Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het leven van Rozeke van Dalen (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het leven van Rozeke van Dalen
Afbeelding van Het leven van Rozeke van DalenToon afbeelding van titelpagina van Het leven van Rozeke van Dalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.52 MB)

Scans (17.29 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het leven van Rozeke van Dalen

(1927)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 200]
[p. 200]

XLVII.

Dien nacht kwam Smul niet thuis. - Doch niemand bekreunde er zich om: hij liep waarschijnlijk, dronken, de dorpsherbergen af.

De dokter was gekomen en had Rozeke te bed gelegd. Haar wonden waren ernstig, doch niet levensgevaarlijk. Alleen haar gezicht was deerlijk geschonden: twee voortanden uitgeslagen, de oogen bijna toegezwollen, de helft der linkerwang rauw vleesch. Door het aanhoudend gillen, als een krankzinnige, was haar stem heesch en schor en bijna klankloos geworden. Nu lag ze stil. Slechts af en toe nog kreunde en zuchtte zij en greep soms wild met beide handen naar haar keel, alsof zij er nog steeds zijn wreedworgende knelling voelde. - Kamiel en Meleken wachtten vol angst op Smuls terugkomst.

Doch hij kwam niet. - De gansche dag verliep en ook de avond en de nacht en nog steeds was hij niet terug.

Toen hij den derden dag nòg niet verschenen was zei Meleken tot Kamiel:

[pagina 201]
[p. 201]

‘Kamiel, jongen, ge moet ne kier in 't dorp goan infermeeren en aan bezinnes ouërs zeggen dat hij nog niet thuis 'n es.’

Kamiel kleedde zich aan en ging. Hij kende de herbergen waar Smul 's zondags gewend was te komen en hij bezocht ze, de eene na de andere.

Jawel, men had hem bijna overal gezien, maar dat was al meer dan twee dagen geleden en sinds had men niets van hem gehoord. - In ‘d' Ope van Vrede’ was hij schreeuwend en vloekend binnen-gekomen, met gescheurde kleeren en bebloed gezicht, afschuwelijke dreigementen tegen onbekende vijanden uitrazend; maar de gewone klanten van die degelijke herberg, meest allen fatsoenlijke burgers, die hij in hun dagelijksch, rustig kaartpartijtje stoorde, hadden zich zóó aan zijn opruierig lawaai geëergerd, dat Sietje, 't herbergmeisje, beslist geweigerd had hem drank te geven, waarop hij met de schandelijkste scheldwoorden en vloeken weer vertrokken was. Na ‘d' Ope van Vrede’ had hij de ‘Casino’ bezocht; na de ‘Casino’ het ‘Huis van Commercie’, en na het ‘Huis van Commercie’ 't ‘Klein Congres’, waar hij eensklaps op zijn vroegeren baas, boer Kneuvels, was gebotst. Op dat oogenblik was Smul reeds hevig dronken; boer Kneuvels was het ook, zooals gewoonlijk wanneer hij in het dorp kwam, en dadelijk hadden zij, over een beuzelarij, ruzie gekregen en willen vechten. - De baas uit 't ‘Klein Congres’ had hen beiden met geweld op straat gegooid en zijn herberg achter hun rug gesloten.

Het was toen ongeveer half elf. Smul had Kneu-

[pagina 202]
[p. 202]

vels eerst een tijd verloren en hem daarna heel onverwacht in een andere herberg weer teruggevonden, waar de ruzie herbegonnen was; maar ook daar kwam de baas onmiddellijk tusschen beiden en verzocht hen elders te gaan kijven. - Weer was Smul boer Kneuvels kwijt geraakt, die intusschen naar zijn hoeve was teruggekeerd; en daar alle fatsoenlijke dorpsherbergen op dat oogenblik gesloten waren, was hij terecht gekomen in het Peperhol, de slechtbefaamde achterwijk waar wildstroopers en dieven woonden en waar de kroegjes tot laat in den nacht open bleven. - In de ‘Jonge Vlooi’ had hij een bende boeven en straatmeiden met wijn getrakteerd. Van uit de ‘Jonge Vlooi’ was de geheele troep met hem meegegaan naar het ‘Luizegevecht’, waar zij nogmaals wijn gedronken en gedroogde worst gegeten hadden. Daar van daan waren zij in de ‘Gesieperde Kavanse’ terecht gekomen....

En daar ook moest Kamiel zijn opsporingen staken. De ‘Gesieperde Kavanse’ was het laatste kroegje van 't beruchte Peperhol. Daar achter lag het open veld en verder het kanaal. Tot half drie in den nacht was Smul er gebleven. Hij bevond er zich op 't laatst geheel alleen. Al lang waren zijn laatste centen op en hij had reeds heel wat schuld gemaakt, toen de baas hem eindelijk gezegd had dat 't nu tijd werd om naar bed te gaan. Smul was opgestapt en vanaf dat oogenblik had niemand hem meer gehoord of gezien.

Kamiel stond bedremmeld. Dat alles was reeds meer dan twee dagen geleden en allen dachten

[pagina 203]
[p. 203]

Smul sinds lang op zijn boerderij teruggekeerd. Hij verliet het Peperhol en ging naar Van Dalens huisje.

‘Zeu,’ zei moeder Van Dalen, minachtend de schouders ophalend, toen zij 't verhaal hoorde; ‘wel zeu, hij 'n es nog nie thuis! O, hij zal versmeurd zijn in de voart. Weet-e wat dat-e gij doet, jongen, goa gij noar de sandurms en geef het aan. Ze zillen d'er zij wel noar zoeken en 'k zal ik te binst noar Roze goan.’

De jongen stond wel wat verbaasd over zooveel onverschilligheid, maar zei verder niets; en door vader en Miel van Dalen vergezeld, begaf hij zich naar de gendarmerie en vertelde er 't gebeurde Toen liepen zij met hun drieën en een paar gendarmen een eind weg langs het kanaal, in 't water kijkend. Maar onverrichter zake keerden zij naar de boerderij terug.

Rozeke was wat bijgekomen. Toen zij haar ouders en haar broeder zag, die sinds meer dan een jaar op de boerderij niet geweest waren, begon zij onbedaarlijk te schreien. Zij greep hun handen, klemde zich als 't ware aan hen vast en smeekte snikkend:

‘O, moeder, voader, Miel, ge 'n meug noei mier wiggoan, ge moet bij mij blijven. Smul zal weere komen en hij zoe mij deudsloan!’

Maar toen zij vernam dat Smul nu reeds drie dagen weg was en misschien wel in 't kanaal verdronken lag, toen kwam er als een glans van onverwachte hoop en van geluk over haar deerlijk geschonden gelaat en zij zuchtte, als in een stille bede:

[pagina 204]
[p. 204]

‘Och Hiere! dat 't toch woar woare! da 'k hem toch noeit van mijn leven mier 'n zag!’

Eenige dagen verliepen. De gendarmen zochten, dregden in 't kanaal en Rozeke lag bevend te wachten elk oogenblik vreezend hem terug te hooren komen. Elk uur, elke minuut die verstreek was voor haar een versterking van haar eenige, laatste hoop.

En eindelijk, op een namiddag, tegen avond, zag zij, - voor de eerste maal sinds zijn mishandeling weer opgestaan en naast haar kinderen voor het keukenraam gezeten, - zag zij als een boodschapper van blijde, gelukkige tijding, als een redder bijna, den dorpsveldwachter op het boerderijtje komen. Zij twijfelde geen oogenblik, zij was zéker dat hij haar de goede tijding der verlossing bracht, zij voelde, vòèlde dat hij hij haar kwam mededeelen dat men Smul gevonden had. Zij zag en voelde 't aan zijn gansche houding, aan de bizondere uitdrukking van zijn gelaat, aan de nieuwsgierige gezichten van enkele dorpelingen en buren, die hem aarzelend op een afstand vergezelden.

Zij stond in strak-gespannen houding op terwijl hij binnen kwam, beantwoordde machinaal zijn korten groet en hoorde als in een droom zijn woorden:

‘Bezinne,.... ge meug nie verschieten,.... 'k kom ou zeggen da we Smul gevonden hên.’

‘Deud?’ kreet zij, in instinctmatige vrees of er nog twijfel was.

‘Deud,’ antwoordde de veldwachter langzaam hoofdknikkend. ‘Whên hem doar uit de voart ge-

[pagina 205]
[p. 205]

hoald, achter ne greute sleeper mee 'n woale scheep dat diepe geload was en dat hem noar boven gemeulend hèt. - Hij es al leulijk aan 't bedirven. Wilt g'hem hier hên of moên w'hem ginter houên? Hij ligt in den stal van 't gemientenhuis.’

‘Houdt hem ginter, houdt hem ginter, 'k zal direkt de kiste loate moaken,’ antwoordde zij dof.

‘En moet g'hem nie mier zien?’

‘Nien ik, nien ik, nien ik,’ zei zij, beslist en krachtig hoofdschuddend.

‘Al gezeid. - Zurgt dan da we zeu gauwe meugelijk de kiste krijgen.’

En met een korten ‘goên dag’ was de veldwachter weer weg. De nieuwsgierige dorpelingen en de buren, die tot halverwege den boomgaard meegekomen waren, keerden druk-pratend met hem terug....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken