Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 116]
[p. 116]

VIII

Het was dat jaar een lange, ruwe winter. Weken en weken na elkaar bleef het doodse veld onder de dikke sneeuw begraven; en daarop vroor het, hard als steen. De mensen liepen met opgetrokken schouders, tot over hun oren in wollen halsdoeken gewikkeld, als zwarte, sukkelige stumperds over al die harde, strakke blankheid; en de kinderen die van de dorpsschool kwamen leken van ver op misvormde kaboutertjes: de oorlappen van de petten neergetrokken, de blauw-verkleumde handjes in de grijze wollen wanten, de neusjes purperrood en de waterige oogjes schreiend van de scherpe kou. Enkelen liepen soms met ijssleetjes onder de arm, om ergens op een ondergelopen stuk weiland te gaan ‘ijsstoelen’; anderen gingen ‘baantje slieren’ op de smalle slootjes, in benden van tien en vijftien glijdend en buitelend in uitgelaten pret onder elkaar. Heel enkelen hadden schaatsen, en die waren zeer trots en reden met aanstellerige minachting, in groot gezwaai van armen en geschrijd van benen, de tragere ijsstoelers en baantjesslierders voorbij. Hun drukke pret bracht telkens als een korte herleving over het verlaten veld, dat dadelijk na hun lawaaiige voorbijtocht weer in doodse winterslaap verzonk.

Vreemd zag het hele land er uit: alles verkleind en als 't ware ineengekrompen. De mooie fruitbomen van de boerderijen leken nu niet groter dan ontbladerde heesters op de smal en klein schijnende erven; en zelfs de woonhuizen, de stallen en de schuren schenen tot de helft geslonken en als 't ware in de grond gedrukt, onder de dikke, gewafelde sneeuwlaag die log de dakpannen bedekte. Het dorpje, in de verte, over de wijdte van het blanke, vlakke veld, was niets meer dan een hoopje lage, nauwelijks zichtbare gebouwen onder een trosje zwarte boomkruinen; en de grijze toren-

[pagina 117]
[p. 117]

naald van de kerk, die anders zo fier en zo slank uit het frisse zomergroen opschitterde, leek nu wel een broze, schrale ijskegel, die elk ogenblik om zou kunnen vallen. En ook het statig kasteel in rood steen met al zijn gesloten vensterluiken, maakte thans geen grotere indruk dan een gewoon buitenhuis; en 't prachtig park, 's zomers zo ondoordringbaar zwaar en donker, was nu vol gapende holten en gaten, waar men dwars door de verre landerijen en de boerenhuizen zag, als hadden schendende handen er in groot getal de mooiste bomen weggekapt. Die winter-kleinheid en bekrompenheid van alles verbaasde en beangstigde bijna Alfons en Rozeke. - Ha moar, dat 'n es hier zeu greut niet as dat Dons gezeid hèt! Da es amoal veel kleinder! riepen zij soms met onthutste verwondering uit, toen zij wel eens, in één enkele oogopslag, geheel hun erfje met gebouwen en omliggende landerijen opnamen. En Alfons moest dan eerst de afstanden stappen, de bomen van de boomgaard tellen, de hoogte van de gebouwen en de uitgestrektheid van de akkers meten, vóór zij geloven konden dat zij niet bedrogen waren.

Doch er waren ook soms heerlijke verrassingen.

Op een ochtend, toen Rozeke in de vroegte buitenkwam, scheen het haar toe of ze zich plotseling op een heel andere doening, in een soort van wonder- of toverland bevond. Wat was dat! al die bomen eensklaps zo groot en overladen met het weelderigste bloeisel! En dat ruisend zilverkleed in plaats van grasveld! En die heg om het erf als een blauwwazig verre muur van doorschijnend kristal! En al dat bouwland eromheen, glinsterend, fonkelend, flonkerend in de zon, als een eindeloos veld van de fijnst getinte lichtroze en lichtblauwe, levende en trillende bloemen? Dat was de winterrijp over de naakte bomen en gewassen, de blanke rijp doorschijnend tintelend met allerteerste kleurschakering in de gouden zonnestralen! Het leefde en beefde, de overladen twijgjes van de naakte kruinen fluisterden en schitterden in stil geritsel als waren zij gans vol van onbekende, wemelende vogels en kapellen. Zij schitterden en wemelden in zacht suizend gefladder en gekweel, maar 't was slechts een illusie: zij vielen ritselend in risten op het witglanzende grasveld neer en vloeiden er weg als grote, stille droefheidstranen;

[pagina 118]
[p. 118]

en weer stonden de bomen zwart en naakt als dorre heesters, en weer omheinde de schrale heg met haar doorzichtbaar doorngeraamte 't kleine erfje, en weer lagen de akkers kleintjes afgemeten eromheen, in de langzaam uitdovende schitterpracht van al dat vreemd en broos-fantastisch leven, dat er eindelijk nat en triestig, onder een aanhoudend dof geruis als van stille zuchtjes en snikjes, te smelten en te sterven lag.

 

Zij leefden in afwachting van wat langzaam aan komen en worden zou: de lente; en met de lente: de arbeid op het land. Alfons had tegen maart een knecht gehuurd: Vaprijsken, die boer Kneuvels' boerderij verlaten had en gelukkig was, bij een vroegere werkkameraad en vriend, een goede meester en een vaste betrekking te zullen vinden; en Rozeke, die in haar zwangerschap het zware werk van koeienmelken en beestenvoederkoken niet goed meer verrichten kon, had reeds een dienstmeisje, ook een vroegere kennis en een flinke werkster: het Geluw Meuleken. Met die twee konden zij 't vooreerst wel stellen. Een paardeknecht hadden zij niet nodig: dat baantje zou Alfons zelf waarnemen.

Stil en gelukkig leefden zij, met hun hoop en hun gedachten in de toekomst. Slechts bij zeldzame uitzondering ging Rozeke nog een enkele keer naar het ouderlijk huis, dat nu wel wat verafgelegen was, maar bijna elke zondag kreeg zij bezoek van de haren. Meestal kwamen moeder en La na de vesper aanhijgen, telkens klagend dat het niet te doen was door de sneeuw; en als ook vader en de broeders kwamen, spraken zij uren lang over vee en landerijen, en eindigden doorgaans met een partijtje kaart te spelen, de mannen rokend bij het haardvuur, met koppen koffie en borrelglaasjes op de tafel om zich heen. Dat mooie boerderijtje was de trots en als 't ware de rijkdom van hen allen. Zij waren er allen in een hogere stand en voornamer aanzien door gekomen; zij waren boeren, echte boeren geworden; en iedere zondag bij het huiswaarts keren voelde vader de behoefte nog enkele herbergen in het dorp te bezoeken, waar hij dan, dikwijls tot ergernis en spotlust van de aanwezigen, zonder eind op het rijk huwelijk en op die schone rijke ‘doening’ van zijn oudste dochter zat te snoeven en te pochen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken