Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Davids psalmen (1656)

Informatie terzijde

Titelpagina van Davids psalmen
Afbeelding van Davids psalmenToon afbeelding van titelpagina van Davids psalmen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (95.40 MB)

ebook (110.66 MB)

XML (0.57 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Davids psalmen

(1656)–Henrick Bruno–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Psalm Lj.

 
ZYt een genadig Godt, vermurwt Uw' hert,
 
Na Uwe goedtheydt en barmhertigheden;
 
Wischt door ontferming uyt het overtreden,
 
Het welck, helaes, in my gevonden werdt.
 
Wascht, Heere, reynigt my veelvoudiglijck,
 
En suyvert van mijn' sond' my wel te degen;
 
Op dat mijn' ziele niet daer in beswijck',
 
En niet versmoor' in die onrechte wegen.
 
 
 
2    Want mijne misdaedt is my openbaer,
 
Mijn' overtreding kenn' ick heel volkomen.
 
Sy heeft een vaste plaets voor my genomen.
 
Mijn sonde blijckt voor my geduerig klaer.
 
U, Heere, U alleen heb ick misdaen,
[Folio I4r]
[fol. I4r]


illustratie

 
En heb gedaen, 't geen quaedt is in Uw' oogen.
 
Op dat Gy in Uw' spraeck oprecht'lick gaen,
 
En reyn in Uw' gericht soudt wesen mogen.
 
 
 
3    Siet, ongerechtigheydt was mijn' geboort':
 
Van kindts-been zijn in my verdorve gangen;
 
Ick ben in sond' verwarmt, in sond' ontfangen,
 
En in de sond' bracht my mijn moeder voort.
 
Siet, Gy hebt lust tot den oprechten man,
 
Tot waerheydt, in het diepst' der menschen nieren,
 
En in 't verborgen maeckt Gy dat ick kan
 
Uw' wijsheydt kennen, en daer na my stieren.
 
 
 
4    Maeckt my met ysop reyn; ontsondigt my;
 
Soo sal ick suyver zijn, en reyn bevonden;
 
Wascht my, en ick sal zijn ontlast van sonden,
 
En witter zijn als snee, van smetten vry;
 
Maeckt, Heere, dat ick merck' Uw' groote vreugd',
[Folio I4v]
[fol. I4v]


illustratie

 
Doet my Uw' vrolickheydt en blijdtschap hooren,
 
Op dat sich mijn gebeent' daer in verheugt,
 
't Welck' Gy aen my vernielt hadt van te vooren.

Pause.

 
5    Verbergt Uw' aengesicht van mijne sond',
 
En wilt Uw' oog daer van genadig keeren;
 
En wilt verdelgen, Heer, en heel verteeren
 
All' d'overtreding, die Gy in my vondt.
 
O Heere, schept in my een suyver hert,
 
Wilt my een nieuwe geest in 't binnenst' geven.
 
Op dat ick krachtelick gedreven werd',
 
O Godt, tot vastigheydt van beter leven.
 
 
 
6    Verwerpt my, Heere, van Uw' aensicht niet;
 
Laet my altijdt voor U genade vinden.
 
Geeft, dat Uw' Heyl'ge Geest Uw' wel-beminden
 
Bewoont, en nimmermeer van my en vlied'.
[Folio I5r]
[fol. I5r]


illustratie

 
Geeft my de vreugd' des heyls, der saligheydt,
 
Laet my die wederom, ô Heere, smaecken.
 
Geeft my de geest oock van vrymoedigheydt;
 
Dat die my ondersteun' in alle saecken.
 
 
 
7    Soo sal ick sulcke, die zijn af-gegaen
 
Van Uwe weg, ô Godt, Uw' paden leeren:
 
Soo sullen sondaers sich tot U bekeeren,
 
En na den quaden weg niet buyten slaen.
 
Verlost van bloedt-schuld my, van doodt-slags sond';
 
Wilt, God, Gy God mijns heyls, my niet verdoemen;
 
Soo sal ick Uw' genaed', die ick bevond',
 
En Uw gerechtigheydt vervrolickt roemen.
 
 
 
8    Doet mijn' gesloten mondt doch open, Heer;
 
Roert mijne lippen doch, en rept mijn' tonge,
 
Soo sal ick een nieuw liedt zijn van my gesonge',
 
Soo sal ick spreecken van Uw' lof en eer.
[Folio I5v]
[fol. I5v]


illustratie

 
Want Gy en hebt geen lust tot offerhand';
 
Ick had die andersins U op-gedragen.
 
Brandt-offer van het vee van 't gantsche landt,
 
En kan in 't minst' Uw' oog oock niet behagen.
 
 
 
9    Godts offerhand' is een gebroocken geest;
 
En een gebroocken, een verslagen herte,
 
En laet Gy, Heere, niet in sonden-smerte,
 
En Gy veracht, ô Godt, niet, die U vreest.
 
Doet wel by Zion, na Uw' gunstigheydt,
 
Na Uw' behagen, Heer, en goedigheden,
 
En wilt Ierusalem, 't welck neder leydt,
 
Met mueren wederom op nieuws bekleeden.
 
 
 
10    Dan sal Uw' lust zijn in de offerhand'
 
Van boet-gerechtigheydt; dan sal verteeren
 
't Spijs-offer; varren salmen, t'Uwer eeren,
 
Dan off'ren op 't altaer, 't welck voor U brandt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken