Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het leven van Rozeke van Dalen (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het leven van Rozeke van Dalen
Afbeelding van Het leven van Rozeke van DalenToon afbeelding van titelpagina van Het leven van Rozeke van Dalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.52 MB)

Scans (17.29 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het leven van Rozeke van Dalen

(1927)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 39]
[p. 39]

XX.

Den vijftienden Augustus, op den dag van Onze-Lieve-Vrouwe, werd Rozeke's tweede kind geboren: een meisje. Hoe wonderbaar: het was dan toch precies uitgekomen zooals Alfons het in zijn koorts gedroomd had; en 't kind werd ook onder den naam van Marie gedoopt, ter eere van de Lieve-Vrouw en ook omdat Alfons het in zijn ijlen zoo genoemd had.

Moeder Van Dalen en La, die meetje zou zijn, verbleven op het hoevetje de laatste dagen vóór hare bevalling, en ook Rozeke's vader en haar broeders kwamen, en weldra verscheen ook de jonge barones, met mooie geschenken voor de moeder en het kind. Rozeke had den laatsten tijd haar lieve jonkvrouw, zooals zij haar nog altijd noemde, maar zelden meer gezien; ook zij verwachtte haar eersteling tegen den winter en samen hielden zij nu lange en vertrouwelijke moederpraatjes. De maatschappelijke kloof was even door overeenkomst van zorgen, liefde en gevaren tusschen haar

[pagina 40]
[p. 40]

gedempt, zij waren niets meer dan twee liefhebbende vrouwen en verteederde moeders, de eene reeds ervaren en de andere nog vol van 't onbekende, maar met gelijkkloppende harten alle twee. De jonge barones leefde nog steeds in de verrukking van haar zalig, onverdeeld geluk; en ook Rozeke zag nu meer en meer een blijde toekomst tegemoet, want Alfons werd met den dag sterker en zijn gezondheid beter. Hij hoestte bijna niet meer en kon reeds, zonder zich te vermoeien, halve dagen op den akker blijven.

De jonge barones vertelde van haar man. Hij was op 't oogenblik in Frankrijk, met zijn automobiel, naar de groote wedrennen. Niet dat hij zelf daar nog aan mee deed; 't was veel te gevaarlijk en hij had haar en ook haar ouders moeten beloven nooit in snelheidsritten meer mee te rennen; maar hij stelde er nog steeds zooveel belang in en dat genoegen gunde zij hem gaarne. En zij vertelde ook aan Rozeke dat zij nu een heel mooi huis hadden in Brussel, vlak naast het huis van haar vader, waar zij 's winters zouden wonen en waar ook hun eerste kindje zou geboren worden. Rozeke moest er haar later eens met Alfons komen opzoeken, als zij haar kindje had.

Rozeke's moeder die 't gesprek bijwoonde en de uitnoodiging hoorde, kwam, op eenigszins misnoegden toon, met een bezwaar in 't midden:

‘'n Vroag gij heur moar nie te veele, mevreiwe. Nen boer en 'n boerinne moên op ulder hof blijven; anders spelen knechten en meissens den boas!’

Zij doelde op Smul, wiens misplaatst bazig optre-

[pagina 41]
[p. 41]

den haar reeds vanaf het eerste oogenblik geërgerd had. Maar Rozeke, die de toespeling dadelijk vatte, meende zich te moeten verontschuldigen:

‘Wa moeste we doen, moeder; we zaten doar alle twieë lijk lam? We mochten nog heul blije zijn da w' hem hân.’

‘Tuttuttut! al wa konten!’ riep moeder met boersche ruwheid, zonder zich aan de voorname tegenwoordigheid te storen! ‘nen boas es nen boas en ne knecht moe ne knecht blijven, of anders 'n deugt het niet. Mijne man hè euk dikkels ziek geweest en ik hè zeven kinders g'had: moar ne knecht of 'n meissen 'n hân verdeeke! nie moeten probeeren van in ònz' ploatse boas of bezinne te spelen! Ze zoen rap op stroate gevlogen hên! Voader gijnk wirken zeu lank of dat hij op zijn bienen kon stoan en den uchtijnk dat-e gij geboren zijt hé 'k nog onz' koe gemolken. Tuttuttut! al wa konten, zeg ik.’

‘Ha joa moar, moeder, wie zoe 't anders gedoan hên? Ge 'n hadt gulder giene knecht of gien meissen,’ weerlegde Rozeke.

De jonge barones, die van de gansche toedracht niets begreep, zette verwonderde oogen op.

‘Waarvan is er kwestie?’ vroeg zij eindelijk.

Moeder en Rozeke vertelden 't haar om de beurt, ieder op haar manier, Rozeke even boos omdat moeder zoo beslist sprak over iets waar zij eigenlijk veel te weinig van af wist.

De barones keek Rozeke met ernstige, bijna afkeurende oogen aan.

‘O, Rozeke, ge zult toch nooit....’

[pagina 42]
[p. 42]

Zij kon haar zín niet voltooien, zóó hartstochtelijk viel Rozeke haar in de rede:

‘Ha moar mevreiwe toch! Wa peist-e gij toch wel van mij?’

Zij was niet in staat haar ontroering te beheerschen, zij barstte plotseling in overstelpende tranen uit, zwak nog na haar laatste kinderbed, en verweet scherp haar moeder dat zij haar een onverdienden, slechten naam gaf.

De jonge barones legde zacht hare hand op Rozeke's schouder en bracht haar zoet-sussend tot bedaren. Wel neen, wel neen, niemand had iets verkeerds bedoeld, zij had alleen maar willen waarschuwen. Zij waren gelukkig alle twee en moesten hun geluk steeds waardig blijven.

Nog even snikte Rozeke, met droog-hikkende stem:

‘Onze lieven Hiere weet da 'k moar iene wensch op de weireld 'n hè: da Alfons weere stirk en gezond genoeg zoe meuge worden om den anderen te keune missen. Ik 'n hè hem nie gevroagd; ìk.... zoe hem veel liever.... noeit op ons hof genomen hên... 't Es Alfons zelve die 't gewild hèt. Hij... hij.... hij hè mij gedwongen hem te nemen....’

Zij droogde hare laatste tranen af en alle drie zwegen. Alfons kwam daar, over den zonneglins-terenden boomgaard, glimlachend, met zijn spade op den schouder. Hij was nog wel zeer mager, met ingezakte borst en hooge schouders, maar zijn gelaatskleur was gezonder en de uitdrukking zijner zacht-donkere oogen opgeruimd en levendig.

‘Hoe vindt g' onz' jonge dochter, mevreiwe?’

[pagina 43]
[p. 43]

vroeg hij aan de jonge barones; en toen zij hem vriendelijk had gelukgewenscht met het kind keek hij even als onthutst, naar haar eigen zwaargewonden figuur en ging bedeesd en gegeneerd-stilzwij-gend zitten.

Daarbuiten op den boomgaard, galmde plotseling luid zweepgeklap en klonk de ruwe stem van Smul, die een bevel schreeuwde. Zij keken door het raampje en zagen hem met een hooge vracht goudgeel koren opgereden komen. Met gestrekte spieren trok de zware, bruine merrie, al haar krachten inspannend om den wagen door den muilen grond tot vóór de schuur te halen. Rukkend en schreeuwend hing Smul aan de leidsels en Vaprijsken hield, duwend met een lange vork, de ietwat scheef geschokte lading in het evenwicht.

Moeder Van Dalen, de wenkbrauwen gefronst, bromde, met van moeielijk ingehouden toorn bevende stem:

‘Es da nou 'n vrecht veur 'n bieste die veulen ìn hêt! 'K 'en weet toch nie wat da peist, Fons, da g'hem da nie verbiedt!’

Alfons schudde zijn hoofd en antwoordde:

‘'t Es wa veele; moar 't en es gelukkig moar veur 'n klein eindsjen en hij doe 't toch om wel te doen. Hij es schouw veur onweer en hij hoast hem binnen mee 't loaste van den oest.’

Moeder zei niets meer en ging hoofdschuddende weg. Rozeke zat starend, met teedere oogen, te kijken naar haar jongste kind in 't wiegje en de barones gaf een tikje met de punt van haar schoen aan Gessier, die vóór haar voeten lag, en stond op.

[pagina 44]
[p. 44]

Zij duwde met haar zachte vingeren twee kleine kuiltjes in de mollige wangen van het slapend wichtje, glimlachte het teeder toe en keerde zich zuchtend, met liefdetranen in de oogen om.

‘Tegen wannier verwacht ge 't ouwe, mevreiwe?’ durfde Rozeke haar fluisterend op den drempel vragen.

‘Ik denk einde December,’ antwoordde stil de barones, zacht-kleurend.

‘En wa moet 't zijn?’ glimlachte Rozeken, ‘'n jongentsjen of 'n meisken?’

‘Al wat de lieve Heer verleent zal welkom zijn, Rozeke, maar wij hopen een jongen.’

‘'K zal d'r veure lezen, mevreiwe’ beloofde Rozeke met ontroerde vroomheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken