Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De CL. Davids psalmen (1644)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.52 MB)

Scans (30.10 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De CL. Davids psalmen

(1644)–Johan de Brune (de Oude)–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[fol X2v, p. 324]
[fol X2v, p. 324]

Register der Psalmen.

A.

ALs ick roepe' verhoort my Heere, iiij.
Als een hert schreyt nae de vlieten, Xlij.
Alle ghy volcken, Xlvij.
Als d' Heer Zions ghevanghene Cxxvj.
Aen de rivieren Babels daer zaten wy, Cxxxvij.

B.

BEhoudt, Heer, want de goedertieren ontbreeckt Xij.
Bewaert my, Godt, want ik betrouw op u Xvj.

D.

DE dwaes zeyt in zijn hert, daer is gheen Godt Xiiij.
De hemelen om hoogh. Xix.
D' Heer verhoor u, in den dach des anghst Xx.
D' Heer is mijn Herder, my sal niets ontbreken Xxiij.
De Aerde komt den Heere toe, Xxiiij.
De Heere is mijn licht, ende mijne Heyl Xxvij.
D' Overtredingh' des Godd'loosen Xxxvj.
Doet my recht o God, ende twist mijn twist: Xliij.
De Heer is groot, end' zeer geroemt Xlviij.
De Godt der Goden, de Heere die spreeckt, L.
De dwaes zeyt in zijn hert', daer is gheen Godt. Liij.
De lof zangh is in stilheydt tot u, Lxv.
Die in 't verdeck des Hoochsten zidt Xcj.
De Heere regeert, hy is met hoocheydt Xciij.
De Heer, als Coninck heerscht, Xcvij.
De Heere regeert Xcviiij.
De Heer heeft ghesproken tot mijnen Heere Cx
Doe Israel uyt Egypten vertrock, Cxiiij.
Die op den Heere vertrouwen, zijn Cxxv.

E.

En straft my niet o Heere vj.
En onsteeckt u niet over de boosdoenders xxxvij

[fol X3r, p. 325]
[fol X3r, p. 325]

G.

GHeeft den Heer, ghy machtighe Xxix.
Geluckzaligh is hy, wiens over-tredingh Xxxij.
Ghy rechtveerdighe zinghet vrolijck, Xxxiij.
Geluckzaligh die zich bescheyd'lick draeght, Xlj.
Godt is ons een toe-vlucht end' sterckte, Xlvj.
Godt zy ons gunstigh end' zeghen ons, Lxvij.
Godt zal op-staen, zijn vyanden, Lxviij
Godt die is in Iuda bekent, Lxxvj.
Godt staet in Godts vergaderinghe Lxxxij
Ghy zijt, Heere, u landt gunstich gheweest Lxxxv.
Ghy gantsche Aerde juycht den Heer C.
Ghedenckt, o Heere aen David Cxxij.[Cxxxij]
Ghezeghent moet zijn de Heere, mijn rotsteen Cxliiij.

H.

HEer, neemt mijn reden ter ooren v.
Heere, mijn Godt, op u betrouw ick vij.
Heere, wie zal in uwe tent xv.
Heere, hoort de gerechtigheydt xvij.
Heer, straft my niet in uwen toorn, xxxviij.
Hoort dit, all' ghy volcken, neemt ter ooren, xlix.
Hoort Godt, mijn gheschrey, merckt op mijn Lxj
Hoort o Godt mijn stemm', en mijn geclagh lxiv.
Haest, Godt, om my te verlossen: Lxx.
Heydenen, o Godt, zijn in uw' erffenis, Lxxix.
Hoe lieflick zijn uw' wooninghen Lxxxiiij.
Heer, neyght uw' oore, verhoort my Lxxxvj.
Halelu-jah, lovet den Heer: Cvj.
Halelu-jah wel-geluckzaligh Cxij.
Halelu-jah, looft ghy knechten Cxiij.
Halelu-jah prijst den naem Cxxxv.
Heer, ghy door-grondt, ende kent my: Cxxxix.
Hoort mijn gebedt, neyght de ooren. Cxliij.
Halelu-jah, o mijn ziel, Cxlvj.
Halelu-jah, looft den Heere, Cxlviij.
Halelu-jah zinghet den Heere, Cxlix.
Halelu-jah, lovet Godt, CL.

[fol X3v, p. 326]
[fol X3v, p. 326]

I.

ICK zal den Heer met al mijn hert Ix.
Ick hoop op den Heer, hoe seght ghy tot mijn ziel xj.
Ick zal u hertelick lief hebben Heer*, xviij.
Ick zal u verhooghen, Heere xxx.
Ick zal t' aller tijde xxxiiij.
Ick zeyd ick zal mijn weghen bewaeren, xxxix.
Ick hebbe den Heere langhe verwacht, xl.
Immers is mijn ziel Gode stil Lxij.
Iuyghet Gode, ghy gantsche aerde: Lxvj.
Ick betrouwe op u, o Heere, Lxxj.
Immers is Godt Israel goedt, Lxxiij.
Ick zal de goedertierentheden des Heeren Lxxxix.
Ick zal van goetgunstigheydt ende van recht Cj.
Ick zal den Heer van gantscher hert Cxj.
Ick hebb' lief, want de Heer hoort mijn' stemme Cxvj.
Ick heb tot den Heere in mijn anghst Cxx.
Ick verblijde my in de gheen Cxxij.
Ick heffe mijne ooghen op, tot u, Cxxiij.
Israel zegghe nu; zy hebben my Cxxix.
Ick roep u, Heer aen, haest u tot my Cxlj.
Ick riep met mijn stemm' tot den Heer: Cxlij.

K.

Komt laet ons den Heer vroilick zijn, Xciiij:[Cxv]
'K heff mijn ooghen, nae de berghen Cxxj.
'K zal u met al mijn hert' loven Cxxxviij.

L

LOoft den Heere mijne ziele en al wat Ciij.
Lovet den Heere o mijne ziele Ciiij.
Looft den Heere, roept zijnen naem aen Cv.
Looft den Heer, want hy is goedt: Cvij.
Looft den Heer, alle heydenen Cxvij.
Lovet den Heere, want hy is goedt: Cxviij.
Looft den Heer, want hy is goedt Cxxxvj.
Looft den Heere, want 't is goedt, onzen Godt Cxlvij

[fol X4r, p. 327]
[fol X4r, p. 327]

M.

Mijn Godt, mijn Godt, waerom hebt ghy my xxij.
Mijn herte gheeft op eene goede reden, Xlv.
Mijn stemm' is tot Godt, ende ick roep, Lxxvij.
Mijn hert, Heer, is niet verheven, Cxxxj.
Mijn Godt, ghy Koninck, 'k zal u verhooghen Cxlv.

N.

NEemt Herder Israels, ter ooren, Lxxx
Niet ons, o Heer, niet ons, maer uwen Naem Cxv.

O.

O Heere, hoe zijn mijn iij.
O Heere, onse Heere, hoe heerlick viij.
O Heere, waerom staet ghy van verre X.
O Heer, de Koninck is verblijdt xxj.
Op u betrouwe ick, o Heere, xxxi.
O Godt wy hoordent met ons ooren, xliiij.
O Godt neemt mijn Gebedt ter ooren, Lv.
O Godt ghy hadt ons verstooten Lx.
O Godt, ghy zijt mijn Godt en sterckt' Lxiij.
O Godt, gheeft den Koninck uw' rechten Lxxij.
O mijn volck, neemt mijne leere ter ooren Lxxviij.
O Godt, swijght niet, weest niet als doof, Lxxxiij.
O Heere, ghy Godt mijnes heyles Lxxxviij.
O Heer, ghy zijt een toe-vlucht van gheslachte, XC.
O Godt der wraecken, o ghy Heere, xciiij.
O Heere verhoort mijn ghebedt Cij.
O Godt mijn herte is bereydt: Cviij.
O Godt mijnes lofs en swijget niet. Cix.

R.

REcht my Heer, want ick gae, xxvj.
Redt my, van mijn vyanden mijn Godt, Lix.
Reddet my, Heere vanden quaden Cxl.

[fol X4v, p. 328]
[fol X4v, p. 328]

S.

Spreecket ghy waerelick gherechtigheydt, Lviij.

T.

TOt hoe langhe zult ghy Heere, xiij.
Tot u, Heer, hef ick mijn ziel op xxv.
Tot u roep ick, Heere mijn rots-steen xxviij.
Twist Heere, met mijne twisters xxxv.
'T is goedt datmen den Heer loof, xcij.
'T en waer, de Heer, die by ons gheweest is, Cxxiv.

V.

VErlost my Godt, door uwen naem Liiij.
Verlost my, o Godt, want de wateren Lxix.
Vyt de diepten, o Heere Cxxx.

W.

WEl-geluckzaligh is de man die niet I.
Waerom woeden de heydenen, te gaer II.
Wat roemt ghy in 't quaet geweldighe? Lij.
Waerom verstoot ghy, o Godt, voor altoos Lxxiiij.
Wy loven u Godt, loven Lxxv.
Wel geluckzaligh zijn de oprechte Cxix.
Wel zaligh is een yeder, Cxxviij

Z.

Zijt ghy, o Godt, over my genadigh, Lj
Zijt my genadigh, o Godt, Want de mensch Lvj.
Zijt my ghenadich, zijt my ghenadigh, Lvij.
Zinght vrolick Gode, Lxxxj.
Zijn grondtslach is op de heyl'ghe berghen Lxxxvij.
Zinget den Heere een nieu gezangh: xCvj.
Zinghet den Heere een nieuwe liedt xCviij.
Zoo de Heer het huys niet en bouwt Cxxvij.
Ziet, hoe zoet, end' hoe lieffelick is het Cxxxiij
Ziet, Looft den Heer, all' ghy Knechten Cxxxiiij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken