Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.46 MB)

Scans (429.77 MB)

ebook (3.96 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1

(1974)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 608]
[p. 608]

V

In de eenzaamheid van 't buitenleven worden de eenvoudigste gebeurtenissen van groot belang. Het gebeurt zo zelden dat er iets buitengewoons aan de alledaagse eentonigheid afwisseling komt brengen, zo zelden dat 't gemoed er in zijn bepiegelende rust gestoord wordt;... en die nacht droomde de mooie en aristocratische Nina de Rorick van het nederig hoveniersmeisje Romanie Thijs en haar verloofde. Zij voelde instinctmatig dat zij een groot geheim van het leven begon aan te roeren, één waarvan alles haar nog onbekend was. Gedurende verscheidene dagen werd zij er halsstarrig door gekweld, bevangen door een aangroeiende nieuwsgierigheid en weetlust. Had ze gedurfd, ze zou er aan haar tante van gesproken hebben; ze zou haar gezegd hebben dat Romanie een lief had, en gevraagd wat het wel was, een lief te hebben, en wat men deed, en hoe men met elkander omging. Want, ondanks haar volkomen onwetendheid dienaangaande, gevoelde zij zeer wel dat, als verloofden anders waren dan gewone mensen in hun wederzijdse betrekkingen, zij toch met elkander niet omgingen op de schijnheilig-gemaakt-onverschillige wijze, waarop Romanie en haar beminde zich in haar tegenwoordigheid gedragen hadden. Maar zij durfde dat aan haar tante niet vragen; zij besefte bij intuïtie, dat zij met haar over zulke dingen hoegenaamd niet spreken mocht.

En meer en meer door haar onwetendheid gekweld, poogde zij Romanie ergens alleen te ontmoeten, met de dringende behoefte haar te ondervragen. Het hoveniersmeisje ging somtijds in de moestuin, om groenten voor het huisgezin, of voedsel voor de konijnen te plukken. Nina sloeg haar een namiddag gade, zag er haar met een korf binnentreden en volgde haar.

[pagina 609]
[p. 609]

Een wederzijdse groet en enkele banale woorden van vriendelijkheid gewisseld, en dan de bijna angstige, met kloppend hart en verkroppende stem geuite vraag:

- En uw beminde, Romanie, komt hij u nooit halen om met u te wandelen?

Het meisje, in tweeën gebogen over het bed rode kolen, waarvan zij met een mes de kroppen uitsneed en die in haar korf wierp, richtte zich halvelings op, het hoofd gekeerd, lachend, blozend, een verwondering in het oog:

- Wel zeker, juffrouw Nina, bijna elke zondag gaan wij samen uit.

- Ah!... en waarheen?...

- Wel, juffrouw Nina, 's zomers naar de kermissen of feesten in de omliggende dorpen; 's winters al niet verder dan naar Vannelaar, waar wij enkele herbergen bezoeken. Er is somtijds een speelman en wij dansen...

Nina was ook een weinig rood geworden. Haar enigszins gejaagde adem deed haastiger haar mooie ronde borst op en neer gaan; haar hartje popelde van opgewekte weetlust.

- En 's avonds, Romanie... brengt hij u 's avonds weer naar huis?

- Zeker, juffrouw Nina...

Nina, meer en meer blozend en ontroerd, bleef een poosje stilzwijgend, aarzelend, gekweld, een vreemd-verlegen glimlach op haar frisse lippen. Doch de tentatie werd nog eens te machtig; zij kwam een weinig nader, zij waagde het ineens, op een bijna smekende, gesmoord-trillende toon:

- En in de duisternis, als ge zo samen terugkomt,... neemt hij u dan niet bij de arm,... omhelst hij u dan niet?...

- Maar juffrouw Nina toch, wat zijt ge nieuwsgierig! kreet Romanie, vuurrood, ten gronde gebukt, waar zij nu haar korf met een koortsachtige haast volstopte. En eerst na een ogenblik stilzwijgen, begrijpend dat zij toch door iets de vraag van haar jonge meesteres moest beantwoorden:

- Wij doen gelijk al de verliefden, denk ik, sprak zij, zich weer oprichtend met een glimlach en een schittering van de ogen, die gans haar aangezicht ophelderde.

Gelijk al de verliefden!... wat deden dan al de verliefden?... Thans begreep Nina er niets meer van. Haar weet-

[pagina 610]
[p. 610]

gierigheid was zó vurig geprikkeld dat zij er bepaald door leed. Zij vroeg niet langer of haar uitvorsingen wel betaamden; zij vorste dringender:

- En wat doen alle verliefden, Romanie?

- Maar mejuffrouw toch! slaakte opnieuw de jonge boerin, ditmaal tot in de nek rood wordend. En zij staarde Nina aan met een verbazing, waarin zich een zweem van wantrouwen mengde, als vraagde ze zich af of haar jonge meesteres haar voor de gek hield. Doch Nina zelf was geheel van streek geraakt en een gepijnigde glimlach verwrong haar mooie lippen, terwijl zij zonder enige oorzaak tranen in haar ogen voelde opwellen. Meer en meer verbaasd, haar volle korf onder de arm, staarde Romanie haar voortdurend aan. Zij besefte met droeve verslagenheid dat zij de oorzaak van Nina's treurnis was, zonder te weten waarom of waardoor. Zij kon niet begrijpen hoe een onvoldane nieuwsgierigheid haar zo diep bedroefd mocht hebben; en meelijdend en goedig als ze was, zocht ze reeds naar een middel om toch de onbescheiden vraag te beantwoorden, toen haar broeder Odon in de moestuin verscheen, een pak cahiers en boeken onder de arm. Hij ging zijn namiddagles geven in het Verbeteringsgesticht, en, 't ene hekje van de moestuin open vindend, was hij er ingelopen, bepaald met het idee door het andere, dat in de allee uitkwam, de weg een weinig te verkorten. Hij stapte zeer vlug en stijf door, met een korte, regelmatige slingering van de rechterarm, gelijk een automaat. Zodra hij Nina en zijn zuster ontwaarde, die hij moest voorbijgaan, werd hij kersrood, en scheerde hij pijlrecht, met nog haastiger tred, langs de haag weg, even zijn hoedje oplichtend en een ‘bonjour’ stotterend, de ogen zodanig beschaamd strak voor zich heen gevestigd, dat hij haar niet eenmaal durfde aanschouwen.

Nauwelijks was hij het tweede poortje uit of Romanie, schielijk vergetend dat zij het antwoord op Nina's vraag steeds schuldig bleef, barstte uit in een luide lach.

- Wat is er?... wat gebeurt er?... vroeg Nina zeer verwonderd.

Maar Romanie was niet in staat te antwoorden. Zij had haar korf neergezet, zij kronkelde zich proestend, richtte zich op

[pagina 611]
[p. 611]

de punten van haar voeten om haar broeder over de haag heen na te kijken, eindigde met te stamelen in afgebroken zinnen:

- Hij wordt krankzinnig!... op mijn woord van eer, hij wordt krankzinnig!... als het zo voort gaat zullen wij hem moeten opsluiten!...

En nogmaals kronkelde zij zich, en zakte door haar knieën, en hield zich met haar beide handen aan het hengsel van de korf gekneld, zo hevig moest zij lachen.

Nina, ten hoogste verbaasd, keek het jonge meisje aan met ronde ogen, geen zier meer begrijpend van al wat er omging, zich afvragend of het misschien wel Romanie was, die eensklaps gek werd. En zij begon zelfs boos te worden; zij vond de manieren van het tuinmansmeisje onbetamelijk, bepaald onbetamelijk, toen deze, ietwat gestild, eindelijk verklaarde: - 't Is sinds uw aankomst op het Blauwhuis dat hij dezelfde mens niet meer gelijkt!... Hij kan u niet zien of hij wordt als onnozel. Thuis opent hij ganse dagen schier zijn mond niet meer. Hij zit daar pruilend in een hoek met een boek dat hij zelfs niet meer leest; of, als hij zijn wrokkig stilzwijgen eens breekt, dan is het enkel om al wat wij zeggen en doen, lelijk, slecht, onbetamelijk te vinden. Indien we naar hem wilden luisteren zou vader zijn pet afleggen en zijn pijpje verbergen wanneer gij binnenkomt; moeder geen kousen meer mazen noch linnen verstellen; wij, geen woord, geen enkel woord meer spreken. 's Avonds dat gij Jules bij ons gezien hebt, heeft hij, na uw vertrek, een vreselijk spektakel gemaakt, zeggend dat het een schande, een ongehoorde schande was onze vrijage in huis te gedogen, waar de meesters van 't kasteel het konden zien!... Zijn dat nu toch geen daden van een krankzinnige?... En dat alles ter wille van u,... sinds uw komst op het kasteel?...

Stom luisterde Nina naar de woorden van het meisje. En plotseling herinnerde zij zich de zonderlinge blik, de blik van zwijgende bewondering, die Odon op haar gevestigd hield, op de bewuste avond waarvan Romanie sprak. Een gloed kleurde schielijk haar wangen, een vluchtige vlam schoot door haar mooie ogen, haar lippen ontsloten zich langzaam in een toenemende glimlach van zachte ontroering...

[pagina 612]
[p. 612]

O, zou die jongen verliefd zijn op haar?...

Deze gedachte kwetste, beledigde haar niet. Zij bracht haar een warmte aan het hart, gemengd met een sensatie van naïeve, prikkelende vreugd. Het was alsof een hoekje van 't mysterie dat haar kwelde zich schielijk ontsluierd had, alsof de vraag die zij aan Romanie stelde een antwoord had bekomen. Haar vluchtige gramschap was heel en al over; zij richtte zich ook even op de punten van haar schoenen, vol belangstelling Odon over de haag, langs de laan van het kasteel naogend, terwijl Romanie, de korf op haar linkerheup gesteund, zich nogmaals kronkelde, zonder verder te verklaren, waarom de vreemde handelwijze van haar broeder haar tot een zo wilde en ietwat boosaardige uitgelatenheid stemde. En 't was met levendiger schitterende ogen en iets als een toon van verovering in de stem, dat Nina het hoveniersmeisje uit de moestuin volgde, haar nogmaals vragend, maar met een air van opgeruimdheid, als wist ze nu waarvan ze sprak:

- Zodus, Romanie, ge doet gelijk alle verliefden;... en ge vindt het wel prettig, nietwaar, te doen gelijk alle anderen?...

- Wel zeker, juffrouw Nina, en gij ook zult het doen en het heel prettig vinden, als gij eens een lief hebt! schaterde de kloeke, blozende meid, zich met stralende ogen tot haar jonge meesteres omkerend.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken