Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.46 MB)

Scans (429.77 MB)

ebook (3.96 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1

(1974)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 985]
[p. 985]

IX

Behalve voor Robert...

Hij lag te bed, zwak, bleek, triestig, zowel moreel als lichamelijk ziek. Zijn wonden bleken erger dan hij eerst had gedacht. Hij kon zich niet bewegen; zijn hele lichaam was als gebroken, als geradbraakt. Het zou hem trouwens onmogelijk zijn geweest uit huis te gaan, al had hij het ook anders gekund of gewild: hij had zijn tamelijk lange haren kort moeten laten knippen, om de vele wonden van zijn hoofd met witte en gele pleisters te bedekken.

Alfred, die nu en dan een uurtje bij hem kwam doorbrengen, hield hem, op zijn manier, een soort zedenles voor. Hoe vond Robert nu 't avontuurtje, en had hij nog meer lust om bij de boeren demagogische, christelijke of meer andere propaganda te gaan maken? Ach! ach! wat was het een treurig boeltje geweest, en wat moesten hun vijanden nu de spot met hem drijven! Wat kwamen hij en zijn bondgenoten er verkleind en vernederd vandaan! Wat moest hij weinig nog de plattelandsbevolking kennen om zich met zulk een gemene, opgeraapte bende in de gefanatiseerde dorpen te wagen! Zou hij nu tenminste zijn akelige misgreep erkennen? Zou hij nu eindelijk begrepen hebben dat de boer, de Vlaamse boer een schepsel is waarmee niet valt te redeneren; en dat de pastoor en de kasteelheer machten zijn waartegen men zich 't hoofd verbrijzelt, als men ze openlijk aandurft?

Robert, de blik in 't vage, antwoordde niets of weinig op die pessimistische vermaningen van zijn oudere broeder. Hij voelde alles zo heel anders, zo veel dieper dan hij. Hij zag de dingen van een zo veel hoger, zuiverder standpunt. En hij hield daarom niet minder van Alfred dan eertijds, hij voelde nog wel steeds de goedheid en grootmoedigheid van zijn hart

[pagina 986]
[p. 986]

onder het gewild profane en onbarmhartige van zijn redenering; hij begreep alleen maar met droevige spijt dat zich nu als een afgrond tussen hen zou openen, dat hun wegen nu voortaan meer en meer zouden uiteenlopen, dat hij iets in de wereld worden zou, dat lijnrecht zou komen te staan tegenover wat zijn broeder zelf was.

Want hij dacht er in 't geheel niet aan de strijd nu op te geven!... Want hij geloofde in 't geheel niet dat zijn volle barbaars en slecht van aard was, omdat enkelen, door hun dwingelanden opgestookt, hem en zijn bondgenoten aangerand en mishandeld hadden. In 't eerste ogenblik misschien, toen hij onder de vernedering geknakt en door lichamelijke pijn gefolterd was, had hij zo kunnen denken; maar dadelijk was zijn moed weer bijgekomen, en nu, in de lange, stille uren van gedwongen rust en overpeinzing, vormde zich sterk en langzaam in zijn geest een plan van grote moed en stoutheid, een plan, waarvan hij aan Alfred noch ook aan iemand iets mededeelde, maar dat hij nu reeds vast besloten had ten uitvoer te brengen, alleen, hij heel alleen, zo gauw als hij weer op de been zou zijn.

Desgenêts, vernemend dat hij nog maar steeds zijn kamer niet verliet, kwam hem opzoeken. Om midden in zijn kiezers te zijn, en dus beter zijn eigen kandidatuur te bewerken, had hij zich reeds voor de hele zomer op zijn prachtig kasteel van Onderdale, vier uur vandaan, gevestigd; en dadelijk was hij bij Robert komen aanlopen, angstig verlangend naar nieuws van hem, angstig vooral om te weten of de jongeman na 't akelig gebeurde nu de strijd niet op zou geven.

Robert, die bij het raam in een fauteuil, voor 't eerst sinds het gevecht van Bavel, zijn hoofdartikel voor Christelijk Vlaanderen aan 't schrijven was, herkende hem haast niet toen hij binnenkwam. Zijn gezicht, dat kleiner dan naar gewoonte leek en sterk gerimpeld was, had een heel andere uitdrukking dan vroeger.

Desgenêts, die zijn verwondering merkte, vertelde hem dat hij zijn half uitgerukte baard had moeten kort laten knippen, en op zijn beurt getroffen door de sterke verandering in Roberts uiterlijk, vroeg hij hem met een gelegenheidsgezicht

[pagina 987]
[p. 987]

hoe of hij het ook maakte.

- Nog steeds 'n beetje ingepleisterd, zoals ge ziet, glimlachte Robert, naar zijn hoofd wijzend. - En Chattel?

Desgenêts moest even lachen. - Chattel, sprak hij, - is nog ongelukkiger dan wij. Gekwetst aan de bovenlip, heeft hij zijn snorretje, waarop hij zo gesteld was, moeten laten afscheren. Wij zijn zo allen min of meer geplukhaard.

Robert lachte ook even, maar dadelijk werden zij beiden weer ernstig. Vermijdend de nare herinnering nog verder aan te roeren, had Desgenêts op verzoek van Robert een fauteuil genomen, en met aarzeling begon hij over de toekomstige gedragslijn van 't Verbond te spreken. - Wat zullen we nu doen? Wat is uw mening? vroeg hij.

Een lichte kleur kwam over Roberts bleke wangen, en plotseling bracht hij zijn geheim uit, vertelde hij zijn stoutmoedig, in eenzame bespiegeling gerijpte plan:

- Ik zal de propaganda voortzetten! Ik alleen, ik heel alleen! - Alleen voor u? liet Desgenêts zich onwillekeurig, als een angstkreet ontvallen.

- Voor ons allen, natuurlijk, voor 't idee, antwoordde ernstig Robert.

Desgenêts, verademend, zette grote ogen op. Hij scheen niet goed te begrijpen.

- Maar hoe en waarom dan alleen? vroeg hij. - Gij zult u toch niet heel alleen gaan wagen, daar waar wij haast in sterke massa omgekomen zijn?

- Juist zo, antwoordde Robert kalm-beslist; - en ik ben wel innig overtuigd dat het veel beter zal gaan. Alleen, volkomen alleen en zonder 't minste wapen zal ik tot hen spreken, en ik vertrouw dat ze naar mij zullen luisteren zonder mij kwaad te doen.

Er was een ogenblik stilzwijgen gedurende 't welk de beide mannen elkaar diep en strak in de ogen aankeken. Beneden in de straat, onder de ramen, hoorde men de paarden van Desgenêts rijtuig met hun hoeven op de straatkeien stampen. - Maar wat zult ge hun dan zeggen? vroeg eindelijk Desgenêts.

- O, veel, van alles! Alles wat ik in de oprechtheid van mijn ziel tot hun goed acht.

[pagina 988]
[p. 988]

Onthutst schudde Desgenêts het hoofd. Dat vermetele plan, zo kort na het akelig avontuur, kon hij begrijpen noch goedkeuren. Maar in de heldere ogen van de jongeman schitterde nu zulk een vlam van geestdrift, en in zijn op elkaar gesloten lippen lag verborgen zulk een ferme en besliste wilskracht, dat ook in Desgenêts, ondanks zijn schrik van vroeger, geestdrift en geloof weer opvlamden.

- Wie weet!... misschien hebt ge gelijk! riep hij.

- 'k Geloof het vast, en 'k doe het toch in elk geval, was Roberts vastberaden antwoord.

Desgenêts was opgestaan. Hij drukte opgewonden Roberts beide handen in de zijne, en schudde ze herhaaldelijk, in kinderlijke enthousiasme.

- Ik dank u; ik dank u voor uw grote moed in naam van ons allen. Indien wij de zegepraal behalen is het aan u, aan u alleen dat alle dank en eer verschuldigd zullen zijn.

Nauwelijks was hij vertrokken of Alfred kwam in de kamer gehold, nog opgewondener, leek het, dan Desgenêts zelf. Hij lachte, wreef zich de handen, knipoogde grappig naar zijn broeder, liet zich eindelijk neer in een fauteuil met een komisch-ernstige kreet, die Robert met reële, ernstige verbazing aanhoorde:

- Ho! ho! nu begin ik eindelijk iets van die fameuze christelijk-democratische beweging te begrijpen! Z' is mooi, hoor, z' is prachtig. Tous mes compliments, mon cher!

Gapend staarde Robert zijn broeder aan. - Wat is er? wat scheelt je? waarom ben jij zo opgewonden? vroeg hij na een ogenblik.

- Superbe, mon cher! superbe! galmde de andere nog geestdriftiger. - Wat 'n ogen! O, nee maar, wat 'n ogen, kerel! En haren! en 'n taille! Ça, tiens!... En hij zond met de vingers een kus in de lucht.

- Ja maar, enfin, wat is er! of word je soms gek! riep Robert, die kregel werd.

- Kom, hou jij je zelf niet of je gek was. Jij weet toch wel wie daar beneden in het rijtuig zat te wachten. Jij hebt toch wel eventjes door 't raam gekeken!

- Ik geef je mijn woord van eer dat ik niet begrijp wat je zeggen wilt, sprak Robert die een lichte kleur naar zijn

[pagina 989]
[p. 989]

wangen voelde stijgen.

- Zo, jij wil me doen geloven dat je niet wist dat mademoiselle Desgenêts daar beneden in het rijtuig wachtte, en dat z' elk ogenblik naar je vensterraam opkeek?

- Ik verzeker 't je; haar vader heeft er mij geen woord van gezegd, antwoordde Robert, die zich eensklaps vuurrood voelde worden.

- Eh bien, mon cher, het spijt mij voor jou, antwoordde Alfred, achterover in de fauteuil zinkend. Hij staarde naar de zoldering met vreemde ogen, nam een sigaar uit zijn koker, vroeg even, zich herinnerend dat Robert ziek was: - Kan 't je niet schelen?... En weer achterovergeleund, met zware, genoeglijke halen:

- Ach! ach! voer hij met een soort komische melancholie voort, - jij hebt per slot van rekening toch wel gelijk,... ze zijn mooi en aardig, soms, die vrouwtjes uit de chique wereld. Ze zijn meer waard, ondanks al het vervelende dat er ook aan verbonden is, werkelijk meer waard dan de...

- Schei uit! viel Robert hem verontwaardigd in de rede. Hij kon zijn broeder niet uitstaan, wanneer deze, in zijn sceptisch donjuanisme, zijn louter materialistische beschouwing over de vrouwen in 't algemeen uitbracht. Zijn wangen gloeiden nu, zijn ogen schitterden, hij voelde plotseling als in een goddelijke streling, dat hij Ghislaine liefhad, dat hij haar onuitsprekelijk teer en zacht liefhad, omdat ze daar geweest was, omdat zij ook, - hij voelde 't instinctmatig, het geheim verlangen had gehad hem weer te zien. O! wat zou het hem ontroerd hebben, had hij 't geweten dat ze daar was! Wat zou hij al niet gedaan hebben om haar toch even te zien, om met haar al was 't ook maar een glimlach en een groet te mogen wisselen.

Plotseling stond hij op, moreel versterkt, genezen, ongeduldig over die lichamelijke zwakheid, die hem nu al meer dan een week werkeloos op zijn kamer hield. Hij ging in de spiegel zijn bleek gezicht en zijn kortgeschoren haar vol met witte pleisters bekijken. Zou hij z' er nog niet af kunnen nemen, deze tenminste die hem defigureerden? Hij besloot dadelijk de dokter te ontbieden. Hij wilde niet langer in zijn kamer opgesloten blijven. Hij wilde weer met vernieuwde

[pagina 990]
[p. 990]

en versterkte kracht en moed ten strijde, hij, hij alleen tegen allen, gedragen door zijn geestdrift en zijn liefde, verlicht door 't stralend beeld van haar die hij beminde, als door het hoogste en nobelste symbool van zijn toekomstige triomf...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken