Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Davids psalmen (1656)

Informatie terzijde

Titelpagina van Davids psalmen
Afbeelding van Davids psalmenToon afbeelding van titelpagina van Davids psalmen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (95.40 MB)

ebook (110.66 MB)

XML (0.57 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Davids psalmen

(1656)–Henrick Bruno–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Psalm xxxvij.

 
WIlt om de voorspoedt van de goddeloose,
 
Die quade wercken doen, niet sijn ontstelt;
 
Weest geen' benijders van 't geluck der boose,
 
In welcker doen geen recht en is gestelt.
 
Sy sullen, als het gras, zijn afgesneden,
 
Als scheutkens van het gras, zijn neêr-gevelt.
 
 
 
2    Vertrouwt op Godt, en doet gerechtigheden.
 
Geniet, besit, bewoont het aerdtsche dal,
[Folio F9r]
[fol. F9r]


illustratie

 
En voedt u selven met getrouwigheden.
 
Verlust u in den Heer'; neemt wel-geval
 
In Hem, soo sal Hy u uw's herts begeeren
 
Verleenen, en al wat u lusten sal.
 
 
 
3    Rolt uwen weg vry op de sorg des Heeren;
 
Vertrouwt op Hem alleen; Hy sal 't wel recht
 
Af-maecken, en de saeck' ten besten keeren.
 
Hy sal d'oprechtigheydt van Sijnen knecht
 
Voortkomen doen, gelijck het helder lichten,
 
Welck 's middaegs van de Son werdt aengerecht.
 
 
 
4    Swijgt voor den Heer', uw' Godt, wilt voor Hem swichten:
 
Verbeydt Hem, lijdt om Hem, ontsteeckt u niet
 
Om dien, wien wel geluckt all' sijn verrichten;
 
Door wien bedriegery en list geschiedt.
 
Laet af van toorn, en laet de gramschap varen;
 
Ontsteekt doch niet tot 't quaed', 'tgeen God verbied.
[Folio F9v]
[fol. F9v]


illustratie

 
5    Want alle het bedrijf der boose scharen
 
Werdt uytgeroeyt; maer, die sien op Godts handt,
 
Die sullen erffelick de aerd' bewaren:
 
De goddeloose sal haest zijn van kant,
 
En gy sult neerstig op sijn' woon-plaets letten,
 
Maer hy en salder niet zijn in sijn' standt.

j. Pause.

 
6    De vrome sult Gy daer-en-tegen setten
 
In 't erff'lick aerdts besit, en in de lust
 
Van vrede stellen, die gaen na Uw' wetten.
 
De goddeloos' denckt list, en laet noyt rust,
 
Aen die rechtveerdig is; knerst op sijn' tanden
 
Om dat hy over dien sijn lust niet blust.
 
 
 
7    De Heer' belacht hem, want sijn dag van schanden,
 
En van sijn ondergang, siet Hy na-by.
 
De boose nemen 't sweerdt in hare handen,
[Folio F10r]
[fol. F10r]


illustratie

 
En spannen haren boog; ten eynde sy
 
Het vroom' noodtdruftig volck ter neder maecken,
 
En slachten haters van haer' schelmery.
 
 
 
8    Maer haren aenslag sal haer selfs genaecken;
 
Haer eygen sweerdt sal in haer herte gaen;
 
Haer' uytgespannen boog aen stucken raecken.
 
Het weynig', van die op de vroomheydt staen,
 
Is beter, dan de schat der goddeloosen,
 
Der menschen, die het goedt niet gade slaen.
 
 
 
9    Want Godt sal breecken all' de macht der boosen,
 
Maer vrome ondersteunt des Heeren handt:
 
Hy kent de tijdt, van die het recht verkoosen,
 
En hare erffenis houdt eeuwig standt.
 
d' Oprechte ziele sal geduerig wesen,
 
En werden nimmermeer gemaeckt tot schandt.
 
 
 
10    Wanneer een' quade tijdt sal zijn geresen,
[Folio F10v]
[fol. F10v]


illustratie

 
Sal hy niet zijn beschaemt; in hongers-noodt
 
Sal hy versadigt zijn, noch honger vreesen.
 
Maer boose sullen zijn gebracht ten val;
 
Godts vyandt stort, als 't vet des lands, ter neder,
 
En hy verdwijnt als roock, geheel en al.

ij. Pause.

 
11    De goddeloose leent, en geeft niet weder:
 
Maer, die rechtveerdig is, ontfermt en geeft,
 
En niet en is' er, dan sijn' gunst, gereeder.
 
Want van all' wat van hem gezegent leeft,
 
Sal 't aerdtrijck erff'lick zijn geheel verkregen.
 
Maer vallen sal 't, al daer hy walg van heeft.
 
 
 
12    Aen vromer mannen gang geeft God Sijn zegen,
 
En Hy heeft lust aen 't padt, 't welck die betreedt.
 
En Hy geleydet hem in sijne wegen.
 
Doch als hy tot den val komt, tot sijn leedt,
[Folio F11r]
[fol. F11r]


illustratie

 
Soo werdt hy evenwel niet wech-gesmeten,
 
Dewijl' des Heeren handt hem steunsel deed'.
 
 
 
13    Oudt ben ick: jonge tijdt hebb' ick versleten.
 
Maer noyt verliet God hem, die Gods-dienst meent;
 
Noyt sag ick oock sijn zaedt zijn sonder eten.
 
Den gantschen dag ontfermt hy sich en leent.
 
Tot zegening zijn sijn' nakomelingen,
 
Godts zegening is aen sijn zaedt verleent.
 
 
 
14    Wijckt van het quaed' en doet de goede dingen,
 
En neemt uw' wooning dan in eeuwigheydt.
 
Want God bemint haer, die aen 't recht doen hingen,
 
Soo dat Hy noyt Sijn gunst van haer en scheydt.
 
Hy hoedt haer eeuwiglick; maer 't zaedt der quaden
 
Werdt gantsch'lick uytgeroeyt, en wijdt verspreydt.

iij. Pause.

 
15    De vrome sullen d' aerd', door Godts genaden,
[Folio F11v]
[fol. F11v]


illustratie

 
Besitten erffelick, in eeuwigheydt,
 
Bewoonen, en niet zijn met sorg beladen;
 
De mondt des vromen meldt verstandigheydt,
 
En sijne tonge sal niet anders spreecken,
 
Dan alle wijsheydt en gerechtigheydt.
 
 
 
16    De Wet sijns Godts is in sijn hert gesteecken;
 
Hy sal niet slibberen met sijnen voet,
 
En geene mis-val sal sijn' gangen breecken:
 
De goddeloose loert, met wrevel-moedt,
 
Op den betrachter der rechtveerdigheden,
 
Op hope, dat hy dien de doodt aendoet.
 
 
 
17    Maer Godt en laet hem niet van hem vertreden,
 
De Heere laet hem niet in sijne handt;
 
In 't oordeel toont Hy hem barmhertigheden.
 
Wacht op de Heer, houdt op Sijn wegen standt,
 
En Hy sal erffelick u d'aerde geven.
[Folio F12r]
[fol. F12r]


illustratie

 
De boose sult gy sien gemaeckt tot schandt.
 
 
 
18    'k Hebb' een tyran gesien van godtloos leven,
 
Die sich geweldiglick had uytgespreydt
 
En als een Ceder-boom hoog opgeheven;
 
Maer hy ging door tot in der eeuwigheydt.
 
En, siet, hy was niet meer, noch wierdt gevonden:
 
Ick socht hem, maer hy was tot nietigheydt.
 
 
 
19    Let op den vromen, die op 't rechte stonden:
 
Siet na haer; want het eynd' van sulcken man
 
Sal vrede zijn, die noyt sal zijn geschonden:
 
Maer d'overtreder werdt verdelgt, en kan
 
Geensins bestaen; het eynd' der goddeloosen.
 
Werdt uytgeroeyt, en daer komt niemandt van.
 
 
 
20    Doch 'theyl der vrome, die de Gods-dienst koosen,
 
Heyl van 't rechtverdig volk is van Gods macht;
 
Hy is haer' sterckt', ter tijd' van angst voor boosen:
[Folio F12v]
[fol. F12v]


illustratie

 
Godt salse helpen, door Sijn handt en kracht;
 
Hy salse houden uyt de handt der loosen,
 
Om dat sy hebben hulp van Hem verwacht.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken