Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Sara Burgerhart' en de ontwikkeling van de Nederlandse roman in de 18e eeuw (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van 'Sara Burgerhart' en de ontwikkeling van de Nederlandse roman in de 18e eeuw
Afbeelding van 'Sara Burgerhart' en de ontwikkeling van de Nederlandse roman in de 18e eeuwToon afbeelding van titelpagina van 'Sara Burgerhart' en de ontwikkeling van de Nederlandse roman in de 18e eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.32 MB)

Scans (1.61 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

lezing / voordracht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Sara Burgerhart' en de ontwikkeling van de Nederlandse roman in de 18e eeuw

(1971)–P.J. Buijnsters–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

2

Onvermijdelijk gevolg van onze gebrekkige kennis met betrekking tot de voorgeschiedenis van de nederlandse roman is dat de Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart, door Betje Wolff en Aagje Deken in 1782 uitgegeven, het noodzakelijke repoussoir mist. Zo lijkt het wel of deze roman hier uit de lucht is komen vallen als een uit den vreemde overgewaaid zaad. De schrijfsters zelf hebben in begrijpelijke trots weinig nagelaten om de mythe ingang te doen vinden, als zou Sara Burgerhart de eerste nederlandse roman zijn. ‘Deeze tak der Litteratuur ligt nog in ons Vaderland onbebouwd; (...) Wy hebben des in dit opzigt 't ys gebrooken’, zo verklaren zij in het voorbericht tot deel III van Willem Leevend uit 1784.Ga naar eind21.

Tot die legendevorming om Sara Burgerhart behoort verder de suggestie van een vijandige kritiekGa naar eind22.. Wolff en Deken spreken in dit verband van ‘het ieverig, het nog vry algemeen uitvaaren tegen Romans’Ga naar eind23.. Beide voorstellingen vereisen enige nuancering. Nemen we eerst de kwestie van de waardering.

Indien er in 1782 nog wantrouwen bestond tegenover het door Betje en Aagje gebruikte genre, dan kwam dit toch niet meer van de zijde der officiële kritiek, want die had de roman intussen, zij het schoorvoetend, als legitieme kunstvorm erkend. Vanwaar die, in vergelijking met Van Effen's oordeel, radikale opinieverandering? Ze is hoofdzakelijk bewerkstelligd door Richardson, wiens zedekundige briefromans Pamela (1740-41), Clarissa (1747-48) en Charles Grandison (1753-54) de europese kritiek dwongen om haar begrip van de roman te herzien. Hoor Diderot's Éloge de Richardson in de Journal Étranger van 1762: ‘Par un roman on a entendu jusqu'à ce jour un tissu d'événements chimériques et frivoles, dont la lecture était dangereuse pour le goût et pour les moeurs. Je voudrais bien qu'on trouvât un autre nom pour les ouvrages de Richardson, qui élèvent l'esprit, qui touchent l'âme’.Ga naar eind24. De zedekundige briefroman betekent een eerste schrede in de richting van een konkrete, individuele werkelijkheidservaring. De aandacht verschuift van verhaalde feiten naar karakteranalyse.

Voor zover het nederlandse publiek de romans van Richardson,

[pagina 7]
[p. 7]

niet in oorspronkelijke gedaante las, kon het hiermee spoedig kennis maken in vertaling. De doopsgezinde predikant Johannes Stinstra bezorgde tussen 1752 en 1755 een vertaling van ClarissaGa naar eind25., waarbij hij de delen I, III, V en VII van uitvoerige voorredes voorzag, die tesamen een apologie van de literaire fictie vormen. Hoewel hun effekt wegens de taalbarrière tot Nederland beperkt bleef, zijn zij nog onlangs door William C. Slattery om hun intrinsieke betekenis voor een internationaal publiek toegankelijk gemaakt.Ga naar eind26. Hadden Van Effen c.s. eenstemmig alle verdichtselen veroordeeld, Stinstra herinnerde aan de gelijkenissen waarvan Christus zich placht te bedienen bij zijn verkondiging van het evangelie. Tegelijk wees hij op de vormende waarde van de gemoedsanalyses die het hoofdbestanddeel van Clarissa uitmaakten. Wat het natuurkundig experiment aan inzicht brengt omtrent de stoffelijke wereld, dat leveren ons zulke karaktertekeningen aangaande de zedelijke wereld. Aandachtig het onderscheid tussen deze karakters gade te slaan is daarom ‘niet min heilzaam (...) ter regelinge van onze eigene gemoeds-gesteldheid en van onze verkeeringe in de zamenleevinge.’Ga naar eind27. De romanschrijver-nieuwe stijl was daarmee opeens collega en bondgenoot van de spectators geworden. De glans die van Richardson afstraalde, deelde zich nu eveneens mee aan andere romanciers als Prévost, Marivaux, Rousseau.Ga naar eind28. Op de morele rehabilitatie van de roman volgde in het laatste kwart van de 18e eeuw tenslotte ook zijn artistieke erkenning.

In Nederland verliep dit proces zonder schokkende discussies. De hier door Hieronymus van Alphen in 1778 geïntroduceerde wijsgerige kunsttheorie schonk slechts terloops aandacht aan de roman. Tussen allerlei verhandelingen over gecanoniseerde genres als heldendicht, pastorale, epigram of treurspel nemen Stinstra's voorredes tot Clarissa een eenzame plaats in. Alleen Rijklof Michael van Goens ging in een essay uit 1766 mede in op de problematiek van de nederlandse roman. Hoewel ons land daar naar zijn zeggen bijna van vergeven werd, kon men evengoed beweren dat wij er geen hadden, omdat ze volgens deze zegsman ‘den rechten smaeck’ misten: ‘Zommigen zijn ongezouten en zot; anderen vloeien over van geest, doch al die geest bestaet ongelukkig in een deel gemeene aerdigheden, laffe gelijkluidendheden en lage trekken, die een kenner niet dan zeer mishagen moeten’.Ga naar eind29. Om die reden wenste Van Goens wel, dat zijn landgenoten zich eerst zouden oefenen in ‘een kleiner soort van Romans’ die hij (zedenkundig) Verhael noemt. Buitengewoon moeilijk acht hij het ‘briefs wyzige ge-

[pagina 8]
[p. 8]

schicht’ van Richardson en Rousseau, aangezien hier ‘alles by wyze van mededeelend verhael moet geschieden’.Ga naar eind30. Met zulke opmerkingen toont Van Goens al vroeg oog te hebben voor de strikt literaire aspekten van de zedenkundige briefroman.

Lijkt het misschien, alsof Van Goens' sombere beeld van het nederlandse proza in 1766 de eerder aangehaalde voorstelling van zaken door Wolff en Deken alleen maar bevestigt, dan verdienen toch twee contra-argumenten overweging. Allereerst het gunstig oordeel van toonaangevende literatoren als Van AlphenGa naar eind31. en FeithGa naar eind32. over de roman, ook wanneer ze er in hun esthetische beschouwingen nog niet goed raad mee weten. Op de tweede plaats de welwillendheid van de tijdschriftenkritiek omstreeks 1782 tegenover de ‘nouveau roman’. Juist in de periode die ligt tussen Van Goens' essay en Sara Burgerhart voltrok zich een voor de ontvangst van de roman positieve ontwikkeling, zoals vooral de tijdschriftenkritiek uitwijst.

Het belangrijkste recenserende periodiek was de Vaderlandsche Letteroefeningen, opgericht in 1761.Ga naar eind33. Dit blad nu nam van het begin af notitie van de in Nederland uitkomende romans, origineel of vertaald. Die besprekingen reiken weliswaar niet verder dan een korte samenvatting van de inhoud, gevolgd door een moreel waarde-oordeel, maar dit gold over de gehele lijn, ook waar het poëzie betrof. Literaire normen werden zelden gehanteerd. Dat een roman een organische eenheid zou moeten vormen, dringt nog niet tot de boekbesprekers door. Volumineuze werken worden telkens deel voor deel gerecenseerd. Overigens bekommeren ook de romanschrijvers zelf zich weinig om vormproblemen. Wolff en Deken zetten hun Willem Leevend op als een breikous. Het boek werd in gedeelten gepubliceerd om eerst de reakties van de lezers te peilen.

Aanvankelijk stonden de Vaderlandsche Letteroefeningen uiterst gereserveerd tegenover de inheemse romans, waarvan zij zowel de dartele inhoud als de onbeholpen stijl scherp hekelden.Ga naar eind34. Maar wanneer aan het eind van de jaren zestig de engelse bellettrie hier goed doordringt, stijgt de roman opeens aanmerkelijk in hun waardering: ‘Richardson en Fielding’ - zo heet het nu - ‘moet men erkennen, dat de wereld, in deze laatere tyden, geleerd hebben, hoe een Roman moet geschreeven worden’.Ga naar eind35. Hun stelregel blijkt voortaan: gulle lof indien een roman ook maar enigermate zedenkundig is; nihil obstat wanneer hij althans niets zedenkwetsends heeft. De recensenten tonen een zwak te hebben voor de duitse zedenkundige roman uit de school van Richardson. Lijvige werken - veelal in briefvorm - van Gellert, J.J. Dusch, J.M.

[pagina 9]
[p. 9]

Miller, Freiherr von Knigge en J.C. Wezel worden in extenso besproken.

Onze eerste conclusie kan dus zijn, dat Wolff en Deken met hun Sara Burgerhart in 1782 zeker niet door een muur van weerstand moesten breken. Toegegeven, voor weinig ontwikkelde rechtzinnigen behield de roman nog lang een kwade klank, maar hun smaak was geenszins doorslaggevend.

 

Blijft de kwestie van de prioriteit van Sara Burgerhart als oorspronkelijk nederlandse briefroman. Ook al waren de meeste in ons land gedrukte romans vertaald, toch noteren we gedurende de tweede helft van de 18e eeuw verschillende nederlandse werken die als schakel kunnen gelden tussen de vroeg-achttiende-eeuwse avonturenroman en Sara Burgerhart. Staverman heeft reeds gewezen op Gevallen van den Oude en Jongen Robinson uit 1753.Ga naar eind36. Deze robinsonade onderscheidt zich van zijn soortgenoten, doordat de auteur zich uitdrukkelijk toelegt op het schilderen van gemoedstoestanden om zo ‘een herttreffende zedekunde’Ga naar eind37. aanschouwelijk te maken. Van hetzelfde slag is Rhapsodien, of het Leven van Altamont uit 1775 door Willem Emmery de Perponcher, een wijsgerig-pedagogische robinsonade, waarvan overigens reeds de titel het gebrek aan struktuur verraadt.Ga naar eind38. In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat De Perponcher als verlicht Utrechts regent tot de intellektuele en sociale bovenlaag behoort, hetgeen mede pleit voor het groeiend aanzien van de roman.

Zelfs vinden we onder de vóór Sara Burgerhart verschenen nederlandse romans er enkele in briefvorm, zoals De Hollandsche Pamela uit 1754, waar ik direkt nog op terug kom, en De kleine Grandison door Maria Geertruida de Cambon-Van der Werken.Ga naar eind39. Dit laatste boek, kort vóór Sara Burgerhart in hetzelfde jaar 1782 verschenen, verdient onze bijzondere aandacht, omdat het zo direkt aansluit bij Charles Grandison van Richardson. De roman, die in het engels en frans vertaald werdGa naar eind40., bestaat uit een reeks van brieven, gewisseld tussen een ten huize van de familie Grandison logerende hollandse jongen, Willem genaamd, en zijn moeder. Willem's verslag van zijn belevenissen bij de Grandisons geschiedt dikwijls in de vorm van direkt weergegeven samenspraken. Ook worden zijn brieven nu en dan vergezeld door brieven van andere huisgenoten.

Uit het voorafgaande volgt eigenlijk al dat, formeel gesproken, Sara Burgerhart geen aanspraak kan maken op de eer van onze eerste briefroman te zijn. Sterker, de lezer van 1782 was inmid-

[pagina 10]
[p. 10]

dels al volkomen gewend geraakt aan de epistolaire vormGa naar eind41. die ons thans zo bijzonder opvalt. De recensent van de Vaderlandsche Letteroefeningen ging er dan ook stilzwijgend aan voorbij.Ga naar eind42. Wat wèl onmiddellijke bewondering wekte, was de situering van het romangebeuren in een hollandse omgeving en naar hollandse smaak. Daarop wezen ook de schrijfsters in hun voorrede: ‘Wy schilderen u Nederlandsche karakters; menschen, die men in ons Vaderland werkelyk vindt.’Ga naar eind43. Terwijl De Hollandsche Pamela en De kleine Grandison onwezenlijke deugdmodellen zijn in een tijdloze schimmenwereld, voeren Wolff en Deken ons binnen in Amsterdamse huiskamers, waar herkenbare mensen alledaagse dingen beleven. Sedertdien werd in vrijwel alle beschouwingen Sara Burgerhart als typisch-hollandse werkelijkheidsuitbeelding aangeduid, als ‘het beste en echtste realisme’, zoals Nijhoff vol bewondering schreef.Ga naar eind44. We raken hier een probleem dat ons rechtstreeks naar de tekst verwijst, omdat het letterlijk vanaf het eerste woord aan de orde is.

eind21.
A.w., p. 7 van de Voorreden. Enkele voorbeelden van de gewraakte mythe: ‘Betje en Aagje planten het nieuwe genre [van Richardson] over op den bodem der Nederlandsche literatuur’ (H.C.H. Moquette, Over de romans van Wolff en Deken, beschouwd in verband met de romantische scheppingen van Richardson, Rotterdam 1898, p. 7); ‘Saartje Burgerhart (...) was, zoals u allen weet, het eerste Nederlandse voorbeeld van een roman in brieven’ (A. Romein-Verschoor in Boeket voor Betje en Aagje, Amsterdam-Antwerpen 1954, p. 20.
eind22.
Bijv. H.C.M. Ghijsen, Dapper vrouwenleven, Assen 1954, p. 274: ‘De kritiek weet nauwelijks wat ermee aan te vangen. Op zichzelf staat men reeds enigszins onwennig tegenover het begrip: roman. Als uiting van kunst komt hij nog nauwelijks in aanmerking’.
eind23.
Willem Leevend, dl. V (1785), p. VII.
eind24.
Diderot, Oeuvres Esthétiques, ed. P. Vernière, Paris, Garnier, 1965, p. 29.
eind25.
Clarissa, of de Historie van eene jonge juffer. Waarin de Gewigtigste Belangen des Gemeenen Leevens Vervat zijn, Harlingen, Folkert van der Plaats, 1752-1755. 8 dln. Pamela was in 1741-1742 vertaald; Grandison volgde 1756-1757; cf. Buisman, nr. 1949-1960. Stinstra begon aan zijn arbeid, toen hij als predikant op beschuldiging van vrijzinnigheid was geschorst. Hij kwam door zijn vertaling in correspondentie met Richardson. Zie Chr. Sepp, Johannes Stinstra en zijn tijd, 2 dln., Amsterdam 1866.
eind26.
The Richardson-Stinstra Correspondence and Stinstra's Prefaces to ‘Clarissa’. Ed. by William C. Slattery, Southern Illinois University Press, Carbondale 1969. De briefwisseling loopt van 14 sept. 1752 tot 21 febr. 1756, omvat 21 brieven en berust thans in het Amsterdamse Gemeente-archief (archief-De Clercq, nr. 932 a + b).
eind27.
Clarissa, of de Historie van eene jonge juffer, dl. III, Harlingen 1753, Voorreden van den Vertaaler (ongepagineerd).
eind28.
Cf. Wolfgang Martens, Die Botschaft der Tugend. Die Aufklärung im Spiegel der deutschen Moralischen Wochenschriften, Stuttgart 1968, p. 513, waar hetzelfde verschijnsel voor Duitsland wordt vastgesteld.
eind29.
(R.M. van Goens), Bedenkingen van den Philosophe sans Fard, over den Staet der Letteren in Nederland, in Nieuwe Bydragen tot Opbouw der Vaderlandsche Letterkunde II, Leyden 1766, p. 486.
eind30.
A.w., p. 484.
eind31.
Van Alphen noemt in zijn Theorie der Schoone Kunsten en Wetenschappen I, Utregt 1778, p. 161, Richardson's werken ‘een model’ van konsekwente karakteruitbeelding; dl. II, Utregt 1780, p. 11, prijst hij de deugdzame Grandison; ibidem p. 44 verdedigt hij de exitus infelix van Clarissa. In zijn Digtkundige Verhandelingen van 1782, p. 54, wijst hij op het dichterlijk genie van sommige romanschrijvers: ‘Fenelon's Telemachus verraadt den Digter; zo wel als Wielands Agathon, de Nouvelle Heloise van Rousseau, en Die Leiden des jungen Werthers van Göthe; ook vooral Richardson, dien ik het laatst noem, omdat hij boven allen uitsteekt.’; ald. p. 110 volgt nog een lofzang op de teergevoeligheid van Richardson en Goethe (in zijn Werther).
eind32.
Het meest waardeerde Feith de sentimentele romans van Goethe (Werther), Rousseau (Julie), en Richardson (Clarissa), zie Brieven over verscheide onderwerpen I, Amsterdam 1784, p. 61 en cf. ald. p. 80; Brieven II, p. 126; III, p. 35, 52, 54, 104, 139, 141; IV, p. 9-10, 12, 39, 47-51; VI, p. 198
eind33.
Hierover J. Hartog, Uit het leven van een tijdschrift, in De Gids, jrg. 41 (1877), 2e st., p. 444-506; 3e st., p. 64-124; 287-327; behandelt de evolutie van dit vaak van naam veranderende periodiek tot 1790.
eind34.
Zie jrg. I (1761), 1e st., p. 380-381, over De Middelburgsche Avanturier, Amsterdam 1760 (Buisman, nr. 71): ‘Deze Roman is van den gewonen Hollandschen aert zo als ze heden meest voorkomen, en dan nog van 't slegtste zoort; zonder vinding, zonder geestigheid, bestaende uit ene reeks van onkuische bedryven, op de lompste wyze voorgesteld’. Het gros der nederlandse avonturenromans mag misschien inderdaad onder de ‘prulschriften’ gerekend worden, maar de recente heruitgave door Marius J. Dekker van een fascinerend boek als De ongelukkige levensbeschryving van een Amsterdammer, Amsterdam 1775 (Buisman, nr. 1420), bij H.J. Paris te Amsterdam in 1965, maant tot voorzichtigheid.
eind35.
Nieuwe Vaderl. Letteroefeningen II, 1e st. (1769), p. 84.
eind36.
W.H. Staverman, Robinson Crusoe in Nederland, p. 3 en 109.
eind37.
Gevallen van den Oude en Jongen Robinson, Amsterdam 1753, Voorreden, p.V.
eind38.
Zie J. Reijers, W.E. de Perponcher, Zutphen (1942), p. 143-156.
eind39.
Volgens Van der Aa, Biogr. Woordenboek XX (1877), p. 114-115, werd zij tussen 1710 en 1720 geboren. Het oudste werk, van haar bekend, is het heldendicht Willem de Vierde, Leiden 1756, maar in die stad staat zij niet in de in aanmerking komende registers vermeld (brief GA Leiden van 6-1-1971). Misschien is zij identiek met de weduwe van de kapitein De Cambon, die met haar zwager (?) J.J. de Cambon, officier ten dienste dezer lande, op 12 december 1789 in de ‘West-Molenstraat en Vissersdijkbuurt’ te 's-Gravenhage kamers betrok bij juffrouw Zegelaar. Eerder was aldaar in de Nieuwe Kerk begraven kapitein Jaques Louis Dericateau Boncam de Cambon, oud 70 jaren (brief GA Den Haag van 18-12-1970).
Hedend. Vaderl. Letteroef. I, 1e st. (1772), p. 404, wordt van haar een (oorspr.?) avonturenroman besproken: Valerius, of de Edelmoedige Behoeftige, 's-Gravenhage, bij J. Du Mee, 1772 (Buisman, nr. 329). Algem. Vaderl. Letteroef. IV, 1e st. (1782) p. 557-558, bevat een lovende recensie van De kleine Grandison, of de gehoorzame Zoon, in eene reeks van brieven en saamenspraaken, 2 dln., 's-Gravenhage, by H. van Drecht, 1782 (niet in Buisman maar aanw. UB A'dam, sign. 1045 H 15; Waller, nr. 368, kent een tweede druk van 1798).
eind40.
Zie Frank Gees Black, The Epistolary Novel in the Late Eighteenth Century. A descriptive and bibliographical study, University of Oregon 1940, nr. 407: Young Grandison: A Series of Letters from Young Persons to their Friends, 2 vols. 1788; 2e dr. 1790; a.w., p. 69, noemt Letters and Conversations between several Young Ladies van circa 1790 als vertaling van haar roman De jonge Klarissa waarover mij verder niets bekend is; voorts Clementina Bedford. In Letters and Narrative, 1796, naar De Cambon's gelijknamige roman uit 1791 (Buisman, nr. 328). Nader onderzoek naar deze romans is gewenst.
eind41.
Wolff en Deken zelf publiceerden in 1782, eveneens bij Izaak van Cleef, Adele en Theodoor, of Brieven over de Opvoeding door Mevrouw de Gravin De Genlis. Uit het Fransch vertaald; volgens de Algem. Vaderl. Letteroef. V, 1e st. (1783), p. 91, ‘een zeer wel uitgevoerden Roman’. Van de zeer uitgebreide literatuur over de briefroman noem ik slechts: G.F. Singer, The Epistolary Novel, New York 1963; Charles E. Kany, The Beginnings of the Epistolary Novel in France, Italy and Spain, Berkeley 1937 (University of California Publications in Modern Philology, vol. XXI, p. 1-158); Frank Gees Black, The Epistolary Novel in the late Eighteenth Century, Eugene, Oregon, 1940; A.D. McKillop, Epistolary Technique in Richardson's Novels (Rice Institute Pamphlet XXXVIII, 1951, p. 36-54); H.R. Picard, Der Stellung des Autors im Briefroman des 18. Jahrhunderts, Diss. Heidelberg 1959; K.R. Mandelkow, Der deutsche Briefroman. Zum Problem der Polyperspektive im Epischen (Neophilologus 44, 1960, p. 200-208); E.Th. Voss, Erzählprobleme des Briefromans, Bonn 1960; D. Kimpel, Entstehung und Formen des Briefromans in Deutschland, Diss. Wien 1962; N. Würzbach, Die Struktur des Briefromans und seine Entstehung in England, Diss. München 1964; Robert Adams Day, Told in Letters. Epistolary Fiction before Richardson, Ann Arbor 1966; François Jost, L'évolution d'un genre; le roman épistolaire dans les lettres occidentales, in Essais de littérature comparée II. Europaeana, 1e série, Fribourg 1968, p. 89-180; 380-402; Wilhelm Vosskamp, Dialogische Vergegenwärtigung beim Schreiben und Lesen. Zur Poetik des Briefromans im 18. Jahrhundert, in DVjs 45 (1971), p. 80-116.
eind42.
Algem. Vaderl. Letteroef. V. 1e st. (1783), p. 225-226.
eind43.
A.w., p. VII.
eind44.
M. Nijhoff, Aagje Ammers en Top Deken, De Gids, jrg. 1927; herdrukt in Verzameld Werk II, 's-Gravenhage 1961, p. 559.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart


auteurs

  • over Betje Wolff

  • over Aagje Deken


datums

  • 22 oktober 1971


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Clarissa. Of De historie van eene jonge juffer.


auteurs

  • over [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen