Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Fiat lux. Het worde licht (onder pseudoniem Angel David) (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Fiat lux. Het worde licht (onder pseudoniem Angel David)
Afbeelding van Fiat lux. Het worde licht (onder pseudoniem Angel David)Toon afbeelding van titelpagina van Fiat lux. Het worde licht (onder pseudoniem Angel David)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.43 MB)

Scans (75.14 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Fiat lux. Het worde licht (onder pseudoniem Angel David)

(1917)–Victor J. Brunclair–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Angel David
Fiat Lux

I. De Scheiding

Edmond wandelde onrustig over en weer in zijn studeerkamer. Droevig schemerde het temperlicht en scheen vóór het raam te aarzelen alvorens binnen te sijpelen. Tassen werken van onderscheiden lijvigheid lagen verspreid op de schrijftafel. Er lag in de atmosfeer iets geheimzinnigs, iets onbepaalbaars, dat de meubelen en voorwerpen overal vervaagde, de lijnen als 't waar aan de dingen zelf deed ontstijgen, om ze op te lossen in het duister dat stilaan maar met zeker geweld de kamer inpalmde. Hoe het kwam wist hij zelf niet, maar Edmond lette niet op den avondval. Tot dusverre had hij er niet aan gedacht, de gloeilamp te doen schitteren. Zijn aandacht schroefde zich gansch vast, onafwendbaar vast op de pijnlijke gedachte die hem in het brein zat geankerd en alle uiterlijke dingen werden veronachtzaamd voor die innerlijke peinzerij. Edmond behoorde tot een der aanzienlijkste families der stad. Van zijn jeugd af vertoonde zich bij hem een uitgesproken neiging, een geliefkoosde voorkeur tot de studie. Begaafd met een zelden ontmoete verstandelijkheid had hij zich geworpen in allerhande lectuur, die na haar assimilatie er fel toe bijdroeg zijn wetenschappeljken aanleg te ontwikkelen. zijn geest te ordenen. Aan zijn erudutie paarde zich een diepgewortelde menschenliefde, innige genegen-

[pagina 2]
[p. 2]

heid tot de evennaaste, wier wortels diep zaten in het medelijden, de deernis voor hen die, door de uitwerking van de maatschappeljke, droeve toestanden waarin ze verkeerden meer vatbaar waren voor allerhande geheime kwalen die door de uizonderlijke paria-omstandigheden begunstigd werden in de aanwinst van slachtoffers. Het vermogen van de ouders, - Edmond herdacht hen weemoedig - vergemakkelijkte natuurlijk zijn studies, - doordien hij zich geenszins had in te laten met de bekommernis omtrent stoffelijke behoeften. Degelijke geestelijke arbeid kan enkel verricht worden wanneer er geen gewag hoeft gemaakt nopens het ‘primum vivere’. Alzoo kon Edmond zich ongestoord en algeheel aan zijn wetenschappelijke studies wijden, en zijn menschenliefde behield het uitspraakrecht, nopens de richting die hij zou opkoersen. Zijn besluit was ras genomen. Hij zou dokter worden. Schitterend slaagde hij op de noogeschool en onmiddellijk nadat hij in de geneeskunde promoveerde, bood men hem de leiding aan in een gesticht voor geslachtzieken.

Edmond's broeder, Willem, was van heel andere deeg gekneed. Lichtzinnig en onbezonnen kon hij slechts een bepaalde studie beginnen na een andere, bij gebrek aan toewijding te hebben overboord geworpen. Eindelijk moest hij daarover toch een kruis trekken toen bij hem het droevig besef aanwies, dat hij daarvoor niet deugde. Aanvankelijk, in zijn jeugd, had hij wel eenige voorliefde vertoond inzake teekenen, en sommige zijner krabbels verrieden wel eenige verschijnselen, die een mogelijk talent in 't vooruitzicht stelden. Deze kleine uitlating vanwege toonaangevenden in de schilderkunst - een vriend zijns vaders, een schilder, zeide het hem - wierp hem natuurlijk sito in de potsierljke overtuiging, dat hij geboren kunstenaar was. Aangezien de verwaandheid, de hooge eigendunk een alles behalve rooskleurige karaktertrek van hem was. Onmiddellijk en ten allen prijs streefde hij er nu naar - indringerig en ambitieus als hij was - de gunst te verwerven van ettelijke aantallen kunstenaars met tafelhoed en dasstrik, wier verdienste schuilt in hun bovenmatig

[pagina 3]
[p. 3]

lange lokken. Zoo deed hij ras zijn intrede in een dier menigvuldige kapelkringetjes, waar het onthaal enkel broederlijk is voor geldelijk-bevoorrechten en de erkenning van talent en artistieke gave daarvan enkel afhangt. Hij putte met volle handen in de brandkast van zijn ouders, eischte bij elke schuchtere aanmerking brutaal zijn paart in 't erfdeel en koerste regelrecht de baan op, die naar losbollerige en zedelijke laagheid leidt.

De ouders, die stilaan vergrijsden en hun laatste jaartjes onvermurwbaar zagen wegsmelten als boter voor de zon, hadden niet eenmaal den troost, omtrent de latere toekomst van Willem verzekerd te wezen. En hun laatste vaarwel aan dit aardsche tranendal trof bij Willem een vrijwel onverschillig onthaal. Hij zette er zich overheen met een paar banale woorden, zeide, dat het ieders lot was en rookte een paar dagen weer even onbekommerd zijn cigarette alsof er niet het minste wolkgevaarte door zijn levenshemel getrokken ware. Voorloopig bleven, na de dood der ouders, de broeders samen het ouderlijk huis bewonen. Edmond was verloofd en wachtte enkel het einde van den rouw om met zijn geliefde Henny in den echt te treden.

Henny was voor Willem evenwel een lokaas. Sedert haar omgang met Edmond was hij er met den besten wil van de wereld niet van af te houden; ja zoowaar, hij liet soms zijn nachtelijke tochten en uitspattingen varen om de aantrekking van haar aanwezigheid in zijn bijzijn intiemer te doen inwerken. Henny bejegende hem vooraf wel vrij koel. Immers Edmond, met wien ze zoo innig verbonden was, had haar genoegzaam gewaarschuwd aangaande het karakter en de grilligheid van Willem. Vandaar haar terughoudendheid, om niet te zeggen afschuw. Maar Willem wist natuurlijk de noodige mimische uitdrukking van droefheid en veronachtzaming aan zijn houding bij te voegen, kortom speelde de komedie van iemand die lijdt onder voorwendsel van het onbeantwoord blijven eener zoogezegde innige zielsliefde, en Henny ontdooide stilaan. werd minder gereserveerd, betoonde aan Willem thans blijken van deel-

[pagina 4]
[p. 4]

neming en medelijden omdat zij hem zoo onlief had behandeld.

Edmond wist welk gevaar er dreigde. In de verte zag hij zijn Henny alreeds van zijn zijde weggerukt, den band die hen éénigde door Willem verbroken en hij wilde de uiterste pogingen in het werk stellen om die mogelijkheid te verhoeden. Niet uit egoïsme., uit laffe schrik dat Henny hem mocht ontsnappen, o neen. Zijn liefde was veeleer een zelfverloochening. - Enkel de bedreiging van Henny's geluk had hij op het oog. Hadde hij vooraf de zekerheid van haar geluk met Willem, dan zoude hij zich even gelukkig bij zulk een huwelijk hebben neergelegd. Maar juist daar tierde de wortel zijner onrust, die zou aanwassen tot een plant van angst, met duistere bloemen van wroeging en dof berouw. Hij rekende het zich als plicht te reageeren op het schaamteloos ondernemen van zijn liederlijken broeder en zou daarom Henny nogmaals op het hart drukken dat haar weg een andere richting uit liep dan dien van Willem en dat hij kruisigen moest en verder loopen met zijn levensbaan.

Hij had daarom zijn verloofde per telefoon ontboden met het verzoek zoo haast mogelijk te komen. Hij verwachte haar thans in zijn kamer.

In zijn lederen leunstoel was hij neergezonken, de leliewitte handen als witte vlekken in de kamerdonkerte. Plots als had een onbekende iemand achter zijn rug bewogen, hief hij het hoofd dat moedeloos op zijn borst was neergezonken op, en blikte schuw in de duisternis. Hij scheen zoowaar uit een langen pijnlijken droom te ontwaken, en nu eerst greep hij instinktmatig naar de knop Gulden licht doorvloeide de kamer. Edmond haalde zijn zakdoek uit zijn zak en wischte zich de klamme slapen. Hoe zonderling, een vreemdsoortig angstgevoel, onverklaarbaar, had hem overmand. Zijn ademhaling ging gejaagd. Hij hijgde. Met onzekere hand schoof hij zich een glas toe, schonk het vol en dronk met gretigheid de koele teugen. Hij werd kalmer. Zijn oogen verloren hun starre uitdrukking, overvoolden zich, verinnigden, werden weemoedig. En in hem rees de totale gelatenheid, de berustng ten overstaan van het fatum, dat hij

[pagina 5]
[p. 5]

wist te geschieden. Onafwendbaar zou het zijn. Toch... indien Henny vatbar was voor zijn logische gedachtengang. Indien zij haar licht ontvlambaar hart wist te doen beheerschen door haar brein. Daar lag misschien de redding. Hij zou pogen haar nogmaals te wapenen tegen de aanhalerigheden van Willem.

Bij een korte klop op de deur rees hij overeind.

- ‘Binnen’, beval hij haast stemloos.

De bediende kondigde aan: - ‘Mejuffer Henny Garbet’.

- ‘Verzoek mejuffer; binnen te treden.’

Daar kwam ze. Hij vestigde zijn blikken op den grond, hoorde evenwel den regelmatigen kadans van haar trippelpas op het plancher. Hij dorst niet opzien. De bediende had de deur discreet na zich teruggetrokken. Stilte heerschte. Lange stilte die woog en niemand te verbreken dorst. Eindelijk toch waagde ze:

- ‘Edmond!’

De klank harer stem haalde zijn blik omhoog werktuigelijk, als een bevel had zij op hem gewerkt. Hij vestigde thans onbeschroomd zijn stalen blikken in haar azuren oogenhemel, erlangde volkomen zekerheid en karaktersterkte. Nu zou hij volbrengen wat hij besloten had.

- ‘Ge weet licht waarom ik u ontboden heb, Henny’, zeide hij met, ondanks het koude, vorschende dezer vraag, een onvermeesterbare gloed in zijn woorden.

- ‘Ik weet het’. Vastberaden had zij geantwoord. Welhoe, had zij dan werkelijk reeds de schaal naar Willems zijde doen overhellen, had ze werkelijk een definitief besluit genomen? Dit vermoeden ontkrachtte Edmond teenemaal, en zwijgzaam zonk hij in zijn zetel neer, als ontving hij op dit oogenblik den genadeslag.

- ‘Kom Edmond’, hernam ze na een poos, ‘laat ons nu het ijs gebroken is, maar heelemaal den knoop loshakken! Wat ik u om der lafheid wille niet dorst te bekennen, wat tusschen ons wel-geweten en toch sprakeloos verzwegen en gemeden werd, dient toch éénmaal uitgesproken. Laat dit vandaag wezen.’

[pagina 6]
[p. 6]

- ‘Ik bid u’, hijgde Edmond met een snak', ‘zwijg... of...’ met ee nplotse losbarsting van weeom om het onvermijdelijke ‘neen, verzeker me dat ge hem liefhebt. O, lang heb ik getwijfeld, pijnlijk getwijfeld, geschommeld tusschen vermoeden en zekerheid’.

- ‘Kom Edmond, aanhoor me, zoo ge daartoe de kracht hebt. O dubbel smartelijk is het voor mij, een hartstochtelijke liefde te koesteren, te voelen branden als een zengend vuur in den boezem, een liefde met het vooruitzicht van haar rasse disillusie, en tevens u het droevigste leed te berokkenen dat u treffen kon. Het is me ondragelijk. Mijn wezen schreit naar hem, mijn gansche lichaam laait, brandt van passie. O, ik weet mijn begeerte zondig. Ik kan niet zonder hem!...

- ‘Kom Henny, laat ons het kort maken! Van heden af is onze verloovingsverbintenis dus ontbonden’.

- ‘Ja’.

- ‘Ziehier uw ring’.

Zwijgzaam ruilden ze die kleinoodiën, die eens hadden bezegeld hun wederzijdsche trouw.

- ‘Laat me nu bij dit opperste afscheid nogmaals herhalen, Henny, wat ik u meermalen bevestigde. Ge kent de sexueele buitensporigheden van Willem, hoe hij trouw bezoeker is van schuine etablissementen en geile ontuchtkrochten. Dat zou u eerstens moreel kunnen schaden, dat zou ook...’ zijn stem dofte, zonk ‘een physische terugslag kunnen hebben.’

- ‘Zonder u te kwetsen, Edmond, is dat niet een stem van uw ijverzucht?’

- ‘Mocht dit de schijn wekken, wees niettemin van het tegendeel overtuigd. Nogmaals gedenk de menigvuldige liaisons met wezens van lager allooi, die Willem als kunstenaar onderhoudt. In uw eigen heil bezweer ik u, zie van uw voornemen af.’ Stilte.

- ‘O kwel me niet langer, Edmond. Wat kan het mij schelen indien Willem me verschopt. O, liefde is niet altijd

[pagina 7]
[p. 7]

egoïsme. Liefde is geven, betoonen zonder wederbetoon desnoods, zonder de begeerte naar zelfbevrediging.’

- ‘Ga nu, Henny. Dat het u wel vare’. Hij liet haar uit.

- ‘Vaarwel’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken