Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kleine lord (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kleine lord
Afbeelding van De kleine lordToon afbeelding van titelpagina van De kleine lord

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.38 MB)

Scans (28.16 MB)

ebook (6.97 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kleine lord

(1902)–Frances Hodgson Burnett–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 295]
[p. 295]


illustratie

Hoofdstuk XIV.
De ontmaskering.

Het is verbazend in hoe weinig tijd er allerzonderlingste dingen kunnen gebeuren. Schijnbaar waren een paar minuten voldoende geweest om het kleine ventje, dat met zijne roode beenen tegen den kantoorstoel van mijnheer Hobbs zat te schoppen en dat een stil eenvoudig leven leidde in eene achterstraat van New-York in een Engelsch edelman te veranderen, erfgenaam van een graventitel en van ongekenden rijkdom bovendien. Evenzoo waren er schijnbaar maar een paar minuten noodig geweest om van datzelfde kind een doodarmen indringer te maken. En hoe verwonderlijk het moge klinken, in nog korter tijd werd de stand van zaken weer veranderd en kreeg hij alles terug wat hij op het punt was geweest te verliezen.

[pagina 296]
[p. 296]

En dat laatste kwam omdat de vrouw, die zich zelve Lady Fauntleroy had genoemd, veel minder slim dan slecht was; en toen zij door den heer Havisham nauwkeurig werd uitgehoord omtrent haar huwelijk en haar kind, had zij zich eens of tweemaal vergist en daardoor wantrouwen doen ontstaan; daarop had zij hare tegenwoordigheid van geest verloren en in hare opgewondenheid en drift had zij zich hoe langer hoe meer verpraat. Al hare vergissingen hadden betrekking op het kind. Er scheen geen twijfel te bestaan of zij was werkelijk met Bevis, Lord Fauntleroy getrouwd geweest; zij hadden getwist en hij had haar geld gegeven op voorwaarde dat zij heen zou gaan; de heer Havisham verkreeg echter volkomen zekerheid dat hare bewering, als zou haar zoon in een zeker gedeelte van Londen geboren zijn, valsch was, en juist toen de spanning, door deze ontdekking teweeggebracht, op zijn hoogst was, kwam de brief van den jongen advocaat uit New-York, benevens de brieven van mijnheer Hobbs.

Welk een avond was het, toen de brieven gekomen waren en de Graaf en de heer Havisham in de biblioteek over den inhoud zaten te praten.

'Na de eerste ontmoeting, die ik met haar had.' zei de heer Havisham, cbegon ik haar sterk te verdenken. Het kwam mij voor, dat het kind ouder was dan zij beweerde: zij vergiste zich bij het noemen van den datum

[pagina 297]
[p. 297]

zijner geboorte en trachtte daar toen eene mouw aan te passen. Het verhaal in deze brieven vervat, komt in menig opzicht overeen met mijne verdenking. Het beste zal, dunkt mij, wezen, terstond om die beide Tiptons te telegrafeeren, haar niet te waarschuwwen en hen plotseling in hare tegenwoordigheid te brengen, wanneer zij daar in het minst niet op verdacht is. Eene volleerde intrigante is zij nog niet. Ik houd het er voor, dat zij vreeselijk schrikken en zichzelve 'staande de vergadering' verraden zal.'

En zoo gebeurde het ook. Men vertelde haar van niets en om haar niet op het denkbeeld te brengen, dat er iets gaande was, bleef de heer Havisham zijne besprekingen met haar voortzetten en verzekerde haar telkens dat het onderzoek naar hare rechten in vollen gang was. Zij begon zich dan ook zóó zeker van hare zaak te voelen, dat hare stemming hoe langer hoe rozekleuriger werd, terwijl hare onbeschaamdheid in dezelfde mate toenam.

Maar op een goeden morgen, toen zij in 'het Wapen van Dorincourt' in haar salon plannen zat te maken voor de toekomst, werd de heer Havisham aangediend; en toen hij binnentrad, werd hij gevolgd door niet minder dan drie personen - een jongen met een slim gezicht, een breedgeschouderd man en den Graaf van Dorincourt.

Zij sprong op en gaf een gil van schrik, eer zij den tijd had gehad om tot bezinning te komen. Zij had die beiden duizenden mijlen ver gewaand, indien zij al aan

[pagina 298]
[p. 298]

hen gedacht had, hetgeen in de laatste jaren zeer zelden gebeurde. De mogelijkheid, dat zij hen ooit terug zou zien, was niet eens in haar opgekomen. Het moet gezegd worden, dat Dick ven innerlijke pret grinnikte toen hij haar zag.

'Hallo, Mina!' zei hij.

De breedgeschouderde man - Ben - stond haar een oogenblik zwijzend aan te kijken.

'Kent gij haar?' vroeg de heer Havisham, hen beurtelings opmerkzaam gadeslaande.

'Ja,' zei Ben, 'ik ken haar en zij kent mij.' Zoo sprekend keerde hij zich om en ging bij het venster staan, alsof het hem te veel was haar aan te zien en dat was ook zoo. Toen de vrouw zich dus ontmaskerd en aan spot en minachting prijs gegeven zag, verloor zij al hare zelfbeheersching en kreeg een aanval van drift, zooals Ben en Dick maar al te vaak hadden bijgewoond. Dick grinnikte nog iets meer onder het luisteren naar al de welbekende schelwoorden en bedreigingen, maar Ben keek niet eens naar haar om.

'Ik wil er voor iederen rechter een eed op doen dat zij mijne vrouw is geweest,' sprak hij tot den heer Havisham, 'en een dozijn menschen meebrengen, die het ook zullen doen. Haar vader is een achtenswaardig man, hoewel het hem slecht gegaan is in de wereld. Hare moeder was precies als zij. Zij is dood, maar hij leeft nog en hij

[pagina 299]
[p. 299]

is fatsoenlijk genoeg om zich over haar te schamen. Laat hij u maar eens vertellen wie zij is en of zij met mij getrouwd is geweest of niet!'

Eensklaps balde hij de vuist en ging vlak voor haar staan.

'Waar is het kind?' vroeg hij. 'Hij gaat met mij mee. Hij zal niets meer met u te maken hebben en ik ook niet'?

Juist toen hij deze woorden gezegd had, werd de deur van de slaapkamer een weinig geopend en de knaap, waarschijnlijk door het luide spreken opmerkzaam gemaakt, trad binnen. Mooi was hij niet, maar toch had hij wel een goed gezicht en hij leek sprekend op Ben, zijn vader, en op zijne kin was het driehoekige lidteeken nog altijd zichtbaar.

Ben ging naar hem toe en vatte bevend van aandoening zijne hand.

'Ja,' zei hij, 'het is mijn zoon, ook daarop zou ik een eed kunnen doed. Tom,' sprak hij tot het kleine ventje, 'ik ben uw vader en ik ben hier gekomen om u te halen- Waar is uw hoed?'

De knaap wees naar een stoel waarop de hoed lag. Hij vond het blijkbaar niet onaangenaam, dat hij heen zou gaan. Hij had den laatsten tijd zoo veel zonderlinge ondervindingen opgedaan, dat het hem niet eens bijzonder verraste, toen die onbekende zich zijn vader noemde. Hij voelde zoo weinig voor de vrouw die hem een paar maanden geleden was komen weghalen van de

[pagina 300]
[p. 300]

menschen, waar hij van zijn eerste kindsheid af gewoond had, dat eene verandering hem niet onwelkom was. Ben nam den hoed van den sloel en ging naar de deur.

'Mocht gij mij weer noodig hebben,' sprak hij tot den heer Havisham, 'dan weet gij waar ik te vinden ben.'

Daarop verliet hij de kamer met het kind aan de hand en zonder meer naar de vrouw om te zien. Zij raasde en tierde van woede, terwijl de Graaf haar zwijgend gadesloeg door het lorgnet, dat hij op zijn aristocratischen arendsneus had gezet.

'Kom, kom, ik zou mij nu maar bedaard houden.' sprak de heer Havisham. 'Het helpt u toch niet, en als gij u zoo aanstelt, zouden wij u moeten opsluiten.'

Er was iets onverstoorbaar kalms in zijn toon, waardoor zij opeens tot het besef scheen te komen, dat zij niets beters kon doen dan zich uit de voeten maken. Zij wierp hem een woedenden blik toe, snelde langs hem heen de kamer uit en sloeg de deur achter zich dicht.

'Van haar zullen wij geen last meer hebben,' zei de heer Havisham.

En zoo was het ook, want dienzelfden avond verliet zij 'het Wapen van Dorincourt.' nam plaats op den trein naar Londen en werd niet meer gezien.

- - - - - - - - - - - - - - - - - -

Toen de Graaf na dit onderhoud de kamer verliet, ging hij terstond naar zijn rijtuig.

[pagina 301]
[p. 301]

'Naar Court-Lodge' beval hij aan Thomas.

'Naar Court-Lodge,' zei Thomas op zijne beurt tot den koetsier; en toen hij op den bok zat, voegde hij er bij: 'Gij zult zien, de dingen nemen nu op eens een onverwachten keer.'

Toen het rijtuig voor de deur stilhield, was Cedric in het salon bij zijne moeder.

De Graaf trad onaangemeld binnen; hij scheen een hoofd grooter en tien jaar jonger dan eenigen tijd geleden. Zijne donkere oogen schitterden.



illustratie

'Waar is Lord Fauntleroy?' vroeg hij.

Mevrouw Errol kwam hem to gemoet en een blos kleurde hare wangen.

'Is het, Lord Fauntleroy?' vroeg zij. 'Werkelijk?'

De Graaf stak zijne hand uit en vatte de hare.

'Ja,' gaf hij ten antwoord. 'Zoo is het.'

Toen legde hij de andere hand op Cedric's schouder.

'Fauntleroy,' zei hij, op zijn eigenaardigen korten, gebiedenden toon, 'vraag aan uwe moeder wanneer zij bij ons op het kasteel komt.'

Cedric sloeg zijne beide armen om haren hals.

[pagina 302]
[p. 302]

'Om bij ons te blijven! Om altijd bij ons te blijven!' juichte hij.

De Graaf keek mevrouw Errol en mevrouw Errol keek den Graaf aan. Het scheen zijne Lordschap ernst te zijn. Hij had zich voorgenomen geen tijd te verspillen met overbodige woorden. Hij was tot de slotsom gekomen, dat hij niets beters kon doen dan goede vrienden worden met de moeder van zijn erfgenaam.

'Is dat waarlijk uw verlangen?' vroeg mevrouw Errol met haar zachten, vriendelijken glimlach.

'Waarlijk' was zijn alles afdoend antwooad. Wij hebben u eigenlijk altijd gemist, maar wij begrepen het niet. Ik hoop, dat gij komen zult.'


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken