Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het recht van de sterkste (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het recht van de sterkste
Afbeelding van Het recht van de sterksteToon afbeelding van titelpagina van Het recht van de sterkste

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (6.19 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het recht van de sterkste

(1972)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 94]
[p. 94]

18

MET dat alles was het leven van Maria allengs zeer treurig geworden. Misschien klaagde zij nog te vroeg, in vergelijking met het lot van vele jonge vrouwen uit de Zijstraat, maar bij haar was het vooral een zedelijke pijn, toen zij zag hoe Reus van dag tot dag meer naar de afgrond daalde. Zijn wildstroperij, die thans geen geheim meer was voor haar, kwetste haar in haar eer van treffelijke, werkzame vrouw. Van arbeid of ergens naar bezigheid uit te zien was zelfs geen sprake meer. Met de oogsttijd had zij hem eens voorgesteld zich bij boer De Waele te gaan aanbieden, maar hij had dit voorstel zó hooghartig van de hand gewezen, en zó luid geschreeuwd dat al de boeren beesten waren en dat hij nooit bij geen enkel zou gaan arbeiden, dat zij het niet gewaagd had er nog over te spreken.

Er begonnen nochtans dringende redenen te bestaan opdat hij ernstig werken zou. 't Zij de wilddieverij minder opbracht dan de dagelijkse en regelmatige arbeid; 't zij dit gemakkelijk gewonnen geld ook gemakkelijk verspild werd, stellig was het dat er gebrek in het huisgezin begon te heersen. Maria had een soort van afkeer om dat oneerlijk gewonnen geld aan te roeren, en als Reus er haar uit eigen beweging geen af, vroeg zij er hem geen meer.

Als echtgenoot was hij ook in zijn voordeel niet veranderd. Nooit was hij zeer spraakzaam geweest, maar thans, in de weinige ogenblikken, die hij thuis doorbracht, was het zelden dat hij tot Maria nog eens het woord richtte. Hij zat somber en bekommerd, hij keek zelfs naar zijn kind niet meer, het was alsof zijn huisgezin hem een soort van antipathie inboezemde. De onverklaarbare verwijdering, die van 't begin af tussen

[pagina 95]
[p. 95]

hen geheerst had, daagde weder op, accentueerde zich. En 't was alsof een nieuw gevoel daar nu mede vermengd werd; een dof gevoel van gramschap tegen het tafereel van vlijt en eerlijkheid, dat hij na zijn eerloze nachtelijke tochten, in zijn huis terugvond.

Maria had weldra bemerkt dat deze gemoedsstemming zich meer en meer bij hem vertoonde, naarmate hij 's nachts meer op wildstroperij uitging. Zij wist ook dat De Gelapte Sjako het hoofdkwartier van soortgelijke kerels was; en nu drong zich de gedachte aan haar op dat hij daar, door de moeder en de dochter, tegen zijn gezin werd opgehitst.

Het was een zonderling gevoel van toorn, van jaloezie en wraaklust, dat zij daardoor onderging. Niets blijft geheim onder 't gepeupel van een volksstraatje, en reeds herhaaldelijk hadden haar moeder en enkele buurvrouwen Maria gewaarschuwd, dat Reus opnieuw betrekkingen had aangeknoopt met Witte Manse. Eerst had de jonge vrouw daar weinig naar geluisterd, maar van lieverlede, met zijn aangroeiende koelheid tegenover haar en de toenemende verbittering van haar leven, hadden die gezegden op haar een diepe indruk gemaakt. Zij had geen rust meer als Balduk niet thuis was. Zij ontwaakte midden in de nacht, sidderend toen zij zijn plaats aan haar zij ledig voelde en stond uit haar bed op. Zij ontstak licht om te zien hoe laat het was; zij opende de voordeur en ging op blote voeten de dode straat inkijken, het oor luisterend naar de geruchten van de nacht gespitst.

Het werd een echte foltering. De onzekerheid omtrent hetgeen hij deed en omtrent de plaats waar hij was joeg haar de koorts op 't lijf; de gedachte dat hij misschien in De Gelapte Sjako bij die ondeugende, ontuchtige Witte Manse zat, deed haar - doorgaans zozeer onder-

[pagina 96]
[p. 96]

worpen - van haat en gramschap beven. Op de duur werd die twijfel onuitstaanbaar. Zij wilde weten wat er eigenlijk gebeurde en, op zekere nacht, verliet zij haar huisbuis en sloop in 't geheim, ook als een dievegge, achter de huizen en de tuinen om, naar De Gelapte Sjako.

Het had juist twee geslagen op de toren; zij bleef, haar adem ophoudend, aan 't eerste achtervenster van het kroegje staan en loerde, door een spleet van 't blind, in het ternauwernood verlichte keukentje. Zij kon weinig zien: een sombere rug of twee, een dikke hals, de helft van Honderd-en-Eéns opgeblazen aangezicht, en Stoute Treze en Witte Manse die, halfnaakt, heen en weer liepen. Er werd gefluisterd, maar hoe scherp zij ook luisterde, zij kon volstrekt geen enkel woord verstaan. Iets echter intrigeerde haar bijzonder: een soort verdoofd getjilp en gekakel, dat bij tussenpozen uit de grond scheen te komen. Zij kon niet gissen wat het zijn mocht, maar het ontstelde haar instinctmatig, als iets onheilspellends; en op gevaar af van ontdekt te worden, trok zij het luikje ietwat wijder open en stak 't gezicht dicht bij de kleine ruitjes. Het tafereel dat zij toen ontwaarde hield haar stom en als versteend, met vergrote ogen te gronde genageld. Midden in 't keukentje, door het achttal schelmen en de twee vrouwen omringd, met zijn grote, waterige, rood omrande ogen en zijn zilveren ringen in de oren, stond Tjiepke Baert, de poeldenier, vellenploter en verheler uit de Zijstraat. Hij hield een levend, grijs en grauw gespikkeld hoen, van het zogenaamde ‘koekoekras’, in zijn beide handen. Maria zag hem het hoen met de vingers bevoelen; eens schuins, met zijn schrikkelijke ogen, naar de rovers opkijken; enige woorden - wellicht de waarde - fluisteren. Zij zag haar man en Boef Verwilst met het hoofd knikken, het hoen uit Tjiepkes handen nemen, en dan, zich weer

[pagina 97]
[p. 97]

oprichtend, hem een ander toereiken. Zij drong nog nader, het oog als gefascineerd op het schouwspel gevestigd.

Nog veertienmaal - zij telde het op met klimmende schrik - zag zij Reus en Boef aldus neerbuigen en telkens aan de kleine opkoper een nieuw, verbaasd uitkijkend, soms kakelend en met de poten spartelend hoen overhandigen. Zij hadden er van alle soorten, van alle rassen, hanen en hennen, grote en kleine, rosse, witte, zwarte, grijze en gespikkelde, tot zelfs een klein, bruin, Engels hennetje, dat hun tjilpend als een vogel uit de handen vloog, en twee zwarte, prachtige kalkoenen, die, als Turkse pasja's, met een soort van eerbied tentoongebracht werden.

't Was als een openbaring in een bliksemschicht voor Maria. Een dief!... Wildstroperij, daar kon ze nog over; zulks sleepte nog geen schande na zich. Maar stelen! O, welk een schande! Welk een schaamte voor haar! Zij kon haar eigen ogen bijna niet geloven, zij had nog willen twijfelen, zó vlijmend was haar smart, zó diep voelde zij zich getroffen in haar waardigheid van arme, eerlijke vrouw. Doch neen, twijfelen kon ze niet. De bewijzen waren daar, door de misdadigers zelf tentoongebracht. En tot toppunt van foltering schoot haar plots een argwaan, die terstond tot zekerheid werd, door het brein; het gestolen pluimgedierte behoorde aan boer De Waele toe, aan de brave boer, waar zij dagelijks ging werken en die haar het bestaan verzorgde. Zij had ze alle aan het klein Engels hennetje herkend.

Halsstarrig, met een verkropte droefheidszucht in de keel, loerde zij steeds door 't venstertje. Een schemering benevelde bijwijlen haar ogen; 't kwam haar soms voor of alles om haar heen draaide en wankelde. Het dof geruis van een gedempt gelach daarbinnen, riep haar tot

[pagina 98]
[p. 98]

de werkelijkheid terug. Men had akkoord geslagen en Tjiepke, door de acht schelmen en de twee vrouwen omringd, haalde zijn beurs te voorschijn en betaalde, op een hoek van 't tafeltje, het ‘goed’. Wat zag Maria op dat zelfde ogenblik? Reus, haar man, die achter de rug van de anderen, de halfnaakte schaamteloze Witte Manse bij zich trok, haar brutaal onder het hemd vastgreep en haar een lange, woeste, dierlijke zoen op de mond drukte.

Een hese kreet ontsnapte haar, zij vluchtte weg, verwilderd, op haar blote voeten, door de sombere nacht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken