Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Litterarische fantasien en kritieken. Deel 9 (1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van Litterarische fantasien en kritieken. Deel 9
Afbeelding van Litterarische fantasien en kritieken. Deel 9Toon afbeelding van titelpagina van Litterarische fantasien en kritieken. Deel 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (8.03 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

kritiek(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Litterarische fantasien en kritieken. Deel 9

(1884)–Cd. Busken Huet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 117]
[p. 117]

Louise von François.

Louise von François. Die letzte Reckenburgerin. Berlin 1873. Dritte Auflage.

Voor het uitwendige en wat de zamenstelling betreft, is dit verhaal der pruissische generaalsdochter Louise von François in elkander gezet als een voorvaderlijk kasteel, aan welks éénen vleugel, tusschen een grooter brokstuk uit langvervlogen dagen en een veel kleiner, mede oud, eene moderne logeerkamer is ingevoegd; terwijl, vóór aan den weg, eene ietwat minder moderne portiersloge en tuinmanswoning zijn aangebragt. Een proloog uit de jaren 1817-1823. Daarna eene autobiografie die tot 1770 terug-, en tot 1830 of daaromtrent voorwaarts gaat. Dan een tusschenzin die het jaar 1870 tot dagteekening zou kunnen voeren. Eindelijk nogmaals een hoofdstuk eigen levensbeschrijving, dat vóór 1840 afloopt. Trap op, trap af; deur uit, deur in.

Doch men heeft met eene schrijfster van wezenlijk dichterlijk talent te doen, voor welke dergelijke onevenredigheden, in plaats van hinderpalen, even zoo vele hulpmiddelen zijn. Haar prijsgeven der regelmatigheid is eene hulde aan het hoogere. In plaats van haar onderwerp als eene melkkoe te beschouwen, schijnt dit duitsch soldatekind niets zoo zeer als de langwijligheid en de gemeenplaats te schuwen.

Geen harer hoofdpersonen is een engel of eene karikatuur. Maar aan allen is iets ongemeens, allen hebben eene fysio-

[pagina 118]
[p. 118]

nomie, die tevens de fysionomie van den stijl is; kort zonder stroefheid, zinrijk zonder duisternis of gezochtheid, beeldrijk zonder overlading of manier. Stond het niet vast dat één zwaluw nog geen zomer maakt, men zou zeggen: alleen George Sand en George Eliot kunnen zóó schrijven.

Gustav Freytag heeft den titel van dezen roman hünenhaft genoemd, in den zin van ouderwetsch en zwaarmoedig. Dat is hij dan ook. Zoo het boek ‘Hardine’ heette, naar den doopnaam der heldin, zou de hoofdinhoud niet minder juist aangeduid zijn. Freule Hardine is de type der ongehuwde vrouw wier leven, onafhankelijk van haar wil, het leven van een landedelman is geworden, maar die aan geen enkele aandoening van het vrouwelijk gemoed vreemd is gebleven: een eenvoudig, natuurlijk, tegelijk aristokratisch karakter, door tegenspoed gelouterd en gevormd, in voorspoed zich gelijkblijvend, door geen gunst of ongunst van menschen uit zijne voegen te brengen, telkens geneigd de inspraak van het verstand te volgen, voor elk toegeven aan het gevoel zwaar gestraft, en toch, ten einde toe, aan de regten van het gevoel alles ten offer brengend. Inderdaad, deze laatste Vrouwe van Reckenburg is een edel beeld, waardig in het nationaal bewustzijn te worden opgenomen, gelijk de neigingen, de aandoeningen, de eigenschappen van gemoed, waarmede het is zamengesteld, aan dat bewustzijn werden ontleend.

Het schrijven van een degelijken en dichterlijken roman wordt met zulke voorbeelden voor oogen eene zoo zware taak, dat een uitstekend romanschrijver te zijn allengs niet minder gaven eischt, dan in een voortreffelijk veldheer, of staatsman, of wijsgeer, willen aangetroffen worden. Welsprekend ook leeren zulke voorbeelden, dat het met het talent even zoo gelegen is als met de goddelijke genade. Laat Louise von François nog zulk eene zorgvuldige opvoeding ontvangen, nog zoo dapper in de geschiedenis van haar vaderland gestudeerd, nog zoo vele bibliotheken en muzeums afgereisd hebben, - wat haar tot dichteres stempelt is niet hetgeen zij heeft aangeleerd, maar hetgeen uit haarzelf voortgekomen is. Niet eens hare uitwendige lotgevallen behoeven op het ontluiken van haar talent van invloed te zijn geweest, al hebben zij het misschien een

[pagina 119]
[p. 119]

weinig bespoedigd of een weinig vertraagd. Wat de Ouden van den dood zeiden, dat hij met gelijken voet den drempel van koning en bedelaar overschrijdt, geldt ook van het genie. Het raakt met zijn staf wien het wil, vrouw of man, rijk of arm, beschaafd of ruw. Al de inspanning van deugd of arbeid is niet in staat, waar die aanraking ontbroken heeft, iets nieuws voort te brengen. Ontmoedigende gedachte voor wie te veel eerzucht bezitten om het najagen van den roem te kunnen staken, en niet genoeg heerschappij over hunne eigenliefde om van harte in anderen te kunnen waarderen wat hunzelf ontzegd werd!

Een Saksisch landstadje uit de laatste twintig jaren der vorige eeuw is het tooneel waar de dochter van den ritmeester Von Reckenburg, wiens oudadellijke naam bij eene soldij van twaalf thaler 's maands zijn eenigen rijkdom uitmaakte, tot een jong meisje opgroeit. Eénmaal in hare jonge jaren heeft zij de kans van een huwlijk, harer waardig, zich zien aanbieden. Maar de prins van den bloede, voor wien eene echtverbindtenis met haar door het winnen eener vorstelijke erfenis zou zijn opgewogen, die jonge prins was reeds gesneuveld eer de vraag zou rijzen of hij om harentwil van eene andere en romanesker genegenheid al dan niet afstand kon doen.

Die erfenis, - de nalatenschap der stamhouders van Hardine's geslacht, - viel haar ten deel toen over haar hoofd reeds te vele beproevingen waren heengegaan, en zij als rentmeesteres der oude gravin te veel manswerk verrigt had, om aan de stem van haar hart, ook al had dit gesproken, het oor te leenen. Eberhardine von Reckenburg werd eene oude vrijster; maar eene die, ver van de stad en vreemd aan het hof, in het herscheppen van een groot landgoed hare levenstaak had gevonden. Eerst dikwijls, daarna al zeldzamer, ofschoon telkens met toenemende kracht, wordt zij door een heldhaftig bewaard geheim aan de regten van het gemoed herinnerd. Maar ook niet meer dan herinnerd! Hare ziel kan er door geschokt, haar geweten er door verontrust, haar goede naam er door beklad worden: verandering in hare lotgevallen of haar karakter brengt het niet. Zij neemt het met zich in het graf. Eerst na haar dood komen de opgezetenen der Reck-

[pagina 120]
[p. 120]

enburg uit hare gedenkschriften te weten welke edelmoedige opwelling over Freule Hardine's uitwendigen levensloop beslist heeft.

In geen ander gedeelte van het boek treedt de dichterlijke geest der schrijfster krachtiger aan het licht, dan waar zij een ander meisje (Hardine's speelnoot Dorothea, Hardine's steen des aanstoots, tegelijk Hardine's lieflijk en bemind kontrast) in Hardine's lotgevallen laat grijpen. Deze geheele partij van den roman, - tevens het begin en het einde van Hardine's geheim, - is meesterlijk uitgevoerd. In Dorothea Müller, de herbergiersdochter, treedt het element der schoonheid op, en oefent zijne eeuwenheugende tooverkracht. Dorothea is maar een burgerkind. Dorothea bezit niet veel verstand en niet veel hart. Dorothea heeft al de gebreken die den nasleep der ijdelheid vormen. Daarentegen is het genie der aanminnigheid haar aangeboren: óók eene gaaf van welke men zeggen kan dat zij ‘von Gottes Gnaden’ is. Dorothea steelt niet het hart van mannen alleen, maar ook van vrouwen. Zonder schuldbesef, zonder pligtgevoel, zonder ziele-adel, dartelt zij het leven door, maakt ongelukkig en wordt ongelukkig, verstoot en verraadt, bedriegt en gaat onder. Maar geen oogenblik verlaat haar de schutsengel dier kinderlijke schoonheid aan welke ook dan nog alles vergeven wordt, wanneer zij haar regt op hoogachting verbeurd heeft. Voor het schilderen en het redden van zulk een karakter reiken de fijnste toetsen naauwlijks toe. Die te hebben aangebragt is de triomf der schrijfster.

Die letzte Reckenburgerin is een moraliserend boek, doch zoo, dat de inkleeding zelf van het verhaal dien toon eischt en natuurlijk doet vinden. Wanneer eene zestigjarige duitsche dame, het woord tot hare aangenomen kleinkinderen rigtend, wier huwlijk zij bevorderde en wier toekomst zij verzekerde, zich keuvelend tot het opteekenen harer levensgeschiedenis zet, dan is de vermanende vorm voorgeschreven, en komt het er alleen op aan de oude Lady zoo veel gemoed en humor en gezond verstand toe te kennen, dat men in de zedemeesteres overal de ontwikkelde en vrijzinnige vrouw herkent.

Ook in dit opzigt is de schrijfster geslaagd, al kunnen

[pagina 121]
[p. 121]

vreemdelingen haar te dien aanzien niet zoo goed waarderen als hare eigen landgenooten. Freule Hardine zou in alle landen, in alle tijden, voor eene edele vrouw gegolden hebben. Evenwel maakt zij den indruk slechts tot één volk te hebben kunnen behooren: dat pruissische, onder welks vernedering in hare meisjesjaren hare ziel gebloed, voor welks afschudden van het juk des overheerschers haar vaderlandlievend hart geklopt, welks wonden zij met eigen hand verpleegd, welks ontbolstering zij, binnen de grenzen van haar voorvaderlijk domein, met ijzeren wil en taai geduld bevorderd heeft.

Toch weet ik niet of niet mede in dit nationale, dit partikularistische en onvertaalbare van het boek, een gedeelte zijner aantrekkingskracht, ook voor den elders opgevoeden en andersdenkenden lezer schuilt. Wijn wil naar den grond smaken. Wij zouden zijne zuiverheid verdenken, zoo hij te zeer voor overschenken vatbaar was.

 

1873.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken