Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.46 MB)

Scans (429.77 MB)

ebook (3.96 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1

(1974)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 367]
[p. 367]

XIX

's Anderendaags verliet hij het dorp. Hij gaf de notaris last in zijn naam de laatste formaliteiten van de verkoping te volbrengen; hij gaf hem zijn voorlopig, adres, te Brussel, waar hij de vereffening zou afwachten. Eerst was hij van zins geweest die tijd te Gent door te brengen, maar behalve dat hij zich daar nog te dicht bij Lovergem gevoelde, boezemde hem het bekrompen en kleinsteeds karakter van die stad vol parvenu's en parvenu-naäpers een diepe afkeer in. Met een aanzienlijke beloning voor hun jarenlange, eerlijke diensten, vertrouwde hij, tot het ogenblik van de inbezitneming door de nieuwe eigenaars, de wacht van zijn huis aan zijn beide meiden toe.

Zijn onmiddellijke toekomstplannen waren vastgesteld. Na regeling van zijn zaken zou hij zich op reis begeven. Waar hij gaan zou en wat hij verder zou doen, was door hem nog niet bepaald. Hij was nochtans voornemens Amerika te bezoeken, machtig aangetrokken door de zeden en de nieuwe instellingen van dit grote land. En daarna zou hij zien, hij zou zich gedragen naar gelang van de omstandigheden; de toekomst voor hem bleef beperkt, in een vage uitstraling van hoop en weemoed, in een onverjaagbaar smachten naar een groter, beter, edeler leven. Het was het kwellend en halsstarrig ideaal, de steeds vernieuwde hoop, onophoudelijk weer uit de puinen van zijn dode illusies verrijzend, de onweerstaanbare impulsie naar zielsverheffing en volmaakteid, het Sursum Corda! levend en trillend door alle hinderpalen en door alle rampspoeden heen, het van ver komend, verleidelijk en nooit verwezenlijkt visioen, voor de laatste aal als in een herschepping opgedaagd, ginds in de bromende, verpeste kerk, de avond van de predikatie van de redemptorist.

[pagina 368]
[p. 368]

Hij vertrok met de schemering, langs Bavel, met de laatste banlieue-trein, na een laatste maal de hand van enkele vroegere vrienden en van zijn twee wenende meiden gedrukt te hebben. Gans alleen in de vallende duisternis, op het perron van het station, een reiszak in de linkerhand, de gekwetste rechterhand door een zwartzijden doek omwonden, wachtte hij op de trein. De dubbele spoorbaan strekte zich pijlrecht onder de loodkleurige hemel uit, met een weerglans van metaal over de rails, afgebakend door de veelkleurige, blikkerende lichtjes van de seinpalen, die zich in de verte, aan beide uiteinden, in een geprikkel van sterren schenen te versmelten.

Een elektrisch belletje klingelde, een baanwachter het zijn hefboom neer en blies op zijn hoorn. En in 't verschiet werd een van de blikkerende lichtjes groter, dansend en daverend, korte stralen schietend. Het was de trein. Hij kwam aldra in het gezicht, hij naderde brommend, zijn vuurbaak glinsterend als een zon, grauwe rookkolken spuwend uit zijn schouw en vonken spattend uit de roosters van 't fornuis onder de raderen.

Maar 't was een sneltrein. Het daverend gevaarte ruiste 't station voorbij, woest, snel, zwart, een orkaan van stoom en van metaal, gehuld in een stofwolk die naar verbrand ijzer rook, met de lange, horizontale, ineengesmolten streep van zijn verlichte venstertjes...

Gilbert keerde zich om, verblind door 't opgezweepte stof, de blik gevestigd op het groen lichtje van de laatste wagen, dat ogenziens verminderde en verdween.

Ah! met zulke treinen zou hij ook haast rijden! Zij zouden hem meevoeren door de ruimte, door bergen en door dalen, naar dat groter, edeler leven, naar dat Sursum Corda! dat hij, ginds ver, in het onbekende zoeken ging. Dagen en nachten, weken en maanden, jarenlang misschien zou hij er de wereld mee doorreizen, om er dan ook mee terug te komen, oud en moede, weer naar hier, naar 't oord van altijd-rust...

Een zweem van weemoed op het aangezicht staarde hij opnieuw peinzend de verte in, naar de weifelende lichtjes, alsj had hij gepoogd er zijn bestemming in te lezen.

Wat zou hij vinden, ginds, in 't onbekende? Zou het einde-

[pagina 369]
[p. 369]

lijk de verwezenlijking zijn van zijn zoete levensdroom, het vast en bestendig geluk; of nogmaals een onttovering, vol droefheid en vol smart? Was daar ergens, ginds ver, een haard, een familie, een vreedzaam en gelukkig leven, die hem wachtten, die zijn zwervend lot zouden vestigen; of zou hij weerkeren in die oorden, waar hij zo lang, zoveel geleden had, rampzaliger dan ooit, dodelijk getroffen, om er te sterven? Wie weet!

Zijn blik bleef staren in de verte, op de fhkkerende lichtjes, door zijn zweem van treurnis en weemoed besluierd. De draden van de telegraaf, die wegvluchtten in het verschiet, hadden een vreemde, mysterieuze resonans, als een flauwe, zingende klacht; en de glimmende rails schenen te trillen, als bezield door een verlangen om die daverende treinen, die zo dikwijls, als in een gloed van hartstochtelijk leven over hen heen vlogen, in hun wilde vlucht naar 't verre onbekende te volgen. En op dit uiterst ogenblik van het definitief vaarwel, doemden, haastig, onstuimig, in ontelbare vertakkingen, de herinneringen van 't verleden in zijn melancholiek, ontroerd en vertederd hart weer op. Hij zag opnieuw, in vluchtige, even snel verzwonden als ontstane taferelen, heel zijn leven van de jongste jaren zijn geest voorbijzweven: de eerste verschijning van Irène, gehuld in haar blond-wemelende straalkrans; Irène in 't vissersloepje, haar fijne verlakte schoentjes, en haar fijne, onder de zwartzijden kousen verborgen enkels glimmend uitkomend beneden de rand van haar licht zomerkleed; Irène hi de wagen, in de vallende duisternis en de troeblante geur van 't hooi aan zijn zij gezeten; Irène op zijn feest, in 't toverachtige van de verlichte tuin; en dan Irène in de kerk, o! in de sombere, verpeste kerk, dreunend van de schallende stem van de pater. En in het rijkkleurig geprikkel van de lichtjes aan de horizon, verschenen ook, als op 't toneel de figuranten rond een heldin, de schimmen van zijn vroegere vrienden, terwijl de aanhoudend suizelende klacht van de telegraafdraden boven zijn hoofd hem de herinneringen van ontelbare voorvalen en bijzonderheden scheen in 't oor te fluisteren, als zoveel onzichtbare schakels, als zoveel ideële bakens van zijn eigen angstig, koortsig, van onttovering tot onttovering

[pagina 370]
[p. 370]

voortgejaagd leven.

Een laatste maal keek hij 't reeds duisterend zuiden in. Dáár, achter de naakte, dichtgeschaarde bomenkruinen lag, onzichtbaar, verloren in het somber violetkleurig verschiet, het stille, dode Lovergem. Dáár, onder de groene peluw aan de voet van 't kerkje, rustten, voor eeuwig, zijn ouders. Voor eeuwig, o, wie weet?... wie weet, of hij hen later, in een ander leven, onder een andere gedaante, niet zou weerzien...?

Zijn oog schoot vol tranen; zijn hand strekte zich bevend uit, als tot een laatst, vroom afscheid...

De hoorn van de baanwachter, die nogmaals galmde, trok hem uit zijn bespiegelingen.

Ditmaal was het zijn trein die aankwam. Hij zag hem langzaam naderen, vergroten, het rond, geel oog van de vuurbaak lichtkens sidderend, de schouwpijp zonder rook, gans melancholiek in de vallende duisternis, weldra in een geknars van de raderen stilhoudend, om, aan dat kleine station, die enkele reiziger op te laden.

Een garde opende 't portier van een coupé eerste klasse, de naam van 't station afroepend.

Gilbert stapte in, de deur sloeg weer toe.

De garde floot, de stoomfluit gilde, de trein reed voort.

De man stond in het raampje, om het reiskaartje. Gilbert reikte hem 't rooskleurig kaartje toe.

De bediende bekeek het, knipte het, gaf het de eigenaar terug.

Gilbert trok 't venstertje weer dicht, legde zijn hoed en zijn valies in 't net en zonk op de rode kussens neer.

Hij was alleen... alleen en weg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken