Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuwe wyn in oude le'erzacken (2010)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuwe wyn in oude le'erzacken

(2010)–Johan de Brune (de Oude)–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 251]
[p. 251]

Ionckheyd. Ouderdom.

HEt is een last te wezen oud, / Maer yder ist niet, die 't wel woud'.
Versleten zack, of oude schoen, / Daer is veel lappens aen van doen.
De jeughd is hitsigh voor het hooft.
Oude luyden, Oude huyden.
De tucht is jonckheyd gheen ghenucht,
Iongh vlees dat svvelt, Out vlees dat smelt.
Oude leerzen, ende schoen, / Hebben veeltijds smeer van doen.
Een oude koe, een nieuvve bel, / Een oude queen, een jongh ghezel.
Die den ouden wegh verlaet, / End' een nieuwen dan begaet,
Dickwils zietmen, dat hy dwaelt, / En niet meer als schand behaelt.
Een oude muyl, een gouden toom, / Een oude slet, een fijne zoom.
Een jongen henghst, een ouden ruyter; / Een nieuw schip, en een oud vry-buyter.
Tot oude feylen, nieuvve keuren, / Tot oude huyzen, nieuvve deuren.
In zijn jonckheyd moet-men spaeren, / Om, oud zijnde, wel te vaeren.
Hy heeft in 't graf het eene been, / En 't ander moeter oock haest heen.
Een oude zack, die steeds verslijt, / Vereyscht veel lappens 't aller tijd.
[pagina 252]
[p. 252]
Onder tucht, Ionckheyd zucht.
Het is een man haest af-ghesleten, / Die menigh paesch-ey heeft gheeten.
Het lams-vel comt zoo vvel ter merct, / Als 't beyten-vel daer vvert ghemerct.
Wanneer ghy zijt ghekomen 't end, / Niet wederom te ruggh en wend'.
Oud van jaren, Veel ervaren.
De ouderdom te poste rijdt, / Wanneer ons hert veel droefheyd lijdt.
Een oud man met een oude vrouw, / Daer is voor al de beste trouw.
De oudheyd is een sware last, / Die ons, hoe traegh zy komt, verrast.
Oude kercken, doncker glazen; / Oude coppen veeltijds razen.
Hy kan niet wel zijn kinder schoen, / Uyt dertel wulpsheyd, van hem doen.
Hy mint noch noten, En speelt met koten.
Beter oud mans troetelingh, / Als een jonghmans voetelingh.
Een oude jeughd, Niet langh en deughd.
Dat veulen blijft al even jongh, / 't En zal noyt laten dertel sprongh.
'T en gaet de kinders niet naer vvil, / Wanneer zy moeten zitten stil.
Kinders van te vroegh verstand, / Krijghen zelden ouden tand.
Het gryze haer de jaren telt, / Maer niet altijds veel vvijsheyd melt.
[pagina 253]
[p. 253]
De wijsheyd die te vroegh begint, / Beduyt een vroeghe dood van 't kind.
Wat is de oudheyd? Niet dan verkoutheyd.
Een jonghen enghel, metter tijd, / Een ouden duyvel wel ghedijt.
De oudheyd zelfs is anders niet, / Als ziect', en kranckheyd met verdriet.
Een yder jaer, jae yder dagh, / Maect van ons sterven steedsch ghewagh.
Een oude vos, let vry daer op, / Niet licht men vanght met net of strop.
Ziet, by tijds, voor-zichtigh om, / Eer dat komt de ouderdom.
Oude vaten leken licht, / Of men die al maect zeer dicht.
Doet voor-raed op, en d'hand' uyt strect. / Eer 't gryze hayr uw hooft bedeckt.
Elck een die vvenscht te vverden oud, / Nochtans van d'oudheyd niet en houd.
De oudheyd is een gast on-weerd, / Die 't restjen van ons leven teert.
Oude beurzen maecken spel; / Zelden dat zy sluyten vvel.
't Is in de huyd, waer 't in het kleed, / Men wiesch of sneed het uyt ghereed.
Als oude guylen zyn aen 't gaen. / Men can-ze niet vvel houden staen.
Wy zijn gheweest, ghelijck als ghy, / En ghy zult zijn, ghelijck als wy.
Een sant in jonckheyd, Een droes in oudheyd.
[pagina 254]
[p. 254]
Een jonghe sant, Is oud een schand.
Wy zijn ghevveest, ghelijck als ghy, / En ghy zult zijn, ghelijck als vvy.
Een jonckheyd nerghens me bemoeyt, / Een ouderdom vol pijn en moeyt.
Een jonckheyd die gans niet en doet, / Een ouderdom vol arremoed.
De jonckheyd en de wetenschap, / En zijn niet onder eene kap.
De jonckheyd heeft noch wil, noch macht, / Om zich te toomen, herd of zacht.
Zoo jonghe luyden wisten wel, / En oude luyden konden 't spel,
Gheen van hun beyden zouden oyt, / Zoo langh zy leven, zijn beroyt.
Denct, als ghy noch zijt jonck en stout, / Dat ghy een tijd zult vvezen oud.
Houd hem voor jonck, die is ghezond; / En rijck, die niemand moet een pond.
Wanneer-men zien moet met den bril, / Adieu dan jeughd, en dertel wil.
De vijzel rijckt altijds naer loock, / En laet zeer spae dien reuck of roock.
Een jonghman moet zijn op-gheschort, / En met de riem van eer ghegordt.
Dat hout is noch heel jonck en fris, / Daer aen gheen mos van oudheyd is.
Die in zijn jonckheyd niet en doet, / Zijn oudheyd is vol arremoed.
Der ouden raed, Der jonghen daed.
[pagina 255]
[p. 255]
Het vvert gheeyscht van oude lien, / Hoe minder vvegh, hoe meer verzien.
Een leuye jonckheyt van een gheck, / Een ouderdom vol van ghebreck.
Hoe minder vvegh, dat noch resteert, / Te meer men wilt, waer van men teert.
Ontsteeckt uw lamp, eer 't duyster is, / Zoo gaet ghy zeker en ghewis.
Te minder weghs moet zijn ghegaen, / Te meer men wilt op teer-gheld staen.
Hy is 't ajuyns gheslachte weerd; / Heel grijs van hooft, en groen van steert.
't Is maer 't werck van oude gasten, / 's Weerelds pack te konnen tasten.
De peeren zijn dan alder-best, / Wanneer zy af-gaen, op het lest.
't Is noodigh langh op d'aerd' te woelen, / Om wel des weerelds pols te voelen.
De oude honden gaen ghewis, / Zy hooren naer gheen wis, wis, wis.
Om met ghenucht ter jacht te gaen, / 't Moet zijn met d'ouden hond ghedaen.
De oude kat van Kalleken, / En speelt vry met gheen balleken.
De oude kat en speelt niet meer / Met 't balleken, ghelijck wel eer.
Men paeyt gheen oude lien met loghen; / Een oude vos wert niet bedroghen.
Een oude rat en is niet mal: / Zy wacht haer vry wel voor de val.
[pagina 256]
[p. 256]
Het oude peerd, al schijnt het mat, / Dat helpt den waghen uyt het gat.
De ouderdom, heel grijs bedect, / Voor sausse van de wijsheyd strect.
De oude pot, spreeckt walsch, en kraeckt, / Tot dat hy heel tot scherven raeckt.
In 't veulen, dat zijn banden breect, / Een aerd van groote hope steect.
Dat 't veulen in zijn jonckheyt heeft, / Blijft in zijn aerd, zoo langh het leeft.
Men wacht met hope van ghewin, / van 't kalf een oss', van 't ey een hinn'.
Een oude simm', of oude hond, / En zetten noyt een fraeye mond.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken