Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rock 'n' roll (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rock 'n' roll
Afbeelding van Rock 'n' rollToon afbeelding van titelpagina van Rock 'n' roll

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

Scans (17.79 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rock 'n' roll

(1991)–Boudewijn Büch–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 262]
[p. 262]

II De oorlog: Rolling Stones versus Beatles

In de literatuurwetenschap en onder klassieke-muziekliefhebbers worden regelmatig discussies gevoerd over wie een beter dichter was (Achterberg of Gorter?) en wie superieure klassieke muziek maakte (Bach of Mozart?). Met dergelijke twistgesprekken maakt men zich in de regel niet belachelijk en zij kunnen op hoog niveau gevoerd worden, zelfs zonder het dooddoenerige argument van ‘over smaak valt niet te twisten’ te hanteren. Over smaak kan men immers zeker van mening verschillen en zo zou ik steekhoudende argumenten kunnen aandragen om te bewijzen dat Achterberg de grootste dichter van deze eeuw is en Johann Sebastian Bach de grootste klassieke toondichter aller tijden.

In 1964 ontbrandde op menig schoolplein de strijd wie beter waren: de Rolling Stones of de Beatles. Van mijn opvatting heb ik de afgelopen jaren geen geheim gemaakt en dat werd mij vaak niet in dank afgenomen. Mijn stelling was en blijft dat de Rolling Stones muzikaal van hogere kwaliteit dan de Beatles zijn en dat de Stones een grotere invloed hebben gehad op de ontwikkeling van de beat- en popmuziek dan het Liverpoolse viertal. Het verkondigen van deze stelling heeft mij veel last bezorgd. Mijn opponenten meenden dat het beweren van bovenstaande stelling ‘kinderachtig’ is en dat mijn bezwaren tegen de Beatles geen zin hebben.

Men zou het niet denken, maar ook al in de meest democratische van alle kunsten (de popmuziek; via radio en televisie kent zij de meest optimale toegankelijkheid van alle artistieke uitingen) bestaan er vastgeroeste ideeën. Zo gaat men er algemeen

[pagina 263]
[p. 263]

van uit dat de Monkees niets konden (terwijl dit groepje toch een paar aardige nummers heeft gezongen), dat Madonna ‘plastic en synthetisch’ is (terwijl haar invloed op het discogeluid over enkele decennia bepalend zal blijken te zijn geweest) en dat Prince en Michael Jackson ‘zeer grote popsterren’ zijn (Prince en Jackson hebben in werkelijkheid alleen maar ideeën en thema's van anderen gepikt zonder daar iets oorspronkelijks mee te doen). Wat betreft het laatste zei Paul McCartney iets verstandigs in een vraaggesprek met Anthony DeCurtis (Oor, 16 januari 1988): ‘Michael Jackson is wel zo'n type dat ideeën jat.’

Hoe zit het met het jatten van McCartney zelf? Zowel McCartney als John Lennon gingen zich in hun carrière als het creatieve duo van de Beatles te buiten aan een enorme kopieerzucht die, helaas, te weinig onderzocht is in de uiterst omvangrijke Beatles-literatuur. In dit hoofdstuk wil ik mij bijzonder richten op McCartney. ‘Er is geen popartiest die een zo gewichtig verleden moest doen vergeten om aan een solocarrière te kunnen beginnen en daar nog in slaagde ook; er is geen artiest geweest die zo getekend is en veroordeeld tot levenslang genieschap...’ stelt Oor's eerste Nederlandse popencyclopedie (zesde editie, 1988) enigszins overspannen.

Was er sprake van genieschap bij McCartney? In de talrijke interviews met McCartney geeft deze nogal hoog op van ‘Yesterday’ (1965) dat inderdaad het meest gecoverde nummer van het songwriters-duo is. Hoewel de credits van het nummer het dúo als schrijvers geven, heeft McCartney herhaaldelijk betoogd dat hij het eigenlijk helemaal alleen geschreven heeft. Elke onbevooroordeelde luisteraar zal moeten toegeven dat hier echter sprake is van een weinig inventief gecomponeerde, sentimentele middle-of-the-road-ballad. Lennon meende later over dit nummer: ‘Paul schreef een paar aardige teksten, maar als je er goed naar keek, gingen ze nergens over. Ik bedoel “Yesterday” klonk wel lekker en dat een meisje hem in de steek had gelaten, werd ook wel duidelijk. Maar wat er nu verder gebeurde, ik begreep het niet’ (Salewicz en Van Scheers in hp, 22 november 1986).

Mijn ervaring is dat zelfs de meest kritische Beatles-aanhan-

[pagina 264]
[p. 264]

gers deze song menen te moeten verdedigen, dikwijls met het enigszins obligate jaren-zestig-argument: ‘Moet je eens naar “Angie” van de Stones luisteren, alsof dàt nummer iets voorstelt!’ Het in 1973 uitgebrachte ‘Angie’ heeft echter nooit mijn voorkeur gehad.

Van de laatste opvatting heb ik onder andere uitvoerig gewag gemaakt in mijn roman Brieven aan Mick Jagger (1988, p. 21-22). Maar laat ik het vizier eens richten op het vroege werk van de Beatles. Wat is daar zo origineel en zo verfrissend aan?

Over de allervroegste nummers die het duo schreef, meenden de auteurs van het eerdergenoemde hp-artikel: ‘Die waren geen van alle erg overtuigend’ en de schrijvers citeerden vervolgens McCartney zelf: ‘We kenden (toen) ook maar drie akkoorden: a, d en g. Al het werk van Buddy Holly stond ook in die toonzetting, geen wonder dus dat we beïnvloed werden [...] Pas bij “Love me do” (1962) begon het ergens op te lijken.’

De opmerking van McCartney over Holly's toonsoorten is onjuist en de suggestie van McCartney dat hij in 1962 een beetje los was van Holly al evenzeer. Bijna de helft van het oeuvre van Lennon en McCartney is muzikaal en qua ideeën doordrenkt van Holly. Was de ogenschijnlijke simpelheid van Holly's composities, die hij in de laatste helft van de jaren vijftig schreef, werkelijk iets nieuws - een muzikaal gegeven dat toen in dat droevige Texaanse stadje waar Holly woonde werkelijk uit de hemel leek te vallen - maar in de eerste werkzame, muzikale jaren van Lennon en McCartney is de beat en de ogenschijnlijk heldere structuur van hun composities meestal (ofschoon dikwijls gebrekkig) gestructureerd naar het voorbeeld van de Holly-songs.

En niet alleen Buddy Holly werd aangewend. McCartney heeft ooit eerlijk verteld waarnaar de Beatles begin jaren zestig luisterden en naar welk geluid ze zochten: ‘Voorop stond dat het een gitaargroep moest worden, naar het voorbeeld van Lonnie Donegan, Elvis en Chuck Berry,’ schreven Salewicz en Van Scheers in 1986. Dat de Beatles deze artiesten bewonderden, is natuurlijk geen geheim want hun invloed is hoorbaar op de elpee Please please me (1963). Het nummer ‘Twist and shout’ van dit album

[pagina 265]
[p. 265]

werd geschreven door Bert Berns en was in de zomer van 1962 een hit voor de Amerikaanse Isley Brothers, maar is natuurlijk vooral een rock and roll-pastiche waar iedere, eventueel Beatlese, eigenheid vreemd aan is. Nog veel meer geldt dit uiteraard voor ‘Roll over Beethoven’ dat een Chuck Berry-nummer is dat deze zeseneenhalf jaar voor de Beatles als primeur uitbracht. Dit nummer verscheen bij de Beatles op hun elpee With the Beatles (1963) waarop ook het fameuze ‘I wanna be your man’ voorkomt. Elke verstandige luisteraar zal moeten toegeven dat dit hoofdzakelijk door Paul McCartney geschreven nummer een onverbloemde Berry-imitatie is. Alleen waren de Beatles niet in staat het op Berry'se wijze te zingen. Wie van dit ‘Beatles’-nummer wèl een Berry-waardige uitvoering gaven waren de Rolling Stones. Hun cover van ‘I wanna be your man’ verscheen op 1 november 1963 en werd hun eerste top tien-notering in Groot-Brittannië. Ziehier een link tussen de Beatles en de Stones die, welbeschouwd, nogal vreemd is. Waarom namen de Stones een tweederangs Berry-imitatie op terwijl ze later in staat zouden blijken uitstekend Berry-originelen te kunnen vertolken? Nog later zouden de Stones de muzikale erfenis van Berry met eigen nummers veel vruchtbaarder en oorspronkelijker verwerken. Neville Stannard meent in zijn The long and winding road, a history of The Beatles on record (1982) dat de Stones eind 1963 weliswaar zeer populair waren, maar een gebrek hadden aan op te nemen songs. De toenmalige manager van de Stones accepteerde toen de hulp die Paul McCartney en John Lennon aanboden. Overigens kenden de twee groepen elkaar toen al een half jaar persoonlijk want de eerste ontmoeting vond plaats op 21 april 1963 in de Crawdaddy Club in Richmond.

Het moge voor Stones-fans van het eerste uur wat zuur zijn dat hun groep het eerste succes oogstte met een Chuck Berry-achtige Beatles-song, later zouden de twee superbands muzikaal ver uit elkaar groeien. Weliswaar is er in vroege interviews met Beatles- en Stonesleden af en toe sprake van vetes en ruzies, maar grosso modo beperkten de ruzies zich alleen tot (onuitgesproken) artistieke conflicten want er zou in de jaren zestig nog

[pagina 266]
[p. 266]

herhaaldelijk samenwerking worden betracht. Zo blies het Stones-lid Brian Jones de hobo op ‘Baby you're a rich man’ en ‘You know my name’ (beide uit 1967) en zou Jagger meezingen op ‘All you need is love’. De op 7 juli 1967 uitgebrachte single waarop ‘All you need is love’ als a-kant en ‘Baby you're a rich man’ als b-side voorkomen, kan dus met recht een Beatles/Stones-produkt worden genoemd! Dat Jagger meezong op een Beatles-plaatje was overigens een manier van dankzeggen voor het feit dat Lennon en McCartney hadden meegezongen op ‘We love you’ dat in augustus 1967 werd uitgebracht en deel uitmaakt van het twijfelachtige flower power-getinte deel van het oeuvre van de Stones.

Zonder enige twijfel is het album Sgt Pepper's Lonely Hearts Club Band uit 1967 het hoogtepunt uit de psychedelische en flower power-rage die ook Lennon en McCartney aanstak. (Magical mystery tour uit hetzelfde jaar vind ik een minder geslaagd voorbeeld.) Dat de Stones een half jaar later meenden met een soort ‘antwoordelpee’ te moeten komen, kan onmogelijk een sterke muzikale daad worden genoemd. Their satanic majesties request is een inferieure elpee en de eerlijkheid gebiedt mij toe te geven dat Sgt. Pepper een aanzienlijk beter produkt is. Dat Mick Jagger het hier langzamerhand zelf mee eens is, moge blijken uit talrijke uitlatingen van hem in recent gehouden vraaggesprekken. Toen de Stones echter eind 1969 hun Let it bleed uitbrachten, was er sprake van een superieure elpee met, op ‘Love in vain’ na, allemaal oorspronkelijke songs van Keith Richards en Mick Jagger. De muzikale kwaliteit en inventiviteit van deze elpee kennen nauwelijks hun weerga en daarom was de ‘antwoordelpee’ van de Beatles Let it be (mei 1970) zo'n teleurstelling. De titelsong (een compositie van McCartney alleen) ‘Let it be’ en ‘Get back’ - beide songs waren in andere versies reeds eerder verschenen - laten verdomd weinig ontwikkeling horen, terwijl de Stones op Let it bleed bewogen, bijna geëngageerde en vooral muzikaal zeer gerijpte nummers ten gehore brachten. Dat de Stones in 1970 daadwerkelijk ‘the greatest rock and roll band on earth’ genoemd werden, had zijn oorzaak onder andere in het uitbrengen van misschien wel de mooiste live-elpee aller tijden Get yer ya-ya's out!

[pagina 267]
[p. 267]

Toen de Stones met deze concertelpee op de markt kwamen, waren de Beatles als groep reeds een half jaar ter ziele. De Stones zouden hun werk tot op de dag van vandaag als erfopvolgers van de rock and roll voortzetten en het geniale muziekconcept uit de jaren vijftig nieuwe wegen blijven wijzen. De leden van de Beatles, die van het naspelen van rock and roll langzamerhand waren afgegleden tot het vertolken van deerniswekkende tearjerkers en meedeiners als ‘Yellow submarine’ (als single uitgebracht in 1966), ‘Hey Jude’ (1968) en ‘Ob-la-di, ob-la-da’ (idem), gingen na 1970 ieder op hun eigen wijze verder.

Bijna acht jaar waren de Beatles als groep en McCartney/Lennon als componist/tekstdichter werkzaam. Het is in de loop der jaren duidelijk geworden dat vooral Paul McCartney verantwoordelijk was voor het schrijven en componeren van de nummers. In vergelijking met het duo Jagger/Richards heeft McCartney ongelooflijk veel meer ongeïnspireerde sentimentele rotzooi en laffe rock-pastiches op zijn naam staan. Op geen enkele wijze kan een nummer als ‘Ob-la-di, ob-la-da’ een bijdrage worden genoemd tot de waarachtige geschiedenis van de popmuziek, terwijl Stones-albums als Sticky fingers (1971), de wat gecompliceerde dubbelelpee Exile on main street (1972) en It's only rock 'n' roll (1974; de titel zegt het al!) een herwaardering van, en een herbezinning op, de oerbeginselen van de popmuziek - dat wil zeggen de rock and roll - lieten horen.

Paul McCartney's ware muzikale gezicht kon pas optimaal bewonderd worden toen hij in 1971, samen met zijn volstrekt amuzikale echtgenote Linda Eastman, de groep Wings oprichtte. Zes jaar later zou McCartney zijn grootste solo-hit scoren met ‘Mull of Kintyre’ en de vraag is wat het verschil is tussen dit nummer en ‘Una paloma blanca’ van George Baker Selection. Zowel in succes als kwaliteit is er geen verschil tussen beide nummers: de twee songs werden wereldwijde hits en missen beide kwaliteit. McCartney's hang naar een zachte dein, goedkoop sentiment en bijna zwakzinnige muzikale simpelheid kregen in zijn Wings-tijd meer en meer de overhand. Kon McCartney in zijn tijd als Beatle soms op enige oorspronkelijkheid betrapt worden (bij voorbeeld

[pagina 268]
[p. 268]

op Sgt. Pepper), toen hij als ex-Beatle moest gaan fungeren overheerste zijn muzikale luiheid.

In het reeds meermalen geciteerde HP-interview zegt McCartney: ‘Ik wilde de Beatles altijd al groot maken. Toen het Let it be-album nogal rommelig bleek [sic!, b.b.], stond ik erop dat we eerst Abbey Road maakten, omdat ik wist wat we konden. Let it be vond ik een slap werkstuk...’ Op geen elpee van de Beatles is McCartney als schrijver zo weinig aanwezig als op Abbey Road (1969). Bij voorbeeld: het prachtige ‘Here comes the sun’ werd geschreven door George Harrison, naar verluidt op een zeer zonnige dag in de tuin van Eric Clapton, en het door McCartney inelkaar gezette ‘Golden slumbers’ is gebaseerd op een bestaand liedje. Naar mijn smaak is Abbey Road de origineelste, dus beste elpee van de Beatles en dat komt waarschijnlijk vooral door het feit dat het muzikale meedeintalent van McCartney op dit album zo aanzienlijk naar de achtergrond gedrongen is.

In de uitingen van McCartney over zijn componist- en schrijverschap is opvallend vaak sprake van zelfmiskenning, niet bepaald een sterke kant voor een kunstenaar. Gaf McCartney af op Beatlescomposities, ook zijn latere werk verfoeit hij soms. Tegen Staunton & Car zei hij (Humo, 24 december 1987): ‘De werkelijkheid waarover ik schrijf is in mijn ogen niet banaal of sentimenteel. Alleen: ik slaag niet altijd in mijn opzet. Soms is de begeleiding een beetje te zoet of zijn de verzen nogal stroperig. Ik wil maar zeggen dat niet elke song die ik schrijf een klassieker is. Of er songs zijn die mij inelkaar doen krimpen van schaamte? Ja, een paar. De tekst van “Press” was nogal onnozel. Ik hou ook niet zo van “Hi hi hi” [een hit in 1972, b.b.] al lijkt die song bij sommige mensen flink aan te slaan.’

Natuurlijk: iedere songwriter maakt fouten en zal van bepaalde liedjes spijt hebben, maar spijt en artistieke schaamte komen bij McCartney wel heel frequent naar voren. Soms geeft hij anderen de schuld. Zo weet hij ooit ‘het slappe werkstuk Let it be’ aan de remix van Phil Spector en gaf hij in 1986 de voorkeur aan ‘de originele, early mixes’ van dit album. Beluistering van de vroege tapes stelt naar mijn mening McCartney in het ongelijk. De ge-

[pagina 269]
[p. 269]

niale Spector heeft door zijn mix van Let it be nog het best mogelijke weten te maken. Meestal stelt McCartney zich voor mislukkingen zelf verantwoordelijk. De vraag blijft dan waarom hij de popwereld met trash opzadelde.

Menige lezer zal zich, om eens een open deur in te trappen, afvragen of er een absolute norm voor kwaliteit bestaat en waarom de vete Beatles versus Stones opgerakeld dient te worden. Op de eerste vraag kan het antwoord niet anders zijn dan dat het tegenovergestelde - waarom de Beatles een belangrijke, dan wel de belangrijkste bijdrage tot de popmuziek geleverd zouden hebben tot op heden in de rijke Beatles-literatuur nooit overtuigend werd aangetoond. De positie van McCartney in de popwereld is kennelijk onaantastbaar zonder dat er voor die onaantastbaarheid argumenten zijn aangedragen. Integendeel: zoals aangetoond is het vooral McCartney zelf die regelmatig wat aan zijn eigen positie en eventuele grootheid afdoet. Tegen Jip Goldstein (De Telegraaf, 5 december 1987) sprak hij voorspellend en met beide voeten op de grond: ‘De man in de straat kan van Gershwin en Berlin ook hooguit vijf songs noemen. Ik schaar me gaarne in die rij.’ De score wat betreft Elvis Presley (die uitsluitend als uitvoerend kunstenaar verdiensten heeft) is véél hoger en met Elvis hebben we dan ook te maken met een werkelijk groot en oorspronkelijk rock and roll-talent!

Ik hoop aangetoond te hebben dat deze muzikale vete geen kinderachtig schoolplein-probleem was of is, maar een vraagstuk dat van belang is voor de geschiedenis van de popmuziek en de rock and roll in het bijzonder. Voorts is het geen probleem dat de fans verzonnen hebben, maar door de twee groepen zelf in het leven werd geholpen en gehouden. Om terug te keren naar het begin van mijn betoog: klassieke-muziekliefhebbers discussiëren graag over invloeden en belangrijkheid van een bepaalde componist of uitvoerend kunstenaar. Indien deze discussie op het terrein van de tweede rock and roll-golf (de beatmuziek en haar latere varianten) gevoerd moet worden, dan staan naar mijn smaak de Stones op een hoger plan dan de Beatles. De Beatles waren immers hype en de Stones stonden in een traditie. Tegen

[pagina 270]
[p. 270]

John Oomkens zei McCartney (Haarlems Dagblad, 5 december 1987): ‘Ik word wel eens een liedjes-smid genoemd, ja. Het kan mij niet schelen. Sommige van mijn favoriete songschrijvers zijn tunesmiths.’ Als iemand Mick Jagger een ‘liedjes-smid’ zou noemen, zou Jagger, denkelijk, een rake klap uitdelen. McCartney vindt zo iets best. Verschil van karakter, noem ik dat en dat is uiteindelijk hoorbaar in de muziek van deze hoofd-Beatle. Karakterloze beat- en rockmuzak- dat zal van het merendeel van de Beatles-melodietjes in een verre toekomst gedacht worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken