Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hoera voor het Leven (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hoera voor het Leven
Afbeelding van Hoera voor het LevenToon afbeelding van titelpagina van Hoera voor het Leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.75 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hoera voor het Leven

(1959)–J.J. Buskes–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Kuyper van de negentiger jaren

Er kwamen wel innerlijke conflicten, maar van vervreemding was geen sprake. De naam van Groen van Prinsterer, in het manifest van De Ligt met nadruk genoemd, legde verbinding tussen de nieuwe wereld, die mij ontsloten werd, en de geestelijke wereld, waarin ik van huis uit leefde. Pas veel later ben ik gaan zien, dat Groen van Prinsterer in wezen een conservatieve figuur was en dat zijn parool ‘er staat geschreven en er is geschied’, zoals het in A.R. kring gefunctionneerd heeft en nog veelszins functionneert, een reactionaire strekking heeft, maar, door het manifest van De Ligt gestimuleerd, ging ik Groen van Prinsterer lezen,

[pagina 18]
[p. 18]

zijn Ongeloof en Revolutie, zijn Nederlandse Gedachten, zijn kerkelijke en staatkundige geschriften, zijn briefwisseling met Da Costa en Wormser, vooral ook zijn enkele in het Frans geschreven brochures over het Pruisische imperialisme.

Van Kuyper had ik al heel wat gelezen. Maar De Ligt citeerde in zijn Ontwerp-beginselverklaring twee geschriften van Kuyper, die ik niet kende. Die twee geschriften waren in de jaren 1910-1920, behalve in de kring der christelijke vakbeweging, vrijwel vergeten. Zij behoorden tot het verleden van Kuyper.

Het eerste geschrift verscheen in 1891 onder de titel Het sociale vraagstuk en de christelijke religie. Het is de rede, die Kuyper hield bij de opening van het Sociale Congres op 9 November 1891 te Amsterdam. Hele stukken van die rede kende ik als jongen vrijwel uit mijn hoofd. Kuyper stelt in deze rede de vraag: ‘Wat ons als belijders van de Christus te doen staat met het oog op de sociale noden van onze tijd?’ Zelden zal een radicaler kritiek op de samenleving zijn uitgebracht dan door Kuyper in deze toespraak:

‘Wat nu de onhoudbaarheid van de sociale toestand betreft, daarover kan, dunkt mij, onder christenmannen, niet wel verschil van opinie bestaan. Zo ge u nog een menselijk hart in de boezem voelt kloppen, en zo ooit het ideaal van ons heilig evangelie u verrukt heeft, moet ook in u elke betere aspiratie vloeken tegen de actuele toestand. Immers gaat het zo voort, dan wordt het al minder een hemel en krijgt het al meer iets van een hel op aarde. Van de Christus raakt onze maatschappij los, voor de Mammon ligt ze in het stof gebogen; en door de rusteloze prikkel van het brutaalst egoïsme waggelen, gelijk de psalmist klagen zou, de fundamenten der aarde... Zo heerst dan thans in heel Europa een welgedane bourgeoisie over een verarmende werkende stand, die gestadig haar kapitaal moet voeden, en gedoemd is, om hetgeen voor die kapitaalvoeding geen dienst meer kan doen, te laten verzinken in het moeras van het proletariaat’.

Kuyper ziet niet alleen wantoestanden. Hij levert een architectonische kritiek op de maatschappij:

‘Wie van een sociale quaestie spreekt, bedoelt hiermee in de algemeenste zin, dat er ernstige twijfel is gerezen aan de deugdelijkheid van het

[pagina 19]
[p. 19]

maatschappelijk gebouw, waarin we wonen; en dat er dientengevolge in de publieke opinie strijd wordt gevoerd over de hechtere grondslagen, waarop een doelmatiger maatschappelijk gebouw, en dat beter bewoonbaar, valt op te trekken... Slechts dit ééne is, zal er voor u een sociale quaestie bestaan, noodzakelijk, t.w. dat ge de onhoudbaarheid van de tegenwoordige toestand inziet en deze onhoudbaarheid verklaart niet uit bijkomstige oorzaken maar uit een fout in de grondslag zelf van ons maatschappelijk samenleven. Voor wie dit niet erkent, en acht dat het kwaad te bezweren is door kweking van vromer zin, door vriendelijker bejegening of milder liefdegave, moge er een religieuze, en moge er een philantropische quaestie bestaan, maar een sociale quaestie bestaat voor hem niet. Die bestaat voor u dan eerst, zoo ge architectonische critiek oefent op de menschelijke sociëteit zelf, en dientengevolge een andere inrichting van het maatschappelijk gebouw gewenscht en mogelijk acht’.

Die andere inrichting van het maatschappelijk gebouw zoekt Kuyper in een bepaalde richting:

‘Neen, zoo behoeft het niet te blijven, het kan beter worden. En die beterschap ligt ongetwijfeld - ik deins voor het woord niet terug - op de socialistische weg, mits ge onder socialistisch nu maar niet verstaat het programma der sociaal-democratie, maar in dit op zich zelf zo schoone woord alleen uitspreekt, dat ook onze vaderlandsche maatschappij, om met Da Costa te spreken, geen hoop zielen op een stuk grond is, maar een van God gewilde gemeenschap, een levend menschelijk organisme’. Het tweede geschrift, verschenen in 1895, sluit geheel bij de rede van 1891 aan: De Christus en de sociale nooden.

De Kuyper van de latere jaren heeft naar mijn overtuiging, zoal niet in theorie, dan toch in praktijk, zijn rede van 1891 verloochend. Zijn ministerschap is in sociaal opzicht niet vruchtbaar geweest. En in 1903 heeft Kuyper volkomen gefaald. Hij wilde aanvankelijk het breken van de spoorwegstakingen verbinden met het tegemoet komen aan de gegronde grieven der spoorwegarbeiders. Het laatste heeft hij echter niet gedaan. Vóór de behandeling van de stakingswetten in de Tweede Kamer lokte hij een koninklijk besluit uit, dat de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van de spoorwegarbeiders aan ministeriële goedkeuring bond. Dat

[pagina 20]
[p. 20]

koninklijk besluit bood de arbeiders niet meer dan een wissel op de toekomst. Het psychologisch moment om recht te doen naar beide kanten liet Kuyper ongebruikt voorbijgaan. En de werkgevers namen op afschuwelijke wijze wraak op de arbeiders, toen de tweede staking mislukt was. Wel drong Kuyper bij de spoorwegdirecties op matiging aan, maar zelfs de A.R. Prof. de Gaay Fortman moet erkennen: ‘Voor de ontwikkeling van de sociale verhoudingen in Nederland is het verbazend jammer, dat Kuyper niet met dezelfde kracht als dat der stakende arbeiders het ongelijk van de werkgevers heeft gestriemd. Men zou de schrijver van De Christus en de sociale nooden zoo gaarne zelf het daarin aan de machtigen der aarde gegeven vermaan ter harte hebben zien nemen’.

Dit alles neemt intussen niet weg, dat Kuyper in de negentier jaren in radicale richting stuurde en zijn rede van 1891 is voor goed in de geschiedenis van Nederland opgenomen. Het heeft mij dan ook nooit verwonderd, dat Troelstra in zijn brochure Sociaal Christendom (een bijdrage tot de strijd over de verhouding van christendom en socialisme) en De Ligt in zijn Ontwerp-beginselverklaring zich telkens weer op deze beide geschriften van Kuyper beroepen. Het behoeft evenmin te verwonderen, dat men zich in de Christen-Democratische Partij van Staalman (opgericht in 1905), de Christelijk Sociale Partij van Mr. Dr. A.R. van der Laar (opgericht in 1912), de Bond van Christen-Socialisten (opgericht in 1907), en de Christen Democratische Unie (opgericht in 1926) altijd weer aan de Kuyper van deze beide geschriften het woord gaf. De Kuyper van de negentiger jaren heeft velen voortgestuwd in de richting van het socialisme.

Behalve het sociale vraagstuk liet het oorlogsprobleem ons in de jaren 1914-1918 niet los.

Kuyper was produits en De Standaard vergoelijkte de inval van de Duitsers in België. In gereformeerde kring waren slechts enkelen, die protesteerden. Het Gereformeerd Jongelingsblad van Ds J. Vonkenberg en Hollandia van Ds J.C. Sikkel bestreden van week tot week de verheerlijking van het zogenaamde christelijke Duitsland. Ook Ds H. Koffieberg van Muiderberg deed een aanval op de voorlichting van Kuyper in twee voortreffelijke geschriften. Hij werd door Kuyper voor gek verklaard.

[pagina 21]
[p. 21]

Van Groen van Prinsterer's felle kritiek op het Duitse nationalisme was in A.R.kring vrijwel geen spoor meer te ontdekken. Ik was voor honderd procent antiduits en legde een verzameling aan van de felle oorlogsprenten van Albert Hahn in De Notenkraker, Braakensiek in de Groene Amsterdammer, Piet van de Hem, Willy Sluiter en Jan Sluyters in de Mosgroene.

Er waren in die jaren in Nederland een aantal fellowtravellors, wat Duitsland betreft, die een blad De Toekomst uitgaven, waaraan o.a. de bekende A.R. Prof. Hugo Visscher - de man met de geuzenkop - meewerkte. Deze verdedigde bovendien in de A.R. Stichtsche Courant het Duitse militarisme en imperialisme. Later - in de tijd van het nationaalsocialisme - was hij helemaal fout. Hij ontzegde mij de toegang tot de Johannesstichting (een inrichting voor onvolwaardigen in Nieuwveen). Hugo Visscher was voorzitter van het bestuur. De directeur van de Stichting, de heer A.H. Kooistra, de schoonvader van Dr. A. de Wilde, de bekende voorman van de vrijzinnig hervormden, was een vriend van mij. Ik heb mij aan die ontzegging van Hugo Visscher niet gestoord. Toen de zoon van de heer Kooistra, die één van de eerste verzetsmensen was, opgepakt en naar een concentratiekamp vervoerd werd - hij is nooit teruggekomen - schreef Hugo Visscher aan de heer Kooistra, ‘dat het verblijf in een Duitsch kamp voor Henk wel eens heilzamer zou kunnen zijn dan dat in het verziekte democratische Nederland’. Hugo Visscher werd beïnvloed door de levensgevaarlijke theorieën van Prof. Steinmetz en Prof. van Sleewijk, de voorlopers van de latere nationaalsocialisten. Op de J.V. en op het Gymnasium werd over de oorlog en al wat er aan vast zat heftig gediscussieerd.

In gereformeerde kring was er overigens vrijwel niemand, die achter het oorlogsbedrijf als zodanig een vraagteken zette. Dat begreep ik niet, want reeds als jongen van 15 jaar was het mij onmogelijk, de oorlogsgruwelen, die ons van dag tot dag in de krant beschreven werden, ten overstaan van Jezus Christus en zijn evangelie te verdedigen.

Behalve De Ligt zijn het Hilbrandt Boschma, Andreas Latzko en Kees Boeke geweest, die mij in de richting van het antimilitarisme hebben gedrongen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken