Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.46 MB)

Scans (429.77 MB)

ebook (3.96 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1

(1974)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 146]
[p. 146]

XXXIV

Er moest voor de begrafenis gezorgd worden. Maria, als behoeftige, had recht op een kosteloze teraardebestelling en het Armenhuis zou de kist leveren.

De volgende dag, met de schemering, werd deze door twee mannen aangebracht. Zij was vervaardigd uit ruw, ternauwernood geschaafd wit hout, met een zwart, onbehendig geverfd kruis van boven. En een kreet van verontwaardiging steeg op uit de harten van de ellendelingen, die ze omringden, toen men, bij het openmaken, constateerde dat de bodem uit een oude, vermolmde en doornagelde, op sommige plaatsen nog door grijze en groene verfvlekken bezoedelde deur was vervaardigd.

- Smerige, gierige beesten! raasde, woedend, Honderd-en-Een.

- Men zou ze moeten vermoorden! riep vloekend, met gebalde vuisten, Donder de Beul. - Zij hebben haar kist uit een oude varkenskotdeur gemaakt!

En iedereen zei het zijne, allen hadden een vermaledijding op de lippen, bij het gezicht van die smaad, die hen, armzaligen, zó rechtstreeks trof. Reus, somberder dan ooit, woonde, steeds zwijgend, alles bij.

Een tweede nacht verliep; Maria werd geldst. 's Avonds te voren had de doodsklok - de klok van de armen - een korte, vlugge poos geluid; 's morgens vóór de begrafenis weer. Te acht uur werd het lijk gelicht en naar de kerk gedragen.

Het was een koude, gure wintermorgen. Het had 's nachts gesneeuwd en daarna, bij heldere maneschijn, gevroren; maar met de morgen was een nevel opgekomen, die nu de straten in zijn treurige sluier hulde. Als een naar, angstwekkend visioen, stapte de stoet daarin vooruit. De vier naaste buren: Klakke Maerschalck, Bradden Dhondt, Smuik Vertriest en

[pagina 147]
[p. 147]

Boef Verwilst, droegen de kist op hun schouders. Onder het eertijds zwart, maar met de jaren vaalros verkleurde doodskleed der armen met zijn vuilgeel kruis en zijn vuilgele franjes, tekende de kist haar akelige vormen af. Reus en Beert gingen er op de eerste rij, naast de wenende vrouw Beert en Lisatje achter. Op hen volgde, in hun versleten, verflenste, en verschoten kapmantels verborgen, de ellendige stoet van de vrouwen en het laatst kwamen de mannen: Slimke Snoeck, Donder de Beul, Klod de Vos, Honderd-en-Een, het Slijperken, de ganse bende.

Zij gingen huiverend, met hoge schouders en blauwrood gelaat. De adem kwam dampend uit de monden, het getrappel van de klompen ging klagend, over de kermende sneeuw. Vóór het gemeentehuis kwamen Elodie en Siednie De Waele de stoet vervoegen. Hier en daar, langsheen de Grote Dorpsstraat, verschenen de nieuwsgierige bewoners op de drempels van hun huizen.

Aan de ingang van het kerkhof kwam Mijnheer Verraert, de onderpastoor, de lijkstoet met kruis en vanen tegemoet. En 't was alsof alles in die treurige begrafenis versleten en vernederd zijn moest; 't was als bestond er een afzonderlijke livrei voor armen-rouwplechtigheden: het koorhemd van Mijnheer Verraert was van onder gescheurd en onrein: de vuilrode rokken van de koorknapen waren met donkere vetvlekken bezoedeld en ook de vanen hadden die grauwzwarte of vaalgroene, op sommige plaatsen bijna dofkoperkleurige tint, die kleur van de armoede, die aan de dood een zo aangrijpende gedachte van akeligheid bijzet.

Kort van duur was de plechtigheid in de kerk. Slechts een twintigtal personen waren, behalve de verwanten en kennissen in de kerk aanwezig; en toen Mijnheer Verraert het ‘tremens factus sum ego’ gezongen en, in het rond wat wijwater gesproeid had, ging hij zó haastig, met zijn koorknapen weer buiten, dat de lijkstoet hem schier niet volgen kon. De put was aan het ene uiteinde van het kerkhof gegraven, aan de voet van de kloostermuur, dichtbij een bosje magere acacia's, treurwilgen en pijnboompjes. De bodem was er vochtig, de rijken wilden er niet liggen. Rondom de kerk en in het midden van het kerkhof, bevonden zich talrijke

[pagina 148]
[p. 148]

zerken en kruisen; daar prijkte er geen enkel.

Aan de rand van het graf gekomen, zetten de dragers de kist boven twee sterke touwen neer. Het doodskleed werd er afgenomen en gevouwen; de kist, door de grafmaker en zijn helper met de touwen opgetild, zonk, hol roffelend, in de akelige diepte. Aller hoofden waren ontbloot, er heerste een eerbiedige stilte, die slechts onderbroken werd door het gemompeld Latijn van de pastoor en het plechtig gebrom van de doodsklok op de toren, terwijl de grafmaker, wachtend, met zijn spade in de hand gereed stond.

‘Pater noster’, zei de geestelijke. Al de aanwezigen knielden. Hij zwaaide nogmaals, met zijn kwispel, wijwater over de gebogen hoofden. En na enkele, luider uitgesproken woorden, keerde hij zich om en vertrok, door zijn koorknapen gevolgd.

De grafmaker was aarde op de kist begonnen te werpen. De lijkgenoten waren opgestaan en hadden hun hoofden gedekt. Zij kwamen nader, reikhalzend in de groeve kijkend. Men zag het aangezicht van Luizema, nieuwsgierig tussen de benen van Clep Sandrie en Klod de Vos verschijnen. Beert, zijn vrouw en Lisatje weenden. Reus, 't gelaat steeds somber en ondoordringbaar, staroogde in de kuil.

Donderend vielen de eerste tot steen vervroren klompen op de kist neer. Het was alsof ze bij elke slag ging barsten. Reeds tweemaal had het hout onheilspellend gekraakt en iemand vroeg, aan de grafmaker:

- Zou ze niet breken: toen deze, die daar vermaak in scheen te vinden, een nog grotere kluit liet neervallen.

Een dof gebons, een kraken van barstend hout, een gruwelkreet van achteruitdeinzende aanwezigen, weergalmden terzelfder tijd. Een van de zijplanken was gesprongen en, spalkogend, ontwaarden de verschrikte lijkgenoten een gedeelte van het wasgeel aangezicht van de dode, met haar wit nachtmutsje, boven de fraaie, zwarte, over de slapen neergezonken lokken.

- O! klonk de afschuwkreet. De handen krompen ineen en een gebrom van in de keel verkropte vloeken en vermaledijdingen weerklonk, terwijl de grafmaker, bevend en verlamd zijn euveldaad aanstaarde. Maar plots kwam hij tot het

[pagina 149]
[p. 149]

bewustzijn weer. Hij vatte zijn spade krachtiger ter hand, hij nam een schopvol fijne aarde van de hoop en, als een herhaling van de afschuwelijke aanslag, waaronder Maria jaren tevoren, ginds in de zandweg, tussen Akspoele en Brakel bezweken was, werd nu, in de dood, dat mooi en rein gelaat, dat heerlijk geschapen lichaam, geboren en gevormd tot het genieten van geluk en liefde, ook door de aarde van het graf, bezoedeld en verkracht. Eén voor één, in het geluid van de doodsklok, dekten de sneller neervallende schopvollen aarde de mond, de ogen, het voorhoofd, de schone, zwarte lokken. Een stipje wit, van 't hemd, boven de linkerschouder, bleef het langst weerspannig. De aarde viel erop neer en rolde eraf, onophoudend, als een pareltje, het wit stipje weer ontblotend. Een kluit bedekte het ook eindelijk. Men zag niets meer dan de grauwe eentonigheid van 't graf.

Langzaam, alsdan, huiverend in de ijzige wintermorgen en, bij het eindigend gebrom van de doodsklok op de toren nog eens 't hoofd omwendend, verlieten de makkers Maria voor eeuwig.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken