Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw
Afbeelding van Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.88 MB)

Scans (121.56 MB)

ebook (50.09 MB)

XML (1.82 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw

(2001)–P.J. Buijnsters, Leontine Buijnsters-Smets–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 208]
[p. 208]

12
Piet de Smeerpoets en zijn familie

Stamvader Struwwelpeter

De stelregel dat de meest gelezen kinderboeken oorspronkelijk allemaal voor volwassenen geschreven werden, geldt in elk geval niet voor Der Struwwelpeter van de Frankfurter arts Heinrich Hoffmann (1809-1894).Ga naar eind1. De ontstaansgeschiedenis ervan, door de schrijver later verteld,Ga naar eind2. is al even wonderlijk als het boek zelf: ‘Het was in 1844, kort voor Kerstmis. Ik had toen twee kinderen, een zoon van drie-en-een-half en een dochtertje van enkele dagen. Nu zocht ik een prentenboek dat voor zo'n kleine wereldburger geschikt kon zijn.’ Maar wat Hoffmann te zien kreeg - brave verhaaltjes vol abstracte zedelessen, fantasieloze beeldencyclopedieën en onwezenlijke sprookjes - beviel hem van geen kanten. ‘Eindelijk kwam ik thuis en bracht een schrijfcahier mee dat ik mijn vrouw overreikte met de woorden: Dit is precies wat ik nodig heb. Verwonderd bladerde ze erin en zei: Maar dat is een leeg schoolschrift, waarop ik weer: Zeker, maar nu wil ik zelf voor de jongen een prentenboek maken.’

In recordtijd vulde dokter Hoffmann het schrift met koddige tekeningen en versjes, zoals hij die in zijn artsenpraktijk wel vaker had gemaakt om angstige patiëntjes op hun gemak te stellen. En zo kreeg de jonge Carl Hoffmann met Kerstmis het oermanuscript van wat later zou uitgroeien tot Der Struwwelpeter.Ga naar eind3.

Het eigengemaakte prentenboekje trok veel bekijks, ook in de vriendenkring van Hoffmann. En omdat hij krap bij kas zat, gaf hij aan een plaatselijke uitgever-vriend toestemming om het ding in boekvorm op de markt te brengen. Aldus verscheen tegen Kerstmis 1845 zijn Lustige Geschichten und drollige Bilder mit 15 schön kolorirten Tafeln für Kinder von 3-6 Jahren (Frankfurt am Main, Literarische Anstalt [J. Rütten]). Op het voorplat stond een berijmde inhoudsopgave waarin de schrijver/tekenaar zichzelf Reimerich Kinderlieb noemde. Deze eerste druk bevatte zes beeldverhalen: ‘Die Geschichte vom bösen Friedrich’, ‘Die Geschichte von den schwarzen Buben’, ‘Die Geschichte vom wilden Jäger’, ‘Die Geschichte vom Suppen-Kaspar’, ‘Die Geschichte vom Daumenlutscher’ en als laatste ‘Der Struwwel-Peter’. Karakteristiek voor deze korte case-stories is de laconieke vertelwijze, de situering in een voor kinderen herkenbare omgeving en het vaste patroon van: straf volgt direct op overtreding. Daarbij doen zowel de kleine delinquent als de straffende instantie in absurd radicalisme niet voor elkaar onder. Zo sterft Suppen-Kaspar (‘Soep-Hein’ in de Nederlandse bewerking) liever de hongerdood dan nog één lepel van de gehate soep te moeten eten en kent de kleermaker geen genade met de duimzuiger. Toch krijgen Struwwelpeter en kornuiten door hun consequente weigering om zich aan te passen aan het gezag ongewild iets heroïsch, dat ver uitstijgt boven de conventionele braafheid die in negentiende-eeuwse deugdverhalen steevast zegeviert. Kinderen moeten huiverend gesmuld hebben van deze scherp getekende tafereeltjes met hun realistische aanhef en hun bizarre ontknoping.

Het succes was in elk geval vanaf het begin overweldigend en zou voortduren tot de huidige dag, ondanks nooit aflatende protesten van wisselende generaties pedagogen en estheten. Opvoedkundigen stootten zich aan de draconische straffen waarmee de kleine boosdoeners gecorrigeerd werden, terwijl kunstminnaars smaakbederf vreesden door Hoffmanns dilettantische tekeningen.

Maar het bleef machteloos gesputter. Binnen vier weken waren alle 1500 exemplaren verkocht. Van deze eerste uitgave zijn slechts drie of vier exemplaren bewaard, mede omdat Hoffmann uitdrukkelijk bevolen had om het boek niet al te stevig in te binden. Weldra volgde nu herdruk op herdruk, telkens echter met kleine of grote veranderingen. In de tweede druk (1846) werden de Lustige Geschichten reeds aangevuld met twee nieuwe beeldverhalen: ‘Die Geschichte von dem Zappel-Philipp’ en ‘Die gar traurige Geschichte mit dem Feuerzeug’, terwijl op het voorplat thans sprake was van Heinrich Kinderlieb. Bij de derde druk (1847) veranderde de titel van het geheel in Der Struwwelpeter. Maar pas bij de vijfde druk (1847) onthulde de maker voor het eerst zijn volle naam: Dr. Heinrich Hoffmann. Tegelijk werd het boek wederom vermeerderd met ‘Die Geschichte vom Hans-Guck-in-die-Luft’ en ‘Die Geschichte vom

[pagina 209]
[p. 209]

fliegenden Robert’. Bovendien werd nu het laatste blad met ‘Der Struwwel-Peter’ tot titelpagina gepromoveerd. Daarmee had Hoffmann's Struwwelpeter zijn definitieve volgorde en omvang gekregen.

Ook aan de illustraties is in de loop van de jaren heel wat gesleuteld. Bij eerste verschijnen waren alle tekeningen gelithografeerd, waarbij Hoffmann er nauwlettend op toezag dat zijn amateuristische schetsen niet door een vaklithograaf ‘verbeterd’ werden. Toch heeft vooral de figuur van Struwwelpeter diverse veranderingen ondergaan. In het oermanuscript zag hij er nog vreselijk woest uit met meterslange nagels en wilde haren die zelfs zijn ogen bedekten. Later kreeg hij wat kortere nagels en een soort afro-kapsel. Ook kwam hij nu op een pedestal te staan dat aan de voorkant zijn wandaden vermeldde.

Soortgelijke wijzigingen vinden we bijvoorbeeld ook bij de grote Nikolaas in het verhaal van de zwarte jongens en bij de scène van de dokter aan het ziekbed van de boosaardige Friedrich.

In 1858 heeft Hoffmann, in 1851 benoemd tot arts aan het krankzinnigeninstituut te Frankfurt, zijn hele Struwwelpeterboek opnieuw getekend, waarbij de enigszins karikaturale figuren een realistischer karakter kregen.Ga naar eind4. Aanleiding tot deze omwerking was de overstap van lithografie naar houtsnede. Het inkleuren gebeurde als voorheen met behulp van sjablonen in kleurateliers.

Aan de populariteit van Struwwelpeter deden al die veranderingen geen afbreuk. In 1876 verscheen reeds de honderdste, in 1921 de vijfhonderdste druk en sindsdien valt het aantal heruitgaven moeilijk meer te overzien.Ga naar eind5. Ook werd het boek in allerlei talen vertaald. Vooral dankzij de vroege Engelse vertaling, The English Struwwelpeter or Pretty Stories and Funny Pictures for Little Children (Leipsic, Friedrich Volckmar, 1848) raakte Hoffmanns prentenboek al heel gauw wereldwijd bekend.

Aangemoedigd door het succes van Der Struwwelpeter heeft Hoffmann later nog drie andere prentenboeken in min of meer dezelfde trant uitgegeven, die geen van alle een Nederlandse vertaling kregen:

1851: König Nussknacker und die arme Reinhold. Ein Kindermärchen in Bildern.
1854: Bastian der Faulpelz. Eine Bildergeschichte für Kinder.
1871: Prinz Grünewald und Perlenfein mit ihrem lieben Eselein. Ein Bildermärchen.

Hoewel ook deze latere prentenboeken tientallen herdrukken beleefden, bleven zij toch altijd in de schaduw van Der Struwwelpeter.

Aparte aandacht verdienen de talloze navolgingen, travestieën en anti-Struwwelpeters, die als ‘Struwwelpetriaden’ een afzonderlijk genre vormen,Ga naar eind6. vergelijkbaar met de eveneens ontelbare robinsonades. Het bekendst zijn de politiek gekleurde parodieën, zoals Struwwelhitler. A Nazi Story Book door Doktor Schrecklichkeit (Londen 1941), maar er bestaat bijvoorbeeld ook een op de homobeweging geïnspireerde Schwuchtelpeter door Stefan (Berlin 1980). Dergelijke tendentieuze imitaties zijn uiteraard niet als kinderboek bedoeld. Met Die Struwwel-Liese door Julius Lütje (1895)Ga naar eind7. kreeg de titelheld een vrouwelijke pendant, die met haar zeventig herdrukken eveneens furore maakte. Er kwam een Egyptische Struwwelpeter en een ‘verbeterde’ Struwwelpeter, waaruit de hoofdpersoon als een keurig gefriseerde modeljongen tevoorschijn kwam, terwijl ook de dierenwereld met haar eigen domoren of booswichten het toneel leverde voor een ‘Tierstruwwelpeter’. Verder leende de tekst zich goed voor bijzondere boekvormen als shape-book of pop-up.

Al deze variaties illustreren slechts de onverwoestbare vitaliteit van Hoffmanns Struwwelpeter, die wel nazaten maar geen voorlopers kent. Want dat moet toch benadrukt: er verschenen ook vóór 1845 diverse moralistische versjes met bijpassende plaatjes, zoals De geschiedenis van een goed en van een kwaad kind (Dordrecht, J. Zender, 1840),Ga naar eind8. waarin ondeugd bestraft en deugd beloond wordt. Maar daaraan ontbreekt nu juist al het komische geweld, de baldadige humor en de bizarre afstraffing van het echte Struwwelpeterverhaal. Datzelfde geldt deels ook voor de als voorlopers van Piet de Smeerpoets aangemerkte Waarschuwende vertellingjes, in verzen (1827) door A. Walraven Engelen en voor C.P.E. Robidé van der Aa's Veldviooltjes. Gedichtjes voor vlijtige kinderen (1834), beide naar het Engels van Elisabeth Turner (1775-1846).Ga naar eind9.

Struwwelpeter wordt Piet de Smeerpoets

Hoffmanns Struwwelpeter is al zeer vroeg, in 1848, in het Nederlands vertaald, tegelijk met de Engelse vertaling. De eerste Franse bewerking, door Louis Ratisbonne alias Trim: Pierre L'Ébouriffé, joyeuses histoires et images drôlatiques pour les enfants de trois à six ans (Paris, Hachette), dateert daarentegen pas van omstreeks 1860.Ga naar eind10. Over die vroegste Nederlandse vertaling zijn we relatief goed geïnformeerd. Ze verscheen in hetzelfde kwartoformaat als het orgineel bij H.A.M. Roelants te Schiedam onder de titel Een Aardig Prentenboek met Leerzame Vertellingen, naar het beroemde Hoogduitsche Kinderwerk: ‘Der Struwwelpeter’, voor Nederlandsche Jongens en Meisjes bewerkt door W.P. Razoux. Het boek bevatte acht van de tien Struwwelpeter-verhalen, namelijk: ‘De Geschiedenis van den wreeden Jan’, ‘De

[pagina 210]
[p. 210]

Geschiedenis van de zwarte Jongens’, ‘De Geschiedenis van den wilden Jager’, ‘De Geschiedenis van Soep-Hein’, ‘De Geschiedenis van den Duimzuiger’, ‘De allerdroevigste Geschiedenis met de zwavelstokjens’, ‘De Geschiedenis van Philip, den schommelaar’ en ‘Piet de smeerpoets’. Het was niet alleen de eerste Nederlandse Struwwelpeter-bewerking maar tevens een van de eerste boeken van de jonge uitgever Roelants.

Hendrik Adriaan Marius Roelants (1827-1907) had zich pas kort tevoren, op 1 maart 1846, als zelfstandig boekhandelaar in zijn geboortestad Schiedam gevestigd.Ga naar eind11. Hij bezat zelfs nog geen eigen bedrijfspand maar woonde bij zijn ouders in. Overdag reisde hij, zoals toen alle kleine uitgevers deden, met een pakje boeken onder de arm door het hele land. In dat bundeltje zat ook Een Aardig Prentenboek van Hoffmann/Razoux. Hoe dat daar terechtgekomen was, heeft Roelants zelf verteld in het voorwoord bij de jubileumuitgaaf in 1898. Een bevriende collega, J.H. Gebhard uit Leiden, had hem 25 maart 1847 de Lustige Geschichten van Heinrich Kinderlieb gegeven met het advies om hiervan een Nederlandse bewerking uit te geven. Het besluit was spoedig genomen en ‘reeds den 26 Maart 1847 werd dit werkje, naar de toenmalige Rijkswet, aan het Gemeentebestuur van Schiedam ter vertaling aangeboden’. Nu moest eerst een vertaler worden gezocht. Maar de eerst aangewezen persoon, Jan Goeverneur, ‘zeide ronduit: ‘In vroegeren tijd zou ik het graag gedaan hebben, maar nù kan ik 't niet meer, en mag ik er mijn goeden naam niet aan wagen!’ Vele jaren later overigens heeft Goeverneur tegenover uitgever Sijthoff een wat andere reden opgegeven voor zijn weigering. Nu heette het: ‘Van Struwelpeters heb ik altijd een onoverwinnelijken afkeer gehad en ze standvastig afgewezen. De kinderen droomen van zulke akelige voorstellingen, gelijk ik als kind maanden lang droomde van een kermis-moord-tafereel, dat ik toevallig onderweg had ‘bewonderd’.Ga naar eind12. Voor Roelants was dat geen probleem. Hij beoordeelde als pure handelsman elk ‘artikel’ naar zijn winstmogelijkheid.

In een kleine vriendenkring las hij de versjes voor, die zo eenvoudig schenen, dat ieder van de aanwezigen meende dat hij best een of meer stukjes zou kunnen vertalen. Maar dat viel tegen. Toch, aldus Roelants, ‘ontving ik van enkelen proeven van hun dichterlijk talent en was onze vriend W.P. Razoux, toenmaals Commies der Posterijen, zoo welwillend de vertalingen te herzien en te voltooien.’ Meer wordt over deze eerste Nederlandse vertaler van Struwwelpeter door Roelants niet gezegd. Daarom eerst enige aanvullende informatie.Ga naar eind13.

Zijn naam doet misschien een buitenlandse herkomst vermoeden, maar Willem Paulus Razoux werd in 1818 te Zwolle geboren, waar hij werkzaam was als ambtenaar bij het provinciaal bestuur. Later werd hij commies der posterijen te Arnhem totdat hij omstreeks 1842 de overstap maakte naar Schiedam in de rang van Eerste Commies. Razoux bewoonde daar een pand op de Grote Markt. Ook werd hij lid van de plaatselijke schutterij. Maar een sollicitatie in 1846 naar de functie van eerste klerk ter secretarie werd niet gehonoreerd, waarna hij in het najaar van 1848, teleurgesteld, naar men mag aannemen, naar Amsterdam vertrok. Het jaar tevoren had hij nog op verzoek van zijn vriend Roelants bij deze een bundel Dichtbloemen uitgegeven ten bate van de noodlijdenden in de Bommelerwaard. Ook als vertaler van kinderboeken beschikte Razoux wel over enige ervaring. Zo had hij in datzelfde jaar 1847 voor de Leidse uitgever D. Noothoven van Goor Hendrik de Zwijger; een verhaal voor de meer gevorderde jeugd bewerkt naar het Duits van Gustav Nieritz. Maar na zijn vertrek uit Schiedam heeft Razoux geen literaire sporen meer achtergelaten.

Terug nu naar Roelants' bericht over Een Aardig Prentenboek in de jubileumuitgaaf van 1898. Een tweede probleem na het vinden van een vertaler vormde de uitvoering, waaraan vele bezwaren bleken verbonden te zijn, omdat de steendrukkunst toen in Nederland nog veel te wensen overliet, zeker als het boek niet te duur mocht worden:

Het toeval [aldus Roelants] bracht mij, in 't begin van 1848, in relatie met de firma Jos. Scholz te Mainz, die aanbood eene oplaag in de Nederlandsche taal te leveren, in alles gelijk aan het oorspronkelijke werk. - Deze was weldra voltooid en kon reeds in den nazomer van dat jaar [...] het publiek worden aangeboden. Na verloop van eenigen tijd was deze eerste zeer belangrijke oplaag uitverkocht, en werd een tweede, in hetzelfde formaat gedrukt ter steendrukkerij van H.L. van Hoogstraten te Zwolle,Ga naar eind14. die later, evenzeer in kwarto, gevolgd werd door een derde editie, vervaardigd door de firma W.P. v.d. Weijer te Utrecht. Duizenden exemplaren zijn van deze kwarto-uitgaaf verkocht. Om het debiet evenwel nog meer uit te breiden en ‘Een Aardig Prentenboek’ ook in handen te brengen van hen, voor wie f 1,25 te hoog was, besloot ik om het in gedeelten of stukjes verkrijgbaar te stellen, die voor 25 en 30 cents konden verkocht worden. Dit plan mocht algemeen bijval vinden en [er] werden van 1848-1884, in de verschillende formaten, niet minder verkocht dan ongeveer honderd zeventig duizend exemplaren.Ga naar eind15.
[pagina 211]
[p. 211]


illustratie
‘De Geschiedenis van den Wreeden Jan’ uit: [W.P. Razoux], Een Nieuw Aardig Prentenboek. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1885].


In laatstgenoemd jaar is dit artikel - met mijn geheele fonds van Kinderboekjes, dat in veler handen kwam - aangekocht door den Heer J. Vlieger, te Amsterdam, die zich tot den huidigen dag in een gewenscht debiet mag verheugen.Ga naar eind16.

Waar Roelants echter in zijn succesverhaal met geen woord over spreekt is het proces voor het groothertogelijk gerechtshof in Mainz dat door de Literarische Anstalt (J. Rütten) tegen de firma Scholz werd aangespannen wegens hun Struwwelpeter-nadrukken en dat uiteindelijk tot een veroordeling leidde. Des te uitvoeriger handelt daarover Christian Scholz zelf in een brochure die in 1852 uitkwam en waarin hij zijn zaak voor het grote publiek poogde te rechtvaarigen.Ga naar eind17. Dit verweerschrift verschaft interessante informatie over zowel deze firma als de internationale handel in prenten en prentenboeken. Voor ons is nu alleen van belang te weten, dat de door Scholz voor Roelants gemaakte lithografieën in juli 1850 in beslag werden genomen en kort daarop vernietigd zijn. Dat verklaart waarom Roelants zich voor de door hem uitgebrachte herdrukken van Een Aardig Prentenboek tot Nederlandse steendrukkers heeft moeten wenden. Wel nog bij Scholz gedrukt is Een Nieuw Aardig Prentenboek als Vervolg op het beroemde Hoogduitsche Kinderwerk: ‘Der Struwwelpeter’, voor Nederlandsche Jongens en Meisjes bewerkt door W.P. Razoux.

Schiedam, H.A.M. Roelants, [1849], in groot kwarto. Dit vervolg bevat de twee resterende Struwwelpeter-verhalen van Hoffmann, aangevuld met zeven soortgelijke stukjes uit Der grüne Bub und andere Geschichten (Mainz, Scholz, 1849),Ga naar eind18. aldus: ‘De Geschiedenis van den muurbekladder’, ‘De ijsselijke Geschiedenis van den klimmer’, ‘De Geschiedenis van den snoeper’, ‘De Geschiedenis van Hans-Kijk-in-de-Lucht’, ‘De Geschiedenis van den vliegenden Robert’, ‘De Geschiedenis van den straatschender’, ‘De Geschiedenis van den luijen Frans’, ‘De Geschiedenis van den wilden Karel’, ‘De Geschiedenis van den Plaaggeest’. Hiervan werd de tweede uitgave (1851) weer gedrukt bij H.L. van Hoogstraten te Zwolle’.

Ten slotte verscheen nog van dezelfde hand en in dezelfde uitvoering Het Laatste Aardige Prentenboek als Vervolg op het beroemde Hoogduitsche Kinderwerk ‘Der Struwwelpeter’, voor Nederlandsche Jongens en Meisjes bewerkt door W.P. Razoux. Schiedam, H.A.M. Roelants, 1863, in groot kwarto. Dit tweede vervolg telt slechts zes beeldverhalen: ‘Hannes Haas’, ‘De Lompert of de Mosschen-Michel’, ‘De bestrafte nieuwsgierigheid’, ‘Dat komt nu van de wijsneuzigheid’, ‘De leugen Frans’ en ‘De Krabbekop’. Wie de tekenaar en wat de herkomst is van de door Razoux berijmde waarschuwingsverhalen wordt nergens vermeld.Ga naar eind19. Vermoedelijk heeft hij geput uit de inmiddels al rijke voorraad van Duitse Struwwelpetriaden. Met Hoffmann hebben deze zes stukjes in elk geval niets te maken. Ze zijn ook nooit herdrukt.

Tot 1884 heeft Roelants alle Razoux-berijmingen uit Aardig en Nieuw Aardig Prentenboek nog regelmatig herdrukt. Daarbij werden voor de duurdere kwartouitgaven de illustraties aangepast aan Hoffmanns herziene Struwwelpeter van 1858. Dat gebeurde in het in 1857 gestichte lithografisch bedrijf van Emrik & Binger te Haarlem. Maar Roelants bracht zijn Struwwelpeters ook op de markt in zes goedkope octavo-deeltjes van twee of drie verhalen met heel andere, ongesigneerde chromolithoplaatjes. Vlieger van zijn kant heeft de Nederlandse Struwwelpeter aanvankelijk eveneens met platen van Emrik & Binger uitgegeven in drie kwartobanden: Een Aardig Prentenboek, Een Nieuw Aardig Prentenboek en Het Laatst Aardig Prentenboek.

Inhoudelijk echter betreft het hier slechts een herdruk van Roelants' Aardig en Nieuw Aardig Prentenboek.

[pagina 212]
[p. 212]


illustratie
‘De Geschiedenis van de zwarte Jongens’ uit: Een Aardig Prentenboek met Leerzame Vertellingen; naar het beroemde Hoogduitsche Kinderwerk ‘Der Struwwelpeter’, voor Nederlandsche Jongens en Meisjes bewerkt door W.P. Razoux. Twaalfde Duizend. Schiedam, H.A.M. Roelants, [ca. 1850?].


Omstreeks 1900 hebben Gebr. Braakensiek te AmsterdamGa naar eind20. deze Emrik & Binger-prenten voor Vlieger opnieuw gelithografeerd, waarna ook deze zijn Struwwelpeters in losse afleveringen is gaan aanbieden.

Omdat de titels van de Roelants- en Vlieger-uitgaven voor veel verwarring zorgen, vermeld ik in een bijlage de voornaamste met hun respectieve inhoud. In de loop van de tijd verwijderden tekst en illustraties zich, zoals te verwachten, steeds meer van het origineel. Een kras voorbeeld van dit trivialiseringsproces biedt Mietje de Nagelbijtster (Amsterdam, J. Vlieger, ca. 1900): een miniboekje (10 × 7 cm.) van vier bladen, inclusief de omslag met hoogst primitieve chromolithootjes. Inhoudelijk is het een adaptatie van Hoffmanns duimzuiger-geschiedenis, maar dan een graadje morbider. Want terwijl bij Hoffmann een kleermaker het ongehoorzame kind zijn duim afknipt terwijl moeder even afwezig is, gebeurt deze strafexercitie hier door ‘de smid van de overkant’ in aanwezigheid van beide ouders:

 
(Hij) greep het spartlend meisje aan
 
Voor dat het op den loop kon gaan,
 
Hij had een nijptang in de hand
 
En daarmee trok de zwarte man,
 
Haar tot een welverdiende straf
 
De nagels van de vingers af

Voor ons gevoel zou Mietje nu een levenslange haat tegen haar ouders moeten koesteren. Maar hier eindigt het verhaal zowaar met een verzoening:

 
Maar toen zij weêr genezen was
 
Toen gaf zij Pa en Moe een zoen
 
En zei: ‘Ik zal het nooit weer doen.’
 
Dat lief en braaf van Mietje was.

Gelukkig waren er ook onschuldiger Struwwelpeter-bewerkingen in omloop zoals Domme kinderen, met bijschriften van Agatha (1893),Ga naar eind21. De ware geschiedenis van Piet de Smeerpoes en andere verhalen (1896) door F.H. van LeentGa naar eind22. en De Hedendaagsche Piet de Smeerpoets (1897) door Suze Andriessen.Ga naar eind23. Maar daarmee zijn we al vooruitgelopen op de Nederlandse navolgingen van ‘Struwwelpeter’ die nu onze aandacht vragen.

Hollandse nazaten van Piet de Smeerpoets

Toen Roelants in 1848 met zijn Aardig Prentenboek Hoffmanns ‘Struwwelpeter’ hier introduceerde, vond dat boek wel kopers maar geen weerklank in de literaire wereld. Tien jaar later veranderde dat compleet en volgde er een ware explosie van Nederlandse Struwwelpetriaden. Binnen een kort tijdbestek leverden H. Ilpsema Vinckers, Lambrecht van den Broek, Hopmanius en Norweb elk hun eigen portrettengalerij van stoute kinderen. Zelfs Goeverneur bleek intussen zijn oude Struwwelpeter-aversie te hebben overwonnen. Het Nederlandse publiek moet in de jaren 1857-1860 dan ook voortdurend geconfronteerd zijn geweest met dit type waarschuwingsverhaal. Toch heeft het genre in de bestaande literatuurgeschiedenissen, zelfs wanneer die over kinderliteratuur handelden, nauwelijks sporen achtergelaten. Reden genoeg voor een kleine inhaalmanoeuvre, waarbij overigens nog genoeg vragen open blijven.

Goeverneur heeft, naar het schijnt, het spits afgebeten met de publicatie van zijn vermakelijk prentenboek De ondeugende kinderen (1857),Ga naar eind24. bestaande uit tien beeldverhalen: De vuilepoes, Gus-Nijdigheid, Het Luistervinkje, De Sloddervos, Nanette met de snorren, De Leugenaar, Hansje-Schreeuwleelijk, De Snoep-Al,

[pagina 213]
[p. 213]


illustratie
Uit: Mietje de Nagelbijtster. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1900].




illustratie



illustratie
‘De vuilepoes’ en ‘Het luistervinkje’ uit: J.J.A. Goeverneur, De ondeugende kinderen. Sneek, van Druten en Bleeker, [1857].


[pagina 214]
[p. 214]

Jan-Vernielal, en Hans Kijk-in-de-pot. Het blijkt een bewerking van de Struwwelpetriade Lachende Kinder (Hamburg 1850) door Adolf Glasbrenner (1810-1876) met prenten van de populaire kinderboekillustrator Theodor Hosemann (1807-1875). De hier afgedrukte litho's kwamen uit het atelier van J.H. van de Weijer te Groningen. Het openingsrijm zet al meteen de toon:

De vuilepoes
 
Kaatje was een morsebel.-
 
Honderdmaal zei moeder wel:
 
‘Kind, hou toch je jurkje net!
 
Mors niet zoo op je servet!’
 
Maar dat alles hielp geen ziertje:
 
Kaatje bleef een morsig diertje.
 
 
 
Wat heeft moeder toen gedaan?
 
Ze is naar 't varkenshok gegaan,
 
En, toen 't uur van eten kwam,
 
Ze daaruit drie bigjes nam.-
 
Midden tusschen die gezeten,
 
Moest nu Kaatje aan tafel eten.
 
 
 
Kaatje huilde en was ontzet,
 
Doch de bigjes hadden pret;
 
Die was 't niet om hun fatsoen,
 
Maar om 't slobberen te doen.
 
Kaatje schaamde zich verbazend
 
De andre kinderen lachten razend,
 
Want die waren altijd net
 
En op properheid gezet.

Goeverneur weet binnen het bestek van één bladzijde een voor elk kind herkenbaar tafereel te schetsen, dat ondanks moeders lik-op-stuk-beleid niets akeligs heeft. Ook in de andere beeldverhalen blijft de straf binnen de perken of lijkt zo onzinnig dat geen kind daar nare dromen van zou overhouden. Zo merkt Sam de sloddervos, die bij het naar bed gaan altijd zijn boeltje laat slingeren, dat vader 's morgens de hond Does zijn jongenskleren heeft aangetrokken:

 
En toen nu 't uur van schoolgaan kwam,
 
Toen moesten ze in dien vreemden staat,
 
Does mooi gekleed, half nakend Sam,
 
Zoo zaam, naar meester over straat.

Alleen in het verhaal over Lotje de babbelzieke luistervink valt Goeverneur enigszins uit zijn rol. Hier verschijnt een boze Reus, die aan Lotjes mond en oren een slot hangt, met nog erger straf in het vooruitzicht:

 
Nu kan Lotje niet meer hooren,
 
Niet meer babblen als te voren.
 
Moeder, kom, of ze is verloren,
 
En de Reusman bijt, tot straf,
 
De arme meid den neus nog af.

Voor de pedagogen van 1900 was dat even verderfelijk als de Duitse ‘Struwwelpeter’.Ga naar eind25.

In 1872 verscheen van Goeverneur: De grappige en leerzame historie van Pietje Snaterbek (Utrecht, Gebrs. van der Post). Het berijmd verhaal gaat over een jongetje dat steeds zijn snater roert, totdat hij door een ekster uit bed naar zijn nest met jongen wordt gevoerd, waar Pietje, zodra hij gaat snateren, meteen een worm in zijn mond krijgt gestopt. Aan het eind blijkt alles gelukkig een nare droom.

 

Zo bekend als Goeverneur althans wat zijn naam betreft nog is, zo volslagen vergeten lijkt nu zijn vriend en geestverwant Harco Ilpsema Vinckers. Alleen Wirth en Heijbroek vermelden hem als kinderdichter,Ga naar eind26. maar voor Daalder en latere geschiedschrijvers op dit gebied heeft hij kennelijk nooit bestaan. Toch onderscheidde deze man zich van het hele regiment zondagsschoolschrijvers waarvan de negentiende-eeuwse kinderwereld vergeven was. Daarom hier eerst enkele personalia.

Harco Ilpsema Vinckers werd 17 januari 1817 te Groningen geboren. Na een korte diensttijd als militair begaf hij zich in de journalistiek, werd mederedacteur van de Provinciale Groningsche Courant, maar verhuisde wegens een conflict met zijn uitgever naar Winschoten, waar hij tot mei 1887 de plaatselijke krant redigeerde. Toen hij ook hier ruzie kreeg met de eigenaar van de Nieuwe Winschoter Courant keerde hij even terug naar Groningen om tenslotte in het Drentse Westervelde te gaan wonen, waar hij 29 mei 1894 overleed. Ilpsema Vinckers was net als zijn broer, prof. Jan Beckering Vinckers (1821-1891), een polyglot. Hij gaf les in diverse talen en trad op als beëdigd vertaler. Voor het overige leefde hij als een kluizenaar: ‘hij deed zelf zijn huishouding, liet zijn haar en baard tot buitengewone lengte groeien, zwom 's zomers en 's winters, ook als het vroor, en beminde de eenzaamheid’.Ga naar eind27. Zijn weinige vrienden echter waardeerden hem als een origineel en geestig verteller.

Harco Ilpsema Vinckers heeft talrijke bijdragen geleverd aan diverse tijdschriften en almanakken. Zo werkte hij jarenlang mee aan Goeverneurs Huisvriend en publiceerde net als deze verschillende kinderboeken, te beginnen met Rijmen voor de kinderkamer (Groningen 1850).

Maar anders dan Goeverneur bestond dat werk niet

[pagina 215]
[p. 215]


illustratie
Uit: H. Ilpsema Vinckers, Prenten en Rijmen. Rotterdam, Hoog & Trenité, [1859].


grotendeels uit vertaling. Opvallend genoeg wist deze eenzame vrijgezel heel goed de juiste kindertoon te vinden, zonder flauwdoenerij of moraliserend gezeur. Attractief naar vorm en inhoud zijn bijvoorbeeld Wat is er op de kermis te zien? (ca. 1859) en Mijn Fabelboek (1862),Ga naar eind28. dat laatste reeds door Heijbroek als een ‘buitengewoon origineel bundeltje’ aangeprezen. Maar het mooiste fabelboek dat Ilpsema Vinckers voor kinderen heeft gemaakt is ongetwijfeld het niet door Heijbroek genoemde Rijmen en Prenten (Rotterdam, Hoog en Trenité, 1859), een prentenboek in groot kwartoformaat met schitterende, handgekleurde tekstillustraties. Een enkele keer gaven Goeverneur en Ilpsema Vinckers ook samen een kinderboekje uit, zoals Lust en leering (Groningen, C.M. van Bolhuis Hoitsema, 1848). Het betreft hier een verzameling ‘fabelen, sprookjes en vertelsels’ naar het Duits van Friedrich Blaul.

Twee jaar na Goeverneurs De ondeugende kinderen kwam Ilpsema Vinckers voor de dag met een soortgelijke Struwwelpetriade onder de hoogst verwarrende titel: Prenten en Rijmen (Rotterdam, Hoog en Trenité, 1859).Ga naar eind29. Het door P.W.M. Trap te Leiden gelithografeerde prentenboek is min of meer in de stijl van Hoffmann en bevat zeven beeldverhalen: De wreede Jakob, De Kersentaart, De bange Frits, Wacht u voor den stier, Het droevige uiteinde van den ongezeggelijken Dirk, Nieuwsgierige Joost en De schrokkige Kees. Alleen het eerste stukje, waarin de dierenbeul Jakob door een reuzenkat wordt verscheurd, kent nog een gruwelijke afloop. Maar in de andere gevallen bleef het bij straffen met een knipoog en lag de komische overdrijving er duidelijk genoeg bovenop. Zo groeit er, als Koosje ondanks herhaalde waarschuwing steeds kersen met pit en al inslikt, 's nachts uit haar mond een kersenboom:

 
Koos kreet, maar 't mocht niet baten,
 
Nog sneller wies de boom...
 
Of al, wie kersen aten,
 
Steeds dachten aan dien boom!

Elders smijt een boze stier de ongehoorzame Karel en Keetje met zijn hoorns hoog in de lucht richting maan. Ironie is het wapen waarmee Ilpsema Vinckers zijn ondeugende kinderen in het gareel zoekt te houden.

 

Dat laatste kan niet gezegd worden van de volgende Nederlandse Struwwelpetriade door Lambrecht van den Broek. Ook hier stuiten we op een vergeten dichter en in dit geval lijkt die vergetelheid in hoofdlijnen terecht.

Maar juist op grond van wat hijzelf en zijn vrienden slechts bijzaak vonden, verdient hij toch even voor het voetlicht gehaald te worden.

De Rotterdammer Lambrecht van den Broek (1805-1863)Ga naar eind30. was een man van bescheiden komaf. Als autodidakt met dichterlijke ambities werd hij een beschermeling van uitgever Immerzeel. Andere vrienden vond hij in de kring van vrijmetselaars en bij een literair genootschap. Op 30 mei 1832 trouwde Lambrecht van den Broek te Rotterdam met Margaretha van 't Hart, die hem zes kinderen schonk. Vroeg werkeloos geworden, moest hij van de pen leven. Hij schreef daarom enorm veel op bestelling en dikwijls voor de vuist weg: leerdichten, gewijde poëzie en vooral gelegenheidsverzen. Verder leverde hij onder de schuilnaam Professor Celibatarius bijdragen aan het Rotterdamse tijdschrift Humoristisch Album.

Een recensent in De Gids van 1856 (II, p. 558) ried Van den Broek met klem aan om, ‘als hij niet laten kan te dichten’, het voortaan liever met kinderversjes te proberen. De uit dit advies naar voren komende geringschatting voor kinderpoëzie werd blijkbaar gedeeld door Van den Broeks biograaf H. Maronier. Want hij spreekt in zijn levensschets uitvoerig over allerlei zaken maar noemt van zijn vriends ‘Kinderwerkjes’ alleen in een

[pagina 216]
[p. 216]


illustratie

noot wat titels, zoals het fraai geïllustreerde Oost, west, t'huis best. Poëzy en proza voor het opkomend geslacht (Warmond, H.J.T. Matveld en J.C. Thomasze, 1853), De koopman in prenten en Pieter Kras. Vertellingen van een Grootvader.Ga naar eind31. Dankzij Maronier's lijstje kennen we Lambrecht van den Broek nu echter ook als auteur/bewerker van het anonieme Leven en bedrijf van Daniel Dom, genaamd Domme Daan, ‘een berijmd verhaal voor de Jeugd met gekleurde platen’ (Leiden, A.W. Sijthoff, 1858, groot octavo; 2e druk 1863).Ga naar eind32. In veertien taferelen worden hier de stommiteiten van Daniel vertoond, meer ter lering dan tot vermaak, zoals het inleidend vers aangeeft:
 
Drijft, kindren met het treurig lot
 
Van Daan niet al te veel den Spot,
 
Maar leer uit zijn zoo groot gemis
 
Dat leeren onontbeerlijk is.

Komisch zijn Daantjes belevenissen desondanks, maar er schuilt geen kwaadheid in zijn domme lijf en de butsen die hij telkens oploopt stempelen hem nog niet tot een Struwwelpeter.

Anders ligt dat met het werk dat hier vooral onze aandacht vraagt: Stoute Jongens en Meisjes. Een prentenboek voor zoete kinderen door L. van den Broek

illustratie
Kinderschrik en slotprent uit: L. van den Broek, Stoute Jongens en Meisjes. Een prentenboek voor zoete kinderen. Leyden, P.J. Trap, [1859].


(Leyden, P.J. Trap, 1859, in kwarto).Ga naar eind33. Het boek telt achttien bladen met handgekleurde litho's van Trap. En net als Hoffmanns Struwwelpeter opent het met een inleidend vers op het titelblad:
 
Ik schrijf voor u beminde jeugd!
 
Die prijs steld op de ware vreugd,
 
Die nimmer pruilen doet of blozen.
 
Ik zag een prent vol kinderkwaad
 
En heb het naarste er uit gekozen;
 
Ei zie! hoe fraai de ondeugd staat;
 
Maar zoo dit boek u niet kon behagen
 
Kom dan eens om wat anders vragen,
 
En 'k toon door schrijf- en tekenpen,
 
Of ik ook goede kindren ken.

Hierna volgen acht beeldverhalen: Luije Toon, Daan de leugenaar, Ongehoorzame Karel, Netelig [korzelig] Neeltje, Pronkziek Pietje, Woeste Willem, De snoepende Lizette en Die lekt moet leeren, waarna het boek eindigt met een even nadrukkelijk moraliserend Besluit:

[pagina 217]
[p. 217]
 
Lach niet om de guitenstreken,
 
Of de leelijke gebreken,
 
Die gij in dit boekje vindt;
 
Mijd al 't kwade hier beschreven
 
En blijf naar het goede streven,
 
Als een goed en dankbaar kind.

De inderdaad komische prenten met hun berijmd commentaar volstonden kennelijk niet voor deze navolger van Heinrich Hoffmann. Hij schrok van zijn eigen poging tot humor en vatte het geheel in een moralistische lijst. Wat verder opvalt is dat het vaak dezelfde pekelzonden zijn die in dit type waarschuwingsboeken gehekeld worden, waarbij snoepzucht een centrale plaats inneemt. Zo doet Lizette zich te goed aan een pot vliegenlijm, terwijl Floor en Jan in het slotverhaal met even kwalijke gevolgen een kleurige ledenpop aflikken. Ook Daan de leugenaar is zo'n snoeper:

 
Eens wou hij suikerperen plukken;
 
Maar och! hoezeer berouwde 't hem,
 
Hij viel door onbehendig rukken,
 
En stak toen in een vossenklem;
 
De buren, die hem hoorden roepen
 
En kermen, riepen: ‘Geen gevaar!
 
't Is onze Daan, de leugenaar,
 
Hij wou voor eigen reek'ning snoepen.’

Uit de catalogus van ondeugden valt af te lezen hoe voor veel negentiende-eeuwse opvoeders een modelkind eruit zag. Vlijt en gehoorzaamheid, eerlijkheid en vergenoegdheid scoren hoog op de waardeschaal die daar gehanteerd wordt. Belangrijker echter dan dit pedagogisch uitgangspunt is de wijze waarop zulke gedachten naar voren worden gebracht. Wat Heinrich Hoffmann spelenderwijs presenteerde werd hier soms door nadrukkelijk gepreek weer bedorven. Slechts weinig navolgers konden zich wat dat betreft met hun grote voorbeeld meten.

Tot die kwalitatieve uitzonderingen behoort zeker onze volgende oorspronkelijk-Nederlandse Struwwelpetriade: Losse bladen uit het zondenregister van ondeugende kinderen. Een keurig boekgeschenk voor deugdzame Hollandsche jongens en meisjes, door Hopmanius.

Met gekleurde Platen en Portretten (Amsterdam, G.W. Tielkemeijer, 1859, groot kwarto).Ga naar eind34. Het bij Tresling & Co. te Amsterdam gelithografeerde boek telt acht beeldverhalen: Allerverschrikkelijkste geschiedenis van Pietje Hoogmoedig, Waanwijze Miet, Hoe ongehoorzame kindertjes gestraft worden, Mietje de Nagelbijtster, Heintje de Klikspaan, Cornelis de Gulzigaard, Daan de Knorrepot. Een afschrikwekkend voorbeeld

illustratie



illustratie
‘Heintje de klikkespaan’ uit: Hopmanius, Losse bladen uit het zondenregister van ondeugende kinderen. Amsterdam, G.W. Tielkemeijer, 1859.


voor alle kinderen, die bij de minste straf een hoofdje toonen, en de Ontzettende geschiedenis van Jaap, die iedereen onverwacht verschrikken deed.

Tekst en illustratie vormen in dit prentenboek een voortreffelijk geheel. Helaas weten we niet welke Hopman zich achter het pseudoniem Hopmanius verborg.Ga naar eind35. De verlatijnsing wijst in de richting van een academicus of een student en Hopman is de naam van een bekend Bosch' geslacht. Maar hij bezat in elk geval een vaardig rijmtalent. Laconiek en zonder sentimentaliteit, staat hij ook hierin dicht bij Hoffmann's Struwwelpeter dat zijn

[pagina 218]
[p. 218]

verhalen allemaal een fatale afloop kennen. Zo valt Pietje Hoogmoedig met zijn kop dwars door de spiegel, wat hem neus en oren kost, en krijgt Heintje de klikspaan een meterslange lastertong. Cornelis de gulzigaard stikt in een kruimeltaart, terwijl koppige Daan zijn hoofd als een ballon ziet opzwellen. Wel heel macaber is de geschiedenis van Jaap, die graag anderen laat schrikken door onverwachts uit een schuilplaats tevoorschijn te springen. Totdat per ongeluk de zolderkist waarin hij zich ditmaal wilde verstoppen boven hem in het slot valt:

 
Aan tafel miste men den knaap;
 
Men zocht door 't gansche huis naar Jaap.
 
Doch wat men ook doorzoeken liet,
 
Slechts op den zolder kwam men niet. [...]
 
 
 
Een jaar vervloog - 't was Kees de hond,
 
Die toen de kist op zolder vond.
 
Hij krabde aan 't deksel met den poot,
 
Tot men haar eindelijk ontsloot.
 
 
 
Men vond een pet, een zwarte das;
 
Een hes, een broek, een hoopje asch;
 
Daarbij wat beendren en een tol,
 
Een kleinen zak met knikkers vol. -
 
Dat was het overschot van Jaap;
 
Zóó kwam hij aan zijn end, de knaap!

Frappant is de houding van ‘eigen schuld, dikke bult’, die de ouders vaak aannemen, zelfs als we ons realiseren dat het hier maar om een karikatuur gaat. En in cruheid van straf doet Hopmanius niets voor Hoffmann onder. Dat merkt ook het ongehoorzame Jantje, die ondanks vaders verbod herhaaldelijk op een hoge ladder klimt tot hij op een keer naar beneden stort:

 
Door den schok was 't hoofd van Jantje
 
Heelemaal in 't lijf gezakt;
 
En zijn welgemaakte beentjes
 
schenen ook als afgehakt.
 
 
 
Mie de Poes en Piet het vinkje
 
Riepen beiden: ‘dat is erg!
 
Nu is 't vroeger mooije Jantje
 
Een afschuwelijke dwerg!’
 
 
 
Toen zijn Ouders wederkeerden,
 
Gilde hij van puur verdriet;
 
Maar zijn Vader zeide koeltjes:
 
Neen, die dwerg is Jantje niet.


illustratie
‘Hein de luistervink’ en ‘Koppige Klaas’ uit: J. Norweb, Stoute kinderen voor zoete kinderen. Rotterdam, H. Nijgh, [ca. 1860].


Het eindigt ermee dat ze hem op straat zetten, waar hij voortaan moet bedelen om een stukje brood. In dezelfde lijn ligt het verhaal van ‘Mietje de Nagelbijtster’, dat we al tegenkwamen als primitief Vlieger-uitgaafje zonder auteursvermelding. Maar hier, in de originele ‘luxe’-uitvoering met handgekleurde platen, krijgt het horror-tafereel van de nageluittrekkende smid nog meer reliëf.

 

Onder de Nederlandse navolgingen van ‘Struwwelpeter’ vond Hopmanius' werk zijn evenknie in Stoute kinderen voor zoete kinderen, geteekend en berijmd, door J. Norweb (Rotterdam, H. Nijgh, ca. 1860, groot kwarto met 24 handgekleurde litho's van P.W.M. Trap te Leiden).Ga naar eind36. Deze hoogst vermakelijke bundel bevat zeven beeldverhalen: Geschiedenis van Jantje Pulkneus, Piet de Huilebalk, Mietje en het mes, Hein de Luistervink, Gerrit de leugenaar, Koppige Klaas en Baldadig Jansje. Over

[pagina 219]
[p. 219]


illustratie

de auteur bestaat ditmaal geen onzekerheid. J. Norweb is een anagram voor John Browne, lid van de firma Browne & Heine, suikerraffinadeurs te Rotterdam.Ga naar eind37. In die stad ook is John Browne op 15 maart 1823 geboren. Hij woonde er sinds zijn huwelijk met zijn nicht Anna Elisabeth van Stolk op 28 juli 1852 aan de Schiekade, maar in april 1872 vertrok hij naar Voorburg. John Browne stierf 25 juni 1901 te Den Haag. Belangrijker voor ons zijn Browne's artistieke activiteiten. Sinds zijn jonge jaren schilderde en tekende hij figuurstukken, die tentoongesteld werden in Rotterdam (1848) en Den Haag (1849). Maar zijn kracht lag in de caricatuurtekening. Zo publiceerde hij in 1858 als Norweb bij Nijgh eveneens een verzameling van twaalf parodistische platen met bijschriften onder de titel Extravagances d'une plume dediées aux amateurs de l'opera,Ga naar eind38. die helemaal in de lijn ligt van Stoute kinderen voor zoete kinderen. Norweb slaagt erin om binnen het inmiddels bekende patroon van ondeugd + onmiddellijke harde bestraffing enkele originele gevallen te presenteren, zoals Jantje Pulkneus wiens neus er tenslotte afvalt. Een hoogtepunt, ook wat illustratie betreft, is ‘Mietje en het mes’:
 
O! Mietje, Mietje! pas toch op,
 
Wat doet ge met een mes?...
 
Speel liever met uw mooije pop,
 
Of brei, of leer uw les!...

Maar het ongezeggelijke meisje gaat door met snijden. En dan:

 
Het mes schiet uit,
 
Door niets gestuit!
 
En snijdt haar midden door! -
 
Daar rolt het lijfjen op den grond,
 
De beenen blijven staan!
 
Nu is 't te laat,
 
Geen schreeuwen baat,
 
Met Mietje is 't gedaan! -

Even origineel en leuk getekend is de bestraffing van Piet de huilebalk, die door zijn vader in het zwarte kostuum van een doodsbidder wordt gestoken. Zo makkelijk laat Gerrit de leugenaar zich niet inpakken.

 

Zijn moeder kan dan wel dreigen: ‘Gerrit, als ge zóó blijft jokken/ Krijgt ge stellig nog de pokken!’, maar de jongen denkt: kom, dat ziet ze vast verkeerd, en trouwens ‘ik ben gevaccineerd!’

 
En vader zelf, is zwaar gepokt [pokdalig]!
 
Dus die heeft zeker ook gejokt?

Van Stoute kinderen voor zoete kinderen bestaan, zoals Booy aanwees,Ga naar eind39. drie varianten, waarbij de laatste prent bij het gedicht ‘Baldadig Jansje’ enigszins gefatsoeneerd werd. Jansje haalt tijdens tante's bezoek een rotgeintje uit:

 
‘Kom, ga toch zitten, tante Net’,
 
Sprak Jans, ‘uw stoel is klaar gezet’,
 
En trok, 't is zonde dat ik 't zeg,
 
Den stoel van tante haastig weg!
 
Zoo dat die goede en oude ziel
 
Geweldig op haar stuitje viel!...

Jansjes vader aarzelt geen moment:

 
Daar stapt hij haastig op haar toe...
 
O wee! hij krijgt een groote roê!
 
Hij pakt haar beet,
 
Zij wordt ontkleed,
 
En wat zij kreeg, ik zeg het niet,
 
Daar gij het op dit prentje ziet!
[pagina 220]
[p. 220]

Wat we op de prent zien is hoe vader Jansje met de roe een pak slaag geeft op haar blote billen. In latere versies heeft Jansje een hemd over haar billen of draagt ze een onderbroekje. Ingrijpender zijn de tekstverschillen tussen de vroege, bij Nijgh verschenen uitgaven en de latere herdrukken bij H.A.M. Roelants (ca. 1880), respectievelijk Adriaan Roelants (ca. 1890) te Schiedam. Niet alleen zijn de oorspronkelijke prenten van Norweb hier vervangen door heel andere litho's van Emrik & Binger, maar ook is de tekst nu verder ontdaan van aanstootgevende elementen. Bij ‘Baldadig Jansje’ zijn zowel de roe als het door vader ontblote onderlijf verdwenen. In plaats daarvan lezen we de veel slappere kreupelzin:

 
Hij was zeer boos en wat hij deed,
 
Wat zij toen leed, [etc.]

Niet minder verhullend is de tekstverandering in ‘Koppige Klaas’, een variant op Hoffmanns Suppen-Kaspar. Hier weigert Klaas resoluut zijn bord peentjes leeg te eten, zelfs als vader hem dreigt mee te geven aan de kleerejood:

 
Juist kom de jood weêr aan!
 
De vader roept: ‘kom binnen baas,
 
Die knaap moet hier van daan!’...
 
‘Best’, zegt de jood en pakt hem beet.
 
Pa houdt den zak vast open,
 
Klaas zit er in, eer hij het weet,
 
En 't mousje gaat aan het loopen.

In de Roelants-herdrukken zijn ‘jood’ en ‘mousje’ vervangen door het neutralere ‘de koopman’. Anders dan Suppen-Kaspar komt Klaas nog bijtijds tot inkeer. Hij kruipt uit de zak van de jood en rent huiswaarts.

Daar vindt hij, behalve het bord peentjes, ook zijn vader nog die net een taart zit te eten. Dit slot doet denken aan Hoffmanns ‘Geschichte vom bösen Friedrich’, waar aan het eind de hond van de voor Friedrich bestemde taart zit te smullen.

De bijzonderste kwaliteit van Norwebs Stoute kinderen voor zoete kinderen is misschien wel het gewone, natuurlijke taalgebruik: hier geen sprake van kreupel Nederlands of van een stijve boekentaal die zoveel negentiende-eeuwse boeken ongenietbaar maakt. Des te spijtiger dat Norweb het bij dat ene kinderboek gelaten heeft.

 

Na de explosie van Nederlandse Struwwelpeterboeken in de jaren 1857-1860 blijft dit genre tot in de twintigste

illustratie
Uit: Fanny, Piet met de lange nagels. Wageningen, A. Ophorst, [1874].


eeuw populair, maar er treedt wel een zekere vervlakking op naar vorm en inhoud. Om de ‘lieve kinderen’ (en vooral hun ouders) te behagen worden alle scherpe kantjes van de echte Struwwelpeter-horror afgeslepen, terwijl de presentatie soms afglijdt naar een bedenkelijk niveau. We zijn daar in ‘Mietje de Nagelbijtster’ en de gekuiste Norweb al voorbeelden van tegengekomen.

Ook wordt de pregnante rijmtekst dikwijls aangelengd tot een vele bladzijden tellende prozavertelling. Dat gebeurt met name door Fanny (pseudoniem voor Mevr. Meyer-Damsté) in Piet met de lange nagels (Wageningen, A. Ophorst, 1874), Nieuwsgierig Betje, De vuile Johan (beide Alkmaar, P. Kluitman, 1886) en Willems straf (Amsterdam, G. Theod. Bom).Ga naar eind40. De thematiek in deze verhalen voor kinderen uit de gegoede stand is duidelijk Hoffmanniaans, vanaf de beschreven ondeugd tot en met het afschrikwekkende gevolg. Zo blijkt het flesje dat Betje uit nieuwsgierigheid opent geheel gevuld te zijn met bloedzuigers, die meteen haar gezicht attaqueren. Johan van zijn kant heeft het waswater dermate lang geboycot, dat er spontaan spinazie op zijn modder-

[pagina 221]
[p. 221]

handen is gaan groeien, terwijl Piets lange nagels op een kwade nacht zijn vastgeklonken aan de beddeplank.

Daar moet ook een ruw persoon met een grote schaar aan te pas komen.

Het verschil met Hoffmann zit hem echter hierin dat Fanny's verhalen een gelukkige afloop krijgen: Betje, Johan en Piet zijn door hun bestraffing voorgoed van hun ondeugd genezen. Maar er is nog een ander, significant verschil. Bij Hoffmann was er alleen sprake van waarschuwende ouders en ongezeggelijke kinderen. Fanny echter zag zich genoodzaakt om medeverantwoordelijke tussenpersonen in te voeren. Zij moest met haar uitgebreider milieuschildering immers aannemelijk maken dat jongens uit een deftig gezin als Johan en Piet zo vervuild konden raken. Welnu, de schuld lag niet bij de goede maar toevallig lange tijd afwezige of bedlegerige mama, maar bij het onverschillige dienstpersoneel dat Johan en Piet hun gang liet gaan. Impliciete conclusie van deze verburgerlijkte Struwwelpeterverhalen: ouders, let niet alleen op uw kinderen maar ook op uw dienstboden!

 

Amusanter dan de bewerkingen door Fanny zijn de Nederlandse adaptaties van Duitse en Engelse Struwwelpetriaden. Een breed spectrum van, thans moeilijk te vinden, uitgaven verscheen jaarlijks op de markt: niet alleen in de gewone prentenboekvorm maar ook als beweegbaar boek of als shape book (zie hoofdstuk 22). Vooral Roelants en Vlieger hebben alle verkoopmogelijkheden van het genre benut. Zo leverde Roelants reeds in 1852 naast de ‘echte’ van Razoux ook de verbeterde Piet de Smeerpoets naar Struwwelpeters Reue und Bekehrung uit 1851 van Carl Ludwig Thienemann (1786-1863). Een zesde druk daarvan verscheen nog omstreeks 1875 bij Roelants onder de titel Piet de Smeerpoets. Zijn Berouw en Bekeering, voor kinderen. Tot Vermaak en Leering, in prent en op rijm gebragt.Ga naar eind41. Het is tussen haakjes het eerste Nederlandse boek waar Piet de Smeerpoets in de titel verschijnt. De eerst zo recalcitrante titelheld wordt hier op zijn verzoek door moeder geheel genormaliseerd. Zij zaagt hem de nagels af, knipt in twee dagbeurten zijn haarbos weg, borstelt zijn gezicht met schuurgoed en zand, steekt hem in een nieuw lakens pak, waarna Piet in het zevende tafereel voor het eerst naar school gaat om het ABC te leren. Het is ondanks de opvoedkundige tendens toch een heel leuk boekje door de realistische plaatjes.

Bijzondere vermelding verdient verder J.J.G. Wahlen, Griet de Smeerpoes (1896), een vrije bewerking van Die Struwwel-Liese (1895) door de arts Julius Lütje (1860-1924).Ga naar eind42. Griet stelt zich al meteen op het voorplat, licht verongelijkt, als junkie aan ons voor:

 
't Heeft zoolang mij reeds verdroten
 
Dat men houdt van Smeerpoes Piet!
 
'k Dacht: men zal mij niet verstooten,
 
Als 'k mij bij 't publiek aanbied.
 
'k Ben voorwaar niet minder smerig
 
Dan die Piet; ook net zoo stout;
 
Juist zoo lui, van 't werk afkeerig;
 
'k Ben alleen nog niet zoo oud.

Zij hoopt daarom dat haar geschiedenis voortaan als Sinterklaas-, Kerst- of verjaardagsgeschenk voor haar seksegenootjes mag dienen.

 

Zeer dicht bij de door Hoffmann geschapen traditie blijft ten slotte Hoe het met stoute kinderen gaat (1896).Ga naar eind43. Dit

illustratie
Uit: Griet de Smeerpoes. Vrij bewerkt naar Dr. J. Lütje's ‘Struwwel Liese’ door J.J.G. Wahlen. Alkmaar, P. Kluitman, [1896].


[pagina 222]
[p. 222]


illustratie
Uit: Hoe het met stoute kinderen gaat. [Fürth, Carl Schaller, ca. 1896].


uiterst zeldzame prentenboek is een vertaling van Struwwelpeters Geschwister door Marie Ille-Beeg (1855-1927), dat door dezelfde Duitse uitgever Carl Schaller uit Fürth voor het Nederlandse publiek op de markt werd gebracht. Het bevat liefst veertien beeldverhalen: Het luie Roosje; De vuile Jakob; De vechtende Tweelingen; De gestrafte bakkersjongen; De langlokkige Mina; De treurige geschiedenis van den gulzigen Hans; De geschiedenis van Piet den klimmersbaas; Huilepiet; 't Pronkstertje; De kleine snoepsters; De domme Hein; Hoe het met een langslaper afliep; Wat er uit den fluitenden Gustaaf groeide; en De geschiedenis van slordige Dina. Alle inmiddels bekende thema's van de Struwwelpeterei keren hier nog eenmaal terug. De aantrekkelijkheid van het prentenboek schuilt echter voornamelijk in de illustraties, want de onbeholpen tekst is kennelijk gemaakt door een Duitser die niet goed Nederlands kende, getuige regels (uit ‘De vuile Jakob’) als:
 
Eens toen hij op een land
 
Lag te droomen in 't zand
 
Kwam een tuinman naderbij
 
En strooit zaad uit naar zijn zij.

Struwwelpeteriaans is het boek ook door zijn cruë aanpak van de ondeugd. Een treffend voorbeeld levert het beeldverhaal ‘De vechtende Tweelingen’. Deze boefjes ruziën met elkaar vanaf het moment dat ze door de ooievaar in huis zijn gebracht. Waar ze ook samenzijn, het is een en al krabben, slaan of bijten:

 
En wat doet vader op 't end
 
Hij spoedig om een smid nu rent,
 
En met een hamer en een tang
 
Maakt hij de jongens spoedig bang;
 
Maar 't blijft bij 't bang zijn niet alleen,
 
Want hij smeedt ze vast aaneen.
 
Zoo staan zij hier, en vechten niet,
 
Elk lacht ze uit, gelijk ge ziet.

Op de bijpassende prent staan ze in een getraliede kooi als twee wilde beesten ruggelings tegen elkaar geketend. Zulke straffe pedagogiek vormde natuurlijk het grootst denkbare contrast met de vriendelijk-begrijpende benadering van de fröbelende Kindergartenhoedsters. En misschien is dat ook de reden waarom van dit prentenboek vrijwel geen exemplaar bewaard bleef. Het was zelf voor humane opvoeders even afkeurenswaardig als de hierin beschreven stoute kinderen.

Een apart familielid: Max und Moritz

Nauw verwant aan ‘Struwwelpeter’ maar andersgeaard is Max und Moritz. Eine Bubengeschichte in sieben Streichen (1865) van de Duitse dichter-illustrator Wilhelm Busch (1832-1908).Ga naar eind44. Busch schreef en tekende tussen 1859 en 1870 voor de Münchener Bilderbogen een vijftigtal beeldverhalen, waardoor hij mèt de Engelsman George Cruikshank (1792-1878) en de Zwitser Rodolphe Töpffer (1799-1846) de grondlegger werd van dit nieuwe strip-genre. Karakteristiek voor Max und Moritz (en voor veel andere beeldverhalen van Busch) is dat het meestal gaat om kwajongensstreken met een duidelijk slachtoffer: volwassene, kind of dier, waarbij de twee boefjes uiteindelijk de kous op de kop krijgen volgens het principe ‘wie een kuil graaft voor een ander...’. Decor is steeds een pre-industriële, kwasi-idyllische Biedermeierwereld.

In Duitsland werd Max und Moritz bijna even succesvol en gezocht als Struwwelpeter. Zo bracht een exemplaar van de eerste druk 3 november 1998 op een veiling bij Venator te Keulen de lieve som op van DM 205.000. Ook in Nederland bleef het werk van Busch niet helemaal onopgemerkt. Enkele van zijn beeldverhalen verschenen hier in vertaling, zoals Hans Trippelpoot, de ongelukskraai, De Bad-geschiedenis op zaterdagavond

[pagina 223]
[p. 223]


illustratie
Uit: De Muis of de gestoorde nachtrust. Eene berijmde geschiedenis in twaalf tafereelen voor jong en oud [naar Wilhelm Busch]. Met bijschriften van Braga Jr. Derde druk. Rotterdam, D. Bolle, [1890].


(beide Leiden, A.W. Sijthoff, 1871)Ga naar eind45. en Klots en Plomp. Een jolige geschiedenis met 100 teekeningen van Wilhelm Busch (Zutphen, W.J. Thieme & Cie., 1887 in oblong octavo).Ga naar eind46. Dat laatste werk, een echte ‘Max- und Moritziade’ met twee honden in de hoofdrol, doet in komisch geweld niet onder voor ‘Prikkebeen’ maar wordt door een anti-semitische passage over Levie Schooier ontsierd.

Het meeste succes evenwel had De Muis of de gestoorde nachtrust. Eene berijmde geschiedenis in twaalf tafereeltjes voor jong en oud. Met bijschriften van Braga Jr. (Kampen, B.L. van Dam, 1864, in oblong octavo) en minstens zesmaal herdrukt.Ga naar eind47. Vreemd genoeg echter kwam de belangstelling voor Max und Moritz in Nederland pas na 1900 enigszins op gang met vertalingen door T. van Buul en Bertus AafjesGa naar eind48. en navolgingen door onder meer Stella Mare (pseudoniem voor Estella Visser-Zadoks), Louis Raemaekers, Henriëtte Blaauw en Jan Rinke.Ga naar eind49. De versluierde kritische boosaardigheid van Busch is hier echter gemitigeerd tot onschuldige guitigheid, zoals ook het geval is in de populaire Puk en Muk-verhalen (Tilburg 1931 en volgende jaren) van Frans Franssen, die late Nederlandse reminiscentie aan Max und Moritz.

[pagina 224]
[p. 224]

Bijlage

Een Aardig Prentenboek met Leerzame Vertellingen, naar het beroemde Hoogduitsche Kinderwerk: ‘Der Struwwelpeter’, voor Nederlandsche Jongens en Meisjes bewerkt door W.P. Razoux. [motto] ‘Vermaak er U meê’ van Alphen.

Schiedam, H.A.M. Roelants, [1848]. 4o. 20 bl., eenzijdig bedrukt met handgekl. litho's. Gedrukt bij J. Scholz in Mainz. Eerste ndl. vert. van ‘Struwwelpeter’; = KLKL 565A en Van Veen II, 235; aanwezig: KB 1087 A 45, met Roelants' handtekening gewaarmerkt (mist 4 bl.).

 

Een Nieuw Aardig Prentenboek. Als Vervolg op het beroemde Hoogduitsche Kinderwerk: ‘Der Struwwelpeter’, voor Nederlandsche Jongens en Meisjes bewerkt door W.P. Razoux. [motto] ‘Vermaak er U meê’ van Alphen. Schiedam, H.A.M. Roelants, [1849]. 4o. 20 bl., eenzijdig bedrukt met handgekl. litho's. Gedrukt bij J. Scholz te Mainz' Van Veen II, 239; Rühle 262c; aanwezig: KB 1087 A 53, met Roelants' handtekening gewaarmerkt.

 

Het Laatste Aardige Prentenboek als Vervolg op het beroemde Hoogduitsche Kinderwerk ‘Der Struwwelpeter’, voor Nederlandsche Jongens en Meisjes bewerkt door W.P. Razoux. [motto] ‘Vermaak er U meê’ van Alphen. Schiedam, H.A.M. Roelants, 1863. 4o. [13] bl., eenzijdig bedrukt met handgekl. litho's.

Van Veen II, 242; Rühle 290; aanwezig: KB KW 2290 C 23. Niet te verwarren met Het Laatst Aardig Prentenboek dat Vlieger later uitgaf en dat andere verhalen bevatte.

 

Voorts drie gebonden grootkwarto-uitgaven met chromolitho's van Emrik & Binger (Rühle 215a-c):

 

Een Aardig Prentenboek. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1885]. Bevat: De Muurbekladder; De geschiedenis van den Snoeper; De luie Frans; De geschiedenis van Hans-Kijk-in-de-lucht; De ijsselijke geschiedenis van den klimmer.

 

Een Nieuw Aardig Prentenboek. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1885]. Bevat: De geschiedenis van den Plaaggeest; De geschiedenis van den wreeden Jan; De geschiedenis van den wilden Karel; De geschiedenis van den vliegende Robert; De geschiedenis van den Straatschender; De geschiedenis van Philip den Schommelaar.

Het Laatst Aardig Prentenboek. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1885]. Bevat: De geschiedenis van de zwarte jongens; De geschiedenis van den wilden Jager; De geschiedenis van Soep Hein; De geschiedenis van den Duimzuiger; De allerdroevigste geschiedenis met de zwavelstokjes; Piet de Smeerpoets.

 

Vervolgens zes grootkwarto-afleveringen met chromolitho's van Gebr. Braakensiek en dezelfde taferelen op de slappe omslag (Rühle 215d-i):

 

Soep Hein. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1900].

Bevat: De geschiedenis van Soep Hein; De geschiedenis van den wilden jager; De Muurbekladder.

 

De Duimzuiger. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1900].

Bevat: De geschiedenis van den Duimzuiger; De geschiedenis van den Straatschender; De geschiedenis van den wilden Karel.

 

De Plaaggeest. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1900].

Bevat: De geschiedenis van den Plaaggeest; De geschiedenis van de zwarte jongens.

 

Paulientje met de Zwavelstokjes. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1900]. Bevat: De allerdroevigste geschiedenis met de zwavelstokjes; De geschiedenis van den Snoeper; De luie Frans.

 

Hans kijk in de Lucht. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1900].

Bevat: De geschiedenis van Hans-Kijk-in-de-lucht; De ijsselijke geschiedenis van den klimmer; De geschiedenis van den vliegende Robert.

 

Piet de Smeerpoets. Amsterdam, J. Vlieger, [ca. 1900].

Bevat: Piet de Smeerpoets; De geschiedenis van den wreeden Jan; De geschiedenis van Philip den Schommelaar.

eind1.
‘Struwwelpeter und Struwwelpetriaden’, in Doderer-Müller, p. 140-182; G.H. Herzog e.a., Heinrich Hoffmann; Leben und Werk in Texten und Bildern. Frankfurt am Main 1995; Brunken-Hurrelmann, p. 462-482; Walter Sauer, Heinrich Hoffmann und der Struwwelpeter; eine Bibliographie der Sekundärliteratur. Frankfurt am Main 1998; Baumgärtner I-II; Rühle.
eind2.
Heinrich Hoffmann, ‘Vom Struwwelpeter’, in: Die Gartenlaube, jrg. 1893, nr. 1.
eind3.
Het oermanuscript van Struwwelpeter ligt sinds 1902 in het Germanisches Nationalmuseum te Neurenberg, dat hiervan ook een facsimile-editie uitgaf (2e dr. 1988). Hoffmanns nalatenschap berust in het Struwwelpeter-Museum te Frankfurt, dat een omvangrijke verzameling van uitgaven in allerlei talen bezit.
eind4.
Dit tweede manuscript, waarop de meeste Struwwelpeter-uitgaven na 1858 teruggaan, berust sinds 1954 in de Stadt- und Universitätsbibliothek in Frankfurt am Main.
eind5.
Aangekondigd is een bibliografie door Ute Liebert van originele ‘Struwwelpeter’-edities bij uitgeverij Rütten & Loening te Berlin en een bibliografie van ‘Struwwelpeter’-vertalingen door Walter Sauer.
eind6.
Daarover nu het standaardwerk van Rühle.
eind7.
Rühle 611; door Doderer-Müller en Pressler abusievelijk op 1870 gedateerd.
eind8.
De geschiedenis van een goed en van een kwaad kind in 12 afbeeldingen met toepasselijke versjes. 4e druk. Dordrecht, J. Zender, 1840. kl. 8o. 10 bladen met litho's.
eind9.
A. Walraven Engelen, Waarschuwende vertellingjes, in verzen. Met dertig vignetjes in hout. Amsterdam, G.J.A. Beijerinck, 1827, naar Elisabeth Turner, The Daisy; or, Cautionary stories in verse. Adapted to the ideas of children, from four to eight years old. London, John Harris, 1807 (Rühle 9 + 9b); C.P.E. Robidé van der Aa, Veldviooltjes. Gedichtjes voor vlijtige kinderen. Amsterdam, H. Frijlink, 1834, naar The Cowslip, or More cautionary stories in verse, adapted to children at an early age. London, John Harris, 1811 (Rühle 11 11b). Van de vier door J. Landwehr (‘Prenatale Smeerpoetsjes)’, De Boekenpost 30/31, 1997) genoemde voorbeelden komt alleen ‘De Gulzigaard’ enigszins in de buurt van Struwwelpeter.

eind10.
Glénisson-Le Men, p. 165 (met afb. van titelblad).
eind11.
Roelants, Herinneringen (met dank aan Wouter Roelants te Nijmegen die mij dit zeldzame boek ter inzage gaf); NNBW IV, 1159. Rond 1974 is de firma Roelants overgenomen door uitgeverij Nijgh & Van Ditmar te Rotterdam. Het nog resterende bedrijfsarchief-Roelants, lopend vanaf 1861, werd in 1999 geschonken aan de boekhandelsvereniging en berust thans in BKVB te Amsterdam. Met dank aan Nico Kool voor inzage van de betreffende stukken, die overigens geen nieuw licht werpen op Roelants' Struwwelpeter-uitgaven.
eind12.
Hij vervolgt: ‘Uw Struwelpeters zijn wel niet dégoutant, maar toch trekken ze mij weinig aan.’ (brief aan A.W. Sijthoff te Leiden van 6 juni(?) 1876, geciteerd van der Meulen, p. 164).
eind13.
Gegevens over Razoux uit GA Schiedam, wijkregisters, ingekomen stukken B & W 1846 nr. 491 en Burgemeesters 1858 43-44.
eind14.
Aanwezig: KB 1087 A 46.
eind15.
Deze Roelants-uitgaven in kl. 8o heetten op het omslag Een aardig Prentenboekje, cf. Rühle 212. Zo trof ik in de coll.-Stevan te Wedde nog: Philip de schommelaar. Een aardig Prentenboekje. Met acht gekleurde plaatjes. Op de achterkant staat: ‘Kleurendruk H.L. van Hoogstraten te Zwolle.’
eind16.
Roelants, Herinneringen, p. 80-81.
eind17.
Christian Scholz: Actenmässige Darstellung meiner gerichtlichen Verfolgung durch die literarische Anstalt zu Frankfurt a.M. wegen angeblichen Nachdrucks des Struwelpeter durch Uebersetzung in das Schwedische, Holländische und Englische. Meine Freisprechung in erster und meine Verurtheilung in zweiter Instanz; nebst Bemerkungen über die deutschen Verträge mit England und Frankreich wegen gegenseitigen Schutzes literarische und artistische Erzeugnisse. Darmstadt 1852; 105 pp. (UBA sign. Boekh. 6974). Cf. Walter Sauer, ‘Der erste Struwwelpeter-Prozess’ in: Aus dem Antiquariat, nov. 1999, p. 648-653, en ons hoofdstuk 21.
eind18.
Rühle 262, die deze bundel met enige aarzeling op naam van Razoux stelt, hetgeen ik betwijfel.
eind19.
Rühle 290 beschouwt zonder meer Razoux als auteur, omdat geen Duits voorbeeld aanwijsbaar is.
eind20.
Zie over dit bedrijf, waar Georg Heinrich Rueter (1839-1918) toen hoofdontwerper en mede-eigenaar was: Carina Greeven, ‘De Gebroeders Braakensiek’, in: De Boekenwereld 15/1 (okt. 1998), p. 94-95. De drukkerij was in 1871 opgericht door de lithograaf Albertus Braakensiek (1811-1883) en voortgezet door zijn twee zonen Albertus Barend Hendrik en Johan Coenraad Braakensiek.
eind21.
Domme kinderen. Met bijschriften van Agatha. Tiel, H.C.A. Campagne, [1893]. [10] p.; 32 cm.; Rühle 169; bevat zes beeldverhalen uit ‘Struwwelpeter’: Hein de dierenkweller, De droeve historie van Zuigduimpje, De kuurtjes van August, Wip-Flip, Jan Kijk-in-de-lucht en Lucifer-Leentje.
eind22.
F.H. van Leent: De ware geschiedenis van Piet de Smeerpoes en andere verhalen. Vroolijke versjes met oolijke plaatjes. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, [1896]. 4o. Rühle 170; bevat: Piet de Smeerpoes, Wreede Piet, De geschiedenis van de zwarte jongens, De wilde jager, De duimzuiger, Mietje en haar katjes, De lekkere Kasper, Karel zit stil, Hans kijk in de lucht, en De vliegende Robert.
eind23.
Suze Andriessen: De Hedendaagsche Piet de Smeerpoets. Amsterdam, Holkema en Warendorf, 1897 (Rühle 171a). Bevat: De ruwe Hein, Piet kijk in de lucht, Koppige Hans, De domme jager en de slimme haas, Leentje en de lucifers en twee beeldverhalen zonder tekst.

eind24.
De ondeugende kinderen. Een vermakelijk Prenteboek; met rijmen van J.J.A. Goeverneur. Sneek, van Druten en Bleeker, [1857]. 4o. Omslag en 18 handgekl. platen in litho. Rühle 266m.
eind25.
Wirth, p. 189.
eind26.
Wirth, p. 229; Heijbroek, p. 199-200.
eind27.
NNWB III, 1311-1312.
eind28.
Wat is er op de kermis te zien? In prentverbeeldingen met toepasselijke rijmen (Sneek, Van Druten en Bleeker, z.j.); herdrukt als De kermis en wat er op te zien is, een prenteboek met rijmen (aldaar 1860); Mijn Fabelboek. Berijmde Fabelen voor de Jeugd. Leiden, D. Noothoven van Goor, [1862]. kl. 4o.
eind29.
Prenten en Rijmen door H. Ilpsema Vinckers. Rotterdam, Hoog en Trenité, [1859]. 4o. Lithogr. omslag en 6 handgekl. litho's. Niet in Rühle!
eind30.
Een levensschets van hem door H. Maronier met portret staat in zijn Nagelaten en Verspreide Gedichten, Rotterdam 1864; zie verder NNBW II, 252-253. Onmiddellijk na zijn overlijden werd Van den Broeks poëzie al grondig afgekraakt in de Nederlandsche Spectator, jrg. 1864, nr. 1.
eind31.
Bedoeld zijn: De Plaatjes-Koopman. Platen met bijschriften voor de lieve jeugd. Leiden, A.W. Sijthoff, 1858. gr. 8o; met 8 gekleurde platen en Grootvader Kras: praatjes van een ouden zeeman, medegedeeld door zijn kleinzoon. Rotterdam, H. Nijgh, [1859].
eind32.
Bron van dit verhaal is Der Tolpatsch (Leipzig 1849) door Gustav Theodor Drobisch (Rühle 1036), maar het kan ook zijn dat Van den Broek teruggreep op een Engelse bewerking: A Booby's Misfortunes uit 1855 (cat. antiquariaat ALEPH-BETH 52, nr. 234).
eind33.
Rühle 765.
eind34.
Rühle 282. De verhalen verschenen ca. 1880 ook getweeën als kleinkwarto uitgave bij J. Vlieger, Amsterdam (Rühle 282a+b), met andere kleurlitho's door P.W. van de Weijer te Utrecht.
eind35.
Volgens Van Doorninck I, 241, is Hopmanius een pseudoniem voor J. Hopman.
eind36.
Rühle 287-287a+b.
eind37.
Van Doorninck I, 438; Scheen I, p. 174. Over zijn familie: Nederland's Patriciaat 58 (1972), p. 75-90; verdere informatie door GA Rotterdam, brief van 18 april 1994.
eind38.
Later vertaald als Humoristische opera-fantaisien; twaalf parodien, den liefhebberen van opera's gewijd. Amsterdam, K.H. Schadd, z.j.; aanwezig: Haags Gemeentemuseum.
eind39.
Booy 1996.
eind40.
Rühle 475-477 (noemt van Piet met de lange nagels alleen de Kluitman-editie uit 1886); De Kempenaer, p. 148.
eind41.
Rühle 1107d; aanwezig: KB Ki 3251.
eind42.
Griet de Smeerpoes. Vrij bewerkt naar Dr. J. Lütje's ‘Struwwel Liese’ door J.J.G. Wahlen. Alkmaar, P. Kluitman, [1896]. 4o. (12) pp. met tekstillustraties in kleurendruk. Rühle 611f. Dit rijmprentenboek heeft niets gemeen met Grietje de smeerpoets. Amsterdam, J. Vlieger, ca. 1880. kl. 8o. 6 bl. prozatekst met erbarmelijk slechte chromolitho's (KB Ki 5517).
eind43.
Hoe het met stoute kinderen gaat. [Fürth, Carl Schaller, ca. 1896]. [19] bl.; 26 cm.; aanwezig: KB BJ K1 409 (niet in Rühle!); Ndl. vert. van [Marie Ille-Beeg], Struwwelpeters Geschwister. Fürth, Carl Schaller, 1896 (Rühle 322).

eind44.
Zie: Joseph Kraus, Wilhelm Busch, 12e druk. Reinbek 1994; van den Broek; Görlach; Liebert, ‘Max und Moritz’; Rühle. Voor de teksten: Das goldene Wilhelm-Busch-Album, ingeleid door Friedrich Bohne. 2 dln. in 1 band. 20e druk. Hannover 1992.
eind45.
Naar: Hans Huckebein, der Unglucksrabe (1867) en Das Bad am Samstag Abend (1868).
eind46.
Niet in Rühle! Tweede druk. Rotterdam, D. Bolle, [1909]. Naar Plisch und Plum (1882).
eind47.
Naar Die Maus (1860) van Wilhelm Busch, eerst verschenen als Münchener Bilderbogen, nr. 278.
eind48.
De streken van Jan en Piet. Heerenveen, Hepkema, [1912]; Max en Maurits: een jongenshistorie in zeven streken, bewerkt door T. van Buul. Alkmaar, Gebr. Kluitman [1922]; Max en Maurits. Voor Nederland opnieuw bewerkt door Bertus Aafjes. Utrecht, A.W. Bruna, [1948].
eind49.
Stella Mare, De guitenstreken van Hans en Frans (Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1902); Louis Raemaekers, Guitenstreken van Pim, Piet en Puckie (Baarn, Hollandia-Drukkerij, 1905-1910, 4 dln.); Henriëtte Blaauw, De avonturen van Eddy en Freddy (Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1911) en Jan Rinke, Rakkers uit de buurt (Amsterdam, Johannes Müller, ca. 1910).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken