte Jeanne, o, zij is knap genoeg, doch zij wil weten. Van mij! Ik moet het zeggen. Het jeukt, het brandt en ik alleen kan krabben.

Wat moet een braaf ingenieur-in-zaken met zoo'n uitrafelende blauwkous!

In lauwe avonden blijven de beekwanden frisch en sappig. Over den afgrond zwieren de blauwe veders der verwilderende olijven. Doornige aloë-spinnen kruipen geheimzinnig over de rots. Blauw kruid schuilt fonkel-oogend in donkere nesten. Is het er? Is 't er niet?

Komen daar nimfen aan de rivier zich drenken? Glanzen glippen - kunnen het flanken zijn? Het water murmelt, zoete vischjes springen naar een zoen.

Wie kent de geheimen tusschen licht en luwte!

Wij, twee mannen, staan luisterende stil.

Gaat nu gebeuren al wat sprook en heugenis verzekert? De blauwe hemel druipt als druiven. Hoog op de torens der rotsen tronen ontoegankelijke vogels.

[pagina 142]
[p. 142]

Daar huilt een uil. De varens kreuken, de schrikkige ritsel vaart er door van een onzichtbaar bergkonijn. Veel gebeurt. Alles tegelijk. Een rijpe vijg valt diep, zoo diep, de put geeft geen geluid. Snipperen nog kapellen? Gonst een toevallige koelte door de dorrende kastanjes? Zaagt ge? Wat? Wat wilt ge dat ik zag? Niets, luister liever. Was dat een merel? Een schot? Schatert Taddeo zoo? Heeft hij geschoten of zien zijn wulpsche oogen de badenden in het water?

De jonge Pees is moeizaam geklommen over den berg van een dag. Een gedenkdag. Gedenkdagen zijn dwaasheid, men moet niet gedenken. Maar wie 't nu toch doet...? Van afgrond tot afgrond leek hij te storten, toch hield hij vol. Hij vorderde, hij rustte niet. En tegen den avond: ‘welterusten’ op zijn smal gespannen vouwbed, had hij het ruime uitzicht en zijn vrijheid.

Het meisje, zegt hij, is met anderen verloofd.

...met anderen...

Hoorde ik dat goed? Ik waagde niet te vragen.

- Verdomd! viel hij uit, ik zou de waarheid kunnen tasten en toch rampzalig zijn.

- Geloof jij, bracht ik te berde, om hem af te leiden, dat voor één man één vrouw geschapen zou zijn.

- Ja, dat geloof ik.

Er viel een stilte achter zijn schampere snauw.

- Maar voor één vrouw zijn alle mannen geschapen.

Misschien is daar toch beter waarheid dan zijn bit-

[pagina 143]
[p. 143]

terheid meent. Laat ons licht-levend zijn... o, wie het vermocht!

Ik solde een avond met Jeanne's mallen brief. Ik schreef terug, in nimfen te gelooven. In heete saters, en Pan's hooglied op de rotsen.

O, wie het gelooven kon en dit geloof waar maken in zijn leven!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken