Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jozefine (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jozefine
Afbeelding van JozefineToon afbeelding van titelpagina van Jozefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

XML (0.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jozefine

(1898)–Cd. Busken Huet–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

X
Regenachtige zondagen.

Het was Zondag, en het regende.

Welk Europeaan, dame of heer, kan ten volle de wanhoop beseffen, die op sommige Enropesche najaarsdagen, in de afgelegen buurt eener Europesche stad van den tweeden rang, wanneer de nederstroomende regen de straten in modderpoelen herschept, een gure wind de boomen ontbladert, de hemel het hoofd in eene graauwe muts schijnt gestoken te hebben, - het hart moet binnensluipen van een in Indie geboren jong meisje?

In zulke dagen vooral gevoelde Jozefine zich de zuster van haar romanheldin, de misdeelde Ursule, en ontwaakte sterker dan ooit in haar de begeerte naar genot tot iederen prijs.

In Indie regende het óók: maar zij was niet naar Europa gekomen, om er terug te vinden wat zij daarginds had achtergelaten.

In Indie regende het óók: doch dáár bleven de boomen ten minste groen, en kwam na elke stortbui de zon weder te voorschijn.

Ook te Makassar was haar vader ruw en onaangenaam geweest: maar als kind had haar dit minder gehinderd. Zij was nu een volwassen meisje; zij wist zich eene onechte dochter; zij begreep, dat er in weerwil van hare schoonheid, zekere schande kleefde aan haar persoon.

Voor zoo ver zij zich herinneren kon, - want de reis naar Europa en het verblijf te Brussel hadden de beelden van het

[pagina 83]
[p. 83]

verleden reeds gedeeltelijk uit haar geheugen gewischt, - waren ook de Makassaarsche Zondagen haar dikwijls lang gevallen. Maar zoo lang als deze Haagsche? Neen, van zoo iets gerekts, zoo iets vervelends, zoo iets zonder doel, lust, of einde, had zij nooit eene voorstelling gehad. Het was om slecht van te worden, of zich dood bij te geeuwen.

Uit koketterie, opdat Henri Wilson haar niet zou zien gapen, wendde zij het hoofd af; en keek nog eens uit, door de natgeregende, verduisterde vensterglazen. Er waren geen andere voorbijgangers dan nu en dan eene dienstmeid in feestgewaad, die, onder eene groote katoenen parapluie, onbehoorlijk hoog hare rokken optilde en hare bespetterde kousen liet zien. Wegens den Zondag ontbraken zelfs de weinige personen, die bij zulk weder in de week nog somtijds de straat stoffeerden. De winkelbedienden, die pakjes thuisbragten. De bakker, met zijn broodkarretje. De slager, met zijne mand op één schouder. De kruiwagenjood, die luidkeels zijne wortelen, zijne bloemkool, zijne zoete of zure appelen aanbeval.

- ‘Welk een kerkhof!’ - zuchtte zij. - ‘En wat een water, wat een water! Het eenige waarin papa gelijk heeft, is dat hij Holland een kikkerland noemt.’

- ‘Ge zoudt toch niet weder te Makassar willen gaan wonen?’ - vroeg Henri.

- ‘Neen,’ - was het antwoord, - ‘en te Makassar of in Den Haag, papa's huis zon ik overal terugvinden. Het prettigste zou zijn, indien ik stierf. Mijn kinderjaren zijn de eenige gelukkige van mijn leven geweest.’

- ‘Maar dat behoeft zoo niet te blijven, Jozefine.’

- ‘En hoe zou het veranderen? Ik heet een jong meisje, maar niemand ziet naar mij om. Niemand houdt van mij, en ik heb niemand om van te houden. Ik zou het kunnen beproeven met Rebekka Bisschof. Maar papa heeft mij laten beloven, voorzigtig met haar te wezen. De jodinnen zijn zulke indringsters, zegt hij.’

Zij was met Henri alleen. De dienstmeid, wier thuisblijfdag het was, had afgenomen. De eetkamer zag er weder uit als een salon.

Jozefine wist zeer goed wat zij deed, wanneer zij in zulke oogenblikken het onderwerp harer verlatenheid aanroerde. Ook begreep zij best, dat het niet te pas kwam. Henri op die wijze bedekte liefdesverklaringen te zitten ontlokken. Maar zij verveelde zich zoo bitter! Drenkelingen grijpen wel naar

[pagina 84]
[p. 84]

een stroohalm! De geheele wereld scheen dien dag verdronken land geworden! De velden aan de overzijde waren één plas!

- ‘Uw vader heeft in zoo ver gelijk, lief kind, dat zulk een vriendin u niet geven kan wat ge behoeft. Stel vertrouwen in mij! Stel u voor, dat ge aan mij een goed werk te verrigten hebt! Ge zwijgt te veel, Jozefine. Niets zal ik aangenamer vinden, dan zoo ge mij alles vertelt. Zoo gaarne zou ik zien, dat dit onze verhouding worden kon, hoe lang of hoe kort het duren mag! Mij maakt ge er gelukkig mede, en tegelijk zou het voor uw eigen leven alvast een vervulling zijn.’

Eene vervulling van haar leven, - wat kan hij daarmede bedoelen? Dat zij voortdurend aan hem en aan zijn ongelukkig huwlijk moest denken? Maar zulk een romanheld beantwoordde in het geheel niet aan hare voorstellingen! Het hinderde haar, beurtelings door hem als ‘lief kind’ en ‘beste meid’ te worden toegesproken. Het eenige geestige van het geval was, dat zij in hem een stillen aanbidder bezat.

- ‘En ge wilt, dat ik in de kennissen komen zal!’ - zeide zij.

- ‘Zeker wil ik dat. Over een week of wat is de winter in het land. Het kan de wensch van uw vader niet zijn, dat ge in het geheel niet in de wereld zult komen. Hij kan niet willen, dat jufvrouw Bisschof uw eenige Haagsche kennis zal blijven. Hij moet zich verzoenen met uw tante Bruce.’

Jozefine schudde ongeloovig het hoofd.

- ‘Wie zegt u, dat ik het met mijn tante zal kunnen vinden?’ - vroeg zij.

- ‘Maar dat spreekt van zelf! Hetgeen uw vader van haar vertelt, laat daaromtrent geen twijfel.’

- ‘Papa jokt altijd. Tante Adrienne zal niet van mij houden. Haar eerste vraag zal zijn, of ik mijn belijdenis gedaan heb.’

- ‘Waarom vreest ge daarvoor?’

- ‘Zoo doen alle oude Hollandsche dames! Men moet aangenomen wezen, anders deugt men niet. Dat weet ik van de meisjes te Brusssel.’

- ‘En wat zou dit?’

- ‘Ik wil niet gekatechiseerd worden! Rebekka Bisschof heeft mij niet gevraagd, of ik aangenomen was. Die goede eigenschap bezit zij althans.’

- ‘Waarlijk, beste meid, ge maakt u van uw tante Bruce noodeloos een schrikbeeld. Ik stel mij haar voor, als een wel-

[pagina 85]
[p. 85]

willende, zachte dame van leeftijd, die niets liever verlangt, dan u vriendschap te bewijzen.’

- ‘Papa zou in elk geval den eersten stap moeten doen, en daar zal hij niet toe te bewegen zijn.’

- ‘Is dat het eenige? Met wat zeemanschap zal dit wel gaan. Voor mij, ik ducht van uw tante Bruce maar één gevaar, als ge het zoo noemen wilt.’

- ‘En dat is?’

- ‘Wat denkt ge?’

- ‘Dat zij aanmerkingen maken zal op mijn toilet? Op mijn manier van huishouden?’

- ‘Ik wed integendeel, dat zij u in vervolg van tijd aan haar eigen meisjes tot voorbeeld stellen zal.’

- ‘Des te beter. Ik kan er niets aan veranderen. De Hollandsche dames bemoeijen zich met de keuken, den kelder, de wasch, met alles. Zij zien er dan ook uit als schoonmaaksters of kameniers.’

- ‘Dat doen zij. Kinderen, zal mevrouw Bruce zeggen, neemt een voorbeeld aan uw Indisch nichtje! Leert van haar, hoe een jonge dame in huis gekleed kan gaan als een lady, zich laten bedienen als een prinses, en niettemin op alles het oog houden! Dit kompliment komt u eerlijk toe, en zij zal er niet op afdingen. Maar wat ik vrees en bedoel, is dat zij den oorlog verklaren zal aan uw romans. De meeste dames van leeftijd keuren het af, dat jonge meisjes van leeftijd veel romans lezen, en vooral niets dan romans.’

Het denkbeeld, dat tante Adrienne zich verstouten zou, aanmerking te maken op haar lektuur, werd door Jozefine lang niet vriendelijk opgenomen.

- ‘Ik zal wel zorg dragen,’ - zeide zij, - ‘dat mijn tante niet te weten komt wat ik lees. Daar liggen de boeken, die de oude Bisschof mij geleend heeft! Die zijn tot haar dienst, zoo zij ooit hier komt en snuffelen wil. Laat haar gelooven, dat ik mij in die wijsheid verdiep, waar ik geen woord van begrijp en niet wakker bij blijven kan!’

- ‘Het is maar een gissing,’ - hernam Henri. - ‘Misschien vormt mevrouw Bruce ook in dat opzigt een uitzondering. Ge behoeft u in geen geval aan haar oordeel te storen. Een meisje van uw jaren behoort romans te lezen.’

- ‘Meent ge dat waarlijk?’ - vroeg Jozefine, die met welgevallen weder eenig sentiment zag aankomen.

- ‘Zeker,’ - antwoordde hij. - ‘Er zou in vele gezinnen

[pagina 86]
[p. 86]

een beter toon heerschen, de ouders zouden met hun kinderen, de mannen met hun vrouwen, beter overweg kunnen, indien er meer goede romans gelezen werden.’

- ‘Ik lees geen andere dan goede,’ - betuigde Jozefine met het meeste aplomb.

- ‘Dat weet ik,’ - ging hij voort, - ‘en daarom zult ge mij ook altijd bereid vinden, u te verdedigen. Herhaaldelijk heb ik tegen uw vader uw partij gekozen. Beroof toch Jozefine niet van het beste gezelschap, waarmede zij zich in de eenzaamheid onderhouden kan! zeg ik telkens. Spoedig zal de roman van haar eigen leven aan de beurt zijn! Laat haar hart zich voeden met edele aandoeningen! Dit is voor een jong meisje de beste voorbereiding om een gelukkige vrouw te worden.’

Henri hield zulke praatjes voor een onfeilbaar middel, om bij Jozefine iets van dat ideale en dichterlijke op te wekken, waarvan zijn vriend George beweerde, dat zij er niet vatbaar voor was.

- ‘De roman van mijn eigen leven!’ herhaalde zij met een zucht. - ‘Helaas, wanneer zal die beginnen!’

- ‘Toekomend jaar, om dezen tijd, zijt ge getrouwd, Jozefine! Zoodra ge in de wereld verschijnt, zal men u om strijd ten huwelijk vragen. De aanstaande winter is de eenige, dat ge mij noodig kunt hebben, of ik u van dienst kan zijn. Had ik mijn wensch, ik zou u gedurende die weinige maanden overal vergezellen.’

- ‘En ik zou niets liever verlangen, Henri, zoo papa een einde wilde maken aan mijn akelige positie. Maar ge zult moeten uitgaan zonder mij!’

- ‘Dat zou het tegenovergestelde van een genoegen voor mij zijn. Ik ben te lang in Indie geweest om in Hollandsche gezelschappen behagen te vinden, wanneer mijn oog er niet op een bekend en vriendelijk Indisch gezigtje rusten mag.’

- ‘Dat is heel beleefd van u gezegd, Henri. Maar.’ ...

- ‘Ik zeg alleen de waarheid, Jozefine. Ik kan weinig voor u zijn, en weinig voor u doen. Alles zou van uw zijde moeten komen.’

- ‘Welnu?’

- ‘Ik zou willen, dat wanneer mevrouw Bruce u met haar Haagsche vrienden in kennis bragt, ge op uw beurt een goed woord bij haar deedt voor mij. Dan zou ik zekerheid bezitten, u overal te zullen ontmoeten. Maar ik gevoel, dat dit niet mogelijk is, en ik ook in dat opzigt de rampspoedigste van

[pagina 87]
[p. 87]

ons beiden ben. Ge zult in de wereld gaan, en ik zal u niet kunnen volgen.’

- ‘Dat begrijp ik niet, Henri.’

- ‘Omdat je niet aan Trude denkt, en ik wel. Ik ieder oogenblik.’

- ‘Blijft Trude altijd even lastig?’

- ‘Zij blijft de onmogelijke vrouw, met wie ik mij nergens vertoonen kan, en zonder wie men mij nergens zal willen ontvangen.’

- ‘Maar wat doet het er toe, of ge getrouwd zijt? Daar zullen de menschen niet naar vragen!’

- ‘Dat zullen ze wel degelijk, Jozefine. Even goed als zij er naar vragen zullen, wie uw moeder geweest is.’

- ‘Helaas, ja! Dat ondervind ik.’

- ‘Zoo ziet ge.’

- ‘Met dat al zou ik heel graag willen, Henri, dat ge overal komen kondt. Zonder u zal ik mij in gezelschap zoo eenzaam, zoo verlaten gevoelen. Ik ben zoo gewoon aan u, van kind af. Die andere menschen weten niets van Indie.’

- ‘Toch kunt ge zeker zijn, dat zoo ge aan mevrouw Bruce mijn ware geschiedenis vertelt, zij weigeren zal, mij voor te stellen. Nog meer: zij zal u ontraden, te vertrouwelijk met mij te zijn.’

- ‘Maar dat moet niet! Dat mag niet!’ - riep Jozefine, op hare wijze in vuur gerakend. - ‘Volgens papa zou ik Rebekka Bisschof, volgens mijn tante zou ik u op een afstand moeten houden! Dat verkies ik niet. Ik wil vrij zijn.’

- ‘Dank voor uw goede woorden, Jozefine. Ik kan u niet gelukkig maken, en ge maakt het mij! Maar wat kunt ge doen?’

- ‘Laat dat maar aan mij over. Ik zal tante Adrienne zeggen, dat Trude alles goedvindt; dat zij mijn vriendin is, en zij zelve mij gevraagd heeft, - wat? Dat weet ik niet. Maar ge kunt er staat op maken, dat mijn tante voldoen zal aan uw verzoek. Ik wil het zoo.’

- ‘Werkelijk zou het genoeg zijn, zoo mevrouw Bruce daarin toestemde. Mijn plan is niet, mij aan de menschen op te dringen. Het eenige wat ik verlang is, u te ontmoeten.’

- ‘Welnu, dit zal gebeuren,’ - verzekerde Jozefine. - ‘Mijn tante zal doen wat ik van haar verlang.’

- ‘En uw vader?’

- ‘Papa vindt alles goed, en zal ook dit goedvinden.’

- ‘Maar zoolang hij u niet erkent, blijft ge een vreugdeloos

[pagina 88]
[p. 88]

leven leiden, Jozefine; een leven, hinderlijk in overeenstemming met een Zondag, zoo somber en onvriendelijk als dezen.’

- ‘Welnu, ook papa zal eindigen met toe te geven. Hij moet zich verzoenen met mijn tante. Wil hij niet naar Amsterdam gaan, dan moet hij haar een brief schrijven.’

- ‘Dat zon hij behooren te doen, ja.’

- ‘En hij zal het doen! Denkt hij dat ik niet weet, wat een onecht kind is? Kan hij niet begrijpen, dat ik mij schaam?’

- ‘Tot mijn leedwezen is uw vader voor zulke beschouwingen ongevoelig. Hij schaamt zich óók, en dat vindt hij het voornaamste. Hij denkt meer aan zichzelven, dan aan u.’

- ‘Maar dat moet hij afleeren!’

- ‘Op zijn leeftijd, Jozefine, leert men even moeijelijk af, als aan.’

- ‘Wat dan? Ge hebt het altijd goed met hem kunnen vinden. Kunt ge niet zelf met hem spreken?’

- ‘Dat zou olie in het vuur zijn. Hij kan van jongere mannen dan hij zelf, niets verdragen. Uit eigen beweging moet hij aan uw tante schrijven, of hij schrijft niet.’

- ‘Dan geef ik het op! Dan moet er maar van komen wat kan!’

- ‘Dat behoeft niet. Als adelborst heb ik onder een kolonel gediend, die los en vast tegen ons bij elkander vloekte, en dien wij ten slotte om onzen vinger wonden. Wilden wij hem iets laten doen, wat hij onpleizierig vond, dan begonnen wij over iets anders, dat hem woedend maakte. Er moesten dingen zijn, dunkt mij, waar uw vader nog minder zin in heeft, dan zich te verzoenen met uw tante.’

- ‘Daar zal ik eens op slapen,’ - zeide Jozefine. - ‘Maar zwijg nu, want papa kan elk oogenblik binnenkomen. Ik hoor hem spreken met Abels.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De Bruce's. Deel 1: Robert Bruce's leerjaren. Deel 2: Jozefine


plaatsen

  • Amsterdam

  • Den Haag


landen

  • IndonesiĆ«