Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.46 MB)

Scans (429.77 MB)

ebook (3.96 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1

(1974)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 359]
[p. 359]

XVII

Hij liep naar huis, sloot zich op zijn slaapkamer op. Maar 't was als werd hij er geworgd; hij kwam schier dadelijk terug beneden en stapte ijlings de tuin in. En dáár, in de schemering, langs de verlaten, met dorre bladeren bezaaide paden, onder het lommer van de donkere sparren, in de eenzame diepten van het naakte slaghout barstten zijn gramschap, zijn woede, zijn haat en zijn wanhoop ontembaar uit. Wat! het was voor hem! voor zijn aartsvijand! Hij was het, die hier zou komen wonen, hij, die valse, hatelijke dweper, te nul, te dom, te bekrompen om zelfs de plaats van notaris te bekomen, waarvoor hij gestudeerd had; hij, die bezitten zou wat hij bezat, die naar goeddunken zou veranderen, vervangen, vernietigen wat hij, wat, zijn ouders geschapen, verfraaid, bemind hadden! En hij zou er leven met haar, met haar, die hij zo vurig bemind had, die hij, in ditzelfde bekoorlijke oord zo gelukkig had kunnen maken! Met zijn goed zou het wezen, op de puinen van zijn leven en herinneringen, dat zij hun gezamenlijk leven zouden stichten, hun toekomst, hun geluk! Ah neen! ah neen!... nooit!

Met koortsige, gejaagde tred, de vuisten gebald, het hoofd in somber nadenken gebukt, stapte hij onophoudelijk langs dezelfde paden heen en weer. De naakte twijgen van het struikgewas ritselden hem in 't aangezicht; zijn voeten slibberden uit op 't vochtig-gladde van de afgevallen bladeren, waaronder soms een rotte vrucht lag; en in dit treurig uur van najaarsschemering, onder de logge, loodkleurige hemel, ginds ver, aan de westerkim, door een lage, bloedkleurige streep gezoomd, had de tuin een somber, akelig uitzicht, waarvan de drukkende melancholie de foltering van zijn ziedende ziel nog vergrootte.

Meer en meer nu, in afgrijselijk handtastelijke denkbeelden

[pagina 360]
[p. 360]

en vormen, materialiseerde zich in hem de vreselijke smart van het gebeurde. Hij zag, hij voelde ze in het bezit van 't eigendom; de afwisselende verschijnselen van hun gelukkig dagelijks leven ontrolden zich voor zijn ogen. Dáár, op het water van die zwarte, kalme vijver, zouden zij met het schuitje varen, als twee verheide zwanen. Hier, op de bank midden in 't groen, zouden zij samen neerzitten op zomeravonden, de gestalten tederlijk omstrengeld, luisterend naar de goddelijke tonen van de nachtegaal, de blik gevestigd op de eerste sterren, tintelend aan het donkerblauw uitspansel. En zij zouden ook wandelen langs de lommerrijke paden; dartelen over de fluweelgroene graspleinen; bloementuilen plukken in de schitterende geurige parkjes. Overal en altijd zouden ze daar zijn, in alle plekjes zouden zij elkaar volgen en beminnen. En in de lange winteravonden, wanneer de koude noordenwind buiten huilt, wanneer de dwarrelende sneeuwvlokken de dode natuur onder hun wit lijklaken begraven, dan zouden ze zich huiverend, in een nog nauwere omhelzing, bij de gezellige haardstee scharen, in een van de mooie, genoeglijke zalen van het huis. En de fabriek zou als het ware de steeds opwellende bron van al die genietingen en die weelde zijn, de schat, door zijn ouders verzameld en voor hem bewaard, waaraan zij, zijn aartsvijanden, hun dagelijkse voorraad van geluk en voorspoed zouden putten.

- O! neen, neen! neen, neen! dát zouden ze niet hebben! Nooit! nog liever te sterven! nog liever alles te vernietigen!

De nacht was gans gevallen, de naakte geraamten van de gewassen schenen dichter bij elkaar geschoven, in donkere stilte en geheim. De bloedkleurige streep van de zonsondergang was niets meer dan een vage, lange, sulferblonde lijn, door zware wolkenmassa's als het ware in de grond gedrukt, en in de koude lucht was een toenemende westenwind opgestegen, die klagend en piepend door de hoge, ontbladerde boomkruinen blies. Hier en daar, in het duister verschiet, blonken reeds de lichtjes van de eenzame hoeven en in het dorp waren de laatste geluiden gestild, terwijl de maan, in een chaos van wolken, langzaam boven de grauwe daken oprees. Het was het uur van avondstond en rust, waarop de

[pagina 361]
[p. 361]

vermoeide huisgenoten zich rond de gezellige haard scharen. En in zijn hopeloze droefheid voelde Gilbert zich opnieuw door het besef van zijn eindeloze verlatenheid aan het hart gegrepen. Zijn gelaat kromp pijnlijk samen, doffe zuchten stegen uit zijn boezem, tranen van bitterheid en smart welden op in zijn ogen. Oh! wat voelde hij zich alleen, wat voelde hij zich verlaten met het vooruitzicht van gans die lange, treurige, dode winter! Waarom had hij geen huisgezin, geen eigen haard! Waarom was hij, rijk en begaafd, slechter door het lot bedeeld, ellendiger dan de rampzaligste van de nederigen welke hem omringden.

Een nieuwe opwelling van toorn deed zijn ogen schitteren, een bruuske wraaklust greep hem aan:

Neen, neen! zij zouden het niet bezitten, dit oord van weelde en geluk, waar zij, als zegepralende verraders, van het leven hoopten te genieten! Liever, duizendmaal liever zou hij het vernietigen, verdelgen!

Plots bleef die gedachte hem in de hersenen gedrukt. En in de staat van overprikkeling en zinsverbijstering waarin hij zich bevond, bezat hij het vermogen niet meer, om het even welke gewaarwording te ontleden, te overleggen; hij gehoorzaamde blindelings en impulsieflijk aan de ingevingen van zijn geschokt gemoed. Plotseling schoot een vreselijke vlam uit zijn strakke ogen; hij zag, verwezenlijkt, het zinnebeeld van zijn wraak; hij besloot die ten uitvoer te brengen.

Met rasse, vastberaden stap trok hij naar de fabriek. Hij opende de ingangdeur, trad binnen. Hij liep recht naar de machinekamer. Hij wist de plaats waar de lucifers stonden, vond die, bemachtigde ze.

Ja, zó zou hij zijn wraak uitvoeren! Aangezien hij zijn eigendom niet langer kon bezitten; aangezien men het hem ontnomen had met list, met bedrog, bijna gestolen; welnu hij zou het hun weer ontnemen en niemand meer zou het bezitten: hij zou het door het vuur vernielen, verdelgen tot de grond en in de vlammen met zijn goed vergaan. En dit recht, het recht van de wraak had hij nog niet verbeurd, aangezien de koopsom nog niet betaald was, aangezien het ouderlijk erfdeel hem vandaag nog toebehoorde. Zelfs de maatschappij die de fabriek tegen brandgevaar gewaarborgd

[pagina 362]
[p. 362]

had, zou hij niet benadelen: zijn verzekeringspolis was sinds een maand geëindigd en hij had ze niet laten vernieuwen.

Heftig stiet hij een binnendeur open en was in de molen. Hij deed een zwavelstokje branden, nam een armvol ledige zakken, die daar lagen, droeg ze onder een van de mekanieke builkisten, ontstak een tweede, lucifertje, legde het tegen de stapel aan.

Maar de vlam verzengde enkel de rand van een van de zakken, wierp enige kleine sprankeltjes en doofde uit.

Hij beproefde het opnieuw, hij wond zich op. Hij handelde als in een nare droom, doodsbleek, de ogen verwilderd uitgezet, als in de verwezenlijking van een van die nachtmerries, die ons gruwelen doen begaan. En de wandaad kon niet tot stand komen, de lucifers gingen de ene na de ander uit, zonder het vuur van de vernieling te stichten.

Plots, alsdan, door een blinde verdelgingswoede overweldigd, ontstak hij ineens heel het doosje, wierp het vlammend op de stapel.

Ah! ditmaal was het gelukt! Het vuur deelde zich aan de zakken mede, een lange, bloedkleurige laai steeg likkend langs de spitse builkist op, in een dwarrelende rookwolk gehuld. Gapend, versteend staroogde Gilbert op de stapel. Hij brandde eerst langzaam, door de dwarrelende rookkolken, die eruit opstegen, bijna gesmoord. Maar weldra liet zich een vlug geknetter horen, de rook verdween, schielijk verslonden, de stapel werd een vonkengloed en plots sprongen de vlammen eruit op, woest, sissend en reusachtig, tot aan de balken van de zoldering.

't Was of eensklaps een sluier van vóór Gilberts ogen werd getrokken. Met een vreselijke gil sprong hij op, door het afschuwelijk bewustzijn van zijn misdaad uit zijn zinsverbijstering gerukt. Te midden van de woeste vlammen verrees vóór zijn geest het wraakroepend visioen van zijn ouders, die hem verdoemden; met een gehuil van onnoemelijke foltering boog hij neer, greep een tweede armvol zakken, wierp die op het vuur, het er zich met handen, met voeten en met knieën overheen vallen.

De strijd was kort van duur maar vervaarlijk. Verbrand aan de benen, verbrand aan de handen, onophoudende smart- en

[pagina 363]
[p. 363]

angstkreten slakend, bleef hij, gedurende ettelijke ogenblikken van alle kanten omringd door de vlammen. Maar noch van smart, noch van levensgevaar was hij zich bewust; hij trappelde met de kracht der wanhoop, hij vocht tegen de vlammen, het zich plat op de brandende stapel vallen, het vuur met zijn lijf, met zijn benen, zijn handen en voeten uitdovend. Hij slaagde er eindelijk in; en, toen hij het laatste vonkje gesmoord had, was het plotseling in hem een gevoel van reactie, van uiterste verlamming en renunciatie: hij viel in de duisternis op zijn knieën, vouwde bevend zijn zwarte handen samen en begon te wenen en te snikken als een kind, onduidelijke woorden van smart en wroeging stamelend... Alles was volbracht, hij was machteloos en overwonnen; hij zou vertrekken... voor altijd vertrekken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken