Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het 'ezelken', wat niet vergeten was (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het 'ezelken', wat niet vergeten was
Afbeelding van Het 'ezelken', wat niet vergeten wasToon afbeelding van titelpagina van Het 'ezelken', wat niet vergeten was

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (7.40 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het 'ezelken', wat niet vergeten was

(1910)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

IV.

De eerste zomer was verloopen en de winter naderde. Het dagelijksch leven ging stil zijnen gang, met steeds herhaalde, kleine gebeurtenisjes. Meneer de pastoor was om de beurt bij al zijn collega's uit de omliggende dorpen ten eten geweest, en zelf had hij ze allen eenmaal op een groot diner onthaald, dat best was afgeloopen. Meneer

[pagina 36]
[p. 36]

de baron van 't kasteel had mooi en overvloedig veel wild gezonden, juffrouw Constance was met Céline naar de stad geweest om visch, en uit juffrouw Toria's broeikas waren de heerlijkste druiven gekomen. De wijnkelder van meneer de pastoor was nog wat jong; toch had hij reeds een Léoville-Poyferré en een Pomard kunnen schenken, waarbij die heeren geglunderd hadden.

Juffrouw Constance wist eigenlijk niet wat ze wel van zoo'n priestersfeestmaal denken moest. Feitelijk hield zij er niet van. Zij had haar uiterste best gedaan om het hun goed te geven en was daar ook volkomen in geslaagd, maar, zij kon het niet helpen, zij hield toch meer van geestelijken in 't prestige van hun ambt, dan van geestelijken als gewoon wereldsche menschen, om een feestdisch. Het leken, behalve in de kleeren, op geen priesters meer, zooals zij daar zaten te eten, te drinken, te rooken en te praten; en waarom, telkens als Céline met een schotel binnen kwam, moesten zij allen zoo doordringend naar haar kijken; en wat mocht meneer Verraert, de oude, deftige pastoor van Axpoele, toch voor grappigs in 't Latijn gezegd hebben, dat hen eensklaps allen, ook haar broeder, in een proestlach had doen uitbarsten? Zij had

[pagina 37]
[p. 37]

het hem niet durven vragen, maar toch wel begrepen dat het op Céline doelde; en zoo iets vond zij ongepast, niet waardig voor geestelijken.

Het eigenaardigste was, dat ze 't vooral Céline kwalijk had genomen.

- Wa was dat doar? vroeg zij vinnig, toen het meisje, die er trouwens niets van gesnapt had, in de keuken terug kwam.

- K'n weet ik da niet, antwoordde Céline dan ook heel natuurlijk.

- Ge moet op ou respect letten, had de oude vrijster misnoegd gebromd, zonder te weten waarover zij eigenlijk bromde.

 

Nu waren het de korte dagen en de lange avonden, en de gezelligheid moest binnenshuis gevonden worden.

Meneer de pastoor leek uiterlijk wel wat veranderd, na dien langen zomer van goed leven en volmaakt geluk. Hij was merkelijk zwaarder geworden, een beetje vollijvig zelfs en zijn ronde wangen kregen een kleur als van heerlijken wijn. Hij klaagde dan ook af en toe, dat hij tè zwaarlijvig werd en dat het slechte weer hem hinderde om veel te wandelen. Hij had soms last van duize-

[pagina 38]
[p. 38]

lingen, zei hij, en kon ook nachts niet te best slapen.

- Zoên 't gien fleiwten zijn? vreesde juffrouw Constance bezorgd. En zij deed nog meer haar best om lekkere schoteltjes voor hem klaar te maken. Zijn eetlust echter was uitstekend; daar had hij geen klagen over. Ach, 't zou van zelf wel beteren met de schoone dagen, meende hij.

Over Céline was juffrouw Constance tevreden en niet tevreden. Zij leerde goed koken, werkte flink, was voldoende gehoorzaam en praatte niet tegen; en toch was en bleef er iets in haar, dat juffrouw Constance niet beviel, iets in haar uiterlijk, in haar wildstarende oogen, datzelfde onverklaar-baar-wantrouwen inboezemende, dat haar reeds van 't eerste oogenblik hinderde. Ook juffrouw Toria had het opgemerkt, en er gewichtig met 't Ezelken over gesproken, haar tegen zij wist niet welke vage gevaren en bezwaren gewaarschuwd. En toch: vanwege den koster, waarvoor juffrouw Constance in 't begin zoo vreesde, scheen dat gevaar niet te zullen komen. Ondanks al de sluwe aantijgingen van juffrouw Toria, moest het Ezelken erkennen, dat hij in 't minst geen buitengewone notitie van 't dienstmeisje nam. Hij keek haar nauwelijks aan, zei haar precies de verschuldigde

[pagina 39]
[p. 39]

‘goên dag’ en ‘goên avond’, en bemoeide zich verder alleen met háár, juffrouw Constance. Zou dat dan alles valschheid zijn; en zou hij soms bij 't meisje komen op haar uitgangsdagen, tweemaal in de maand, wanneer zij zoogezegd den ganschen middag in haar ouders' huis ging doorbrengen? Maar 't Ezelken was al gauw op informatie uit geweest, en had vernomen dat Céline die middagen wel degelijk in het huis van hare ouders doorbracht. De koster, daarentegen, was herhaaldelijk, juist op die middagen dat Céline uit was, naar de pastorij gekomen en er nog langer dan anders gebleven, zoodat juffrouw Constance heelemaal de kluts er onder kwijt raakte. Doch juffrouw Toria hield vol, hardnekkig-stug vol:

- Ge zilt het zien en ondervinden, vroeg of loate, orakelde zij: ‘'k Zeg ou dat hij nie 'n deugt, en komt hij veur ou meissen niet, 't es dat hij veur ou zelve komt.’

- Ha moar, iefer Toria, wa peist-e toch! Hoe durft-e da zeggen! kreet het Ezelken met een plotse kleur als vuur.

- 'k Zegge wat da 'k zegge; wach moar! voorspelde zwaarwichtig-dreigend de pessimistische oude kwezel.

[pagina 40]
[p. 40]

Ondertusschen was Céline, geheel onbewust en onwetend van wat er over en om haar heen al gepraat werd, tot een bloem van een meid aan 't opgroeien. Juffrouw Constance, die haar nog steeds verdacht van achterbaks te snoepen en haar in 't geniep bewaakte, had het maar eens moeten weten! Uit alle potjes en pannetjes proefde Céline haar deeltje, van alle fijne schoteltjes wist zij een brokje voor zich te bewaren; en halfvol van tafel komende wijnflesschen, verdampten wel eens tot een derde of nog minder van hun overgebleven inhoud. Zij was nu volop uitgegroeid, wel anderhalf hoofd langer dan het Ezelken, zij had een prachtige buste, een hals als room, haar oogen straalden meer en meer alsof zij onophoudend openbaringen bijwoonde, en als ze neerzat, was het reeds een echte vrouw met breeden schoot, een schoot om kinderen op te knuffelen. En die bloeiend-gezonde schoonheid was ook iets dat het Ezelken bepaald hinderde en waaronder zij zelfs onbewust leed, alsof Céline door haar enkele gestalte daar een plaats innam, die haar in het geheel niet toekwam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken