Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuwe wyn in oude le'erzacken (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuwe wyn in oude le'erzacken

(2010)–Johan de Brune (de Oude)–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 132]
[p. 132]

Arbeyd. On-rust. Moeyte. Moeyelick. Lichtelick.

DIe niet en werckt en zal niet eten, / Al waer hy noch zoo zeer vermeten.
Die mijdt te meulen, mijdt het meel.
't Is quaed te slijpen zonder water.
Met vollen mond ist quaed te blazen.
Zijn mond die moet wel zijn ghekloven, / Die over-gaepen zal een oven.
't Is quaed te swemmen teghen stroom.
Ghedwonghen aerbeyd valt zeer swaer.
Men krijght gheen heunigh zonder gal.
Een hond heeft licht een worst verslonden.
Men zal noyt mercken, dat de honden, / Zeer langh zijn aen een worst ghebonden.
Bedwinght het rijsjen jonck en teer: / Daer gheen bedwangh is, is gheen eer.
Gheen eer duert langh, Dan met bedwangh.
Een boef ont-gaet de straffe wel, / Maer niet het innigh hert-ghequel.
Ick zal daer van, met cleyn behaghen, / De taerte in den oven draghen.
. . . . gheen quade daed, / Blijft onghestraft, al valt het laet.
Slaet handen aen, Roept dan God aen.
De kerssen zijn de voghels zoet, / Maer 't planten houden zy niet goed.
Hy zal dat eytjen moeten pellen,
Hy zal de breuck betalen moeten.
[pagina 133]
[p. 133]
De kat eet wonder gheeren vis, / Maer schouwt het water, daer z'in is.
Help eerst u zelf, zoo helpt u God, / Of anders schijnt het enckel spot.
Gheen zoo beslet, en bezigh man, / Als die de steel hout van de pan.
Bid God, om sterckt', / Maer zelfs oock werckt.
Wanneer het werck is af-ghemaect, / De spijze dan veel beter smaect.
Wanneer den aerbeyd is ghedaen, / De kost veel zoeter in wilt gaen.
Naer den aerbeyd wert het gheld, / Aen de werck-man aen-getelt.
Die niet dorschen wilt of maelen, / Zal vergheefs zijn eten haelen.
Op aerbeyd, als hy is ghedaen, / Ist goed en zoet te slapen gaen.
't Gheheughen van gheleden quaed, / Verheught ons herte boven maet.
't Is een van die veel liever zoecken, / De bier-can, als de wijze boecken.
Den swaeren aerbeyd in de jeughd, / Den ouderdom met rust verheught.
Al is het jaer niet al te goed, / Verliest daerom niet al de moed.
Al doen de duyven vele schaed, / Te zaeyen daerom niet en laet.
Een neerstigh' hand, en wacker' spoed, / Dat is tot alle dinghen goed.
[pagina 134]
[p. 134]
Indien de kley niet wert ghetreden, / Men zalder noyt gheen pot uyt smeden.
Een mensch en moet niet stille staen, / Maer ste-vast op den ambeeld slaen.
Niet werter met meer moeyt' geweert, / Als 't vel en stroopsel van de steert.
Den arbeyd, die-men willigh doet, / En valt niet zuer, maer is ons zoet.
Een knecht is beter noch ghekust, / Als heel te zijn door hem ont-rust.
Men daelt vry lichter naer der aerd, / Als datmen klimt ten hemel-vvaert.
Het daelen gaet vry lichter toe, / Met klimmen wertmen lichter moe'.
Met Gods bystand, Spouwt in de hand.
Den aerbeyd en beswaert ons niet, / Wanneer hy met ghenucht gheschiet.
De aerbeyd, die een yder doet, / Moet gheven, dat hy wert ghevoet.
De werck-man, die zich niet verschoont, / Verdient te wezen wel beloont.
Daer gaeter veel vvel aen de ploegh, / Maer vveynigh' doen-der moeyt ghenoegh.
Men gaet wel ver, al ismen moe, / Wanneermen maer zijn best en doe.
Niemand die ghebraden duyven, / Vlieghen in de mond te kluyven.
Door grooten last, en moeyt' vermoeyt, / Door zoet vermaeck, de moeyt geboeyt.
Gheen ghemack, Zonder lack.
[pagina 135]
[p. 135]
Dat ghebrade duyven vloghen, / Oyt in yemants mond, 't is loghen.
Niemand oyt ghebrade vincken, / Konnen in den monde zincken.
By God is alle dingh te koop, / Om aerbeyd, moeyt', en staegh gheloop.
Het gheen verkreghen is met sweet, / Dat achtmen duer, en meetmen breed.
Dat met aerbeyd is verkreghen, / Houd-men voor een grooten zeghen.
God spijst de voghels al te gaer, / Maer elck end een die vlieghter naer.
Men vondt noyt zulck geen onghemack, / Daer niet oock wat ghemack in-stack.
Gheen on-gherief, Of 't heeft wat lief.
Die wilt verkrijghen, moet verdueren; / Die wilt bezoeten, moet bezueren.
Gheen goed toe-vloeyt, 't Is al met moeyt.
Gheen goet is mijn, Of 't is met pijn.
Gheen vlied vvilt vli'en, Wilt ghy ghedien.
De neerstigheyd, en staghe vlijd, / Wat hard en quastigh is, door-bijt.
Door vlijd door-byt, daer leuheyt kryt.
Gheen spaenders kommen van het hout, / Zoo langh men niet en kapt en hout.
De vos, die uyt zyn hol niet ruymt, / Zyn muyl en wert hem niet bepluymt.
Die de eyers wilt ghenieten, / Moet het kaeck'len niet verdrieten.
Hand aen de ploegh, Zoo ist ghenoegh.
[pagina 136]
[p. 136]
De vos, die leuy light in de kuyl, / Gheen jaght en valt hem in de muyl.
De vos, die s'morghens langhe slaept, / Vergheefs naer eenigh wild hy gaept.
Hand aen de ploegh, met blyde moed, / God zal dan voord'ren, wat ghy doet.
Tot Godes hulp, en onderstand, / Is oock van doen een vlytigh' hand.
Rept uw handen, en uw voeten, / God die zal 't daer naer verzoeten.
Het is een goede spreuck van ouds: / Vw' armen stroopt, en zeght, God wouds.
De wolf, die daer blijft in de kuyl, / En loopt gheen schaep oyt in de muyl.
Die 't vier van doen heeft, en begheert, / Die zouck' in d'asschen vanden heyrt.
Die gheen eyers heeft te broeyen, / Heeft zich met gheen nest te moeyen.
De Kat die wenscht de vis te smaecken, / Maer vreest haer pooten nat te maecken.
De kat, hoewel zy vis bemint, / In 't water gheen vermaeck en vint.
Met aerbeyd cryghtmen in 't ghemeen, / Wat datmen vvilt, zelf vier uyt steen.
Zoo ghy wilt de keerne smaken, / Ghy moet eerst de note kraken.
Gheen heunigh krijghtmen buyten byen, / Gheen roos wert zonder doorn ghezien.
U zelven helpt, zoo helpt u God, / Want anders ist maer schimp en spot.
[pagina 137]
[p. 137]
De kerssen zijn voor spreeuwen goed: / Maer 't planten is haer gans on-zoet.
De spreeuwen gheeren kerssen eten, / Maer van te planten niet en weten.
Den aerbeyd is het zogh en zap, / En moeder vande wetenschap.
Die meel verzoect, om brood te maken, / En moet gheensins de molen laken.
Een kat met handschoens toeghemaect, / En vanght noyt rat; noch muys ghenaect.
Die d'eyers mint, die moet oock lijden, / Dat d'hinnen kaeck'len op haer tijden.
Men vanght niet vvel een baers of snoeck, / En datmen hout een drooghen broeck.
Gheen aerbeyd valt ons svvaer en hert, / Als maer ghewilligh is het hert.
Gheen dingh zoo swaer en wert verzint, / Dat niet den aerbeyd over-wint.
Dien aerbeyd wert niet wel begaen, / Die zonder hope wert ghedaen.
Dat met goe' wille wert ghedaen, / En can de mensche niet belaen.
Een roos en wert niet licht ghepluckt, / Of haren doren steeckt of druckt.
Hy heeft vry hier, Zijn vaghe-vier.
Onder 't purpur van een roos, / Schuylt een doren scherp en loos.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken