Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 257]
[p. 257]

XXXVIII

Enige dagen verliepen. Weer ging het leven zijn gewone gang op 't boerderijtje, alsof er niets gebeurd was. Maar die gewoonheid was slechts een bedrieglijke schijn; de grote slag had in de diepte alles omgewoeld en 't was of allen op de hoeve er iets van voelden zonder het nog te begrijpen. Het bleef vaststaan dat Smul de volgende zaterdag weg zou gaan; eenieder wist het, 't was of het reeds gebeurd zou zijn, maar niemand sprak er nu meer over; en Smul zelf, steeds in zijn halsstarrig zwijgen teruggetrokken, werkte en sjouwde, maaide, ploegde, zaaide en egde, als een die er in 't geheel niet aan denkt om te vertrekken, als een die niet gemist kan worden. Hij zaaide in vruchtbare akker het zaad van de komende oogsten en zij allen, die hem zagen werken, voelden nu instinctmatig de onwaarschijnlijkheid, ja, de onmogelijkheid van zijn vertrek.

En Rozeke liep als versuft in huis en op haar erf rond. Het was zo vreemd in haar, zij leed maar niet, zij was nog steeds niet boos, niet verontwaardigd, er bleef iets dofs in haar, iets dofs en zwaks, dat alle kracht van opstand in haar verlamde, dat alle smart en wroeging doodde, iets dat haar onverschillig en gevoelloos maakte voor het akelige dat gebeurd was en voor 't akelige dat haar nog te wachten stond. Het leek wel of ze zich nog maar geen juiste rekenschap van de gebeurtenis kon geven; het was te ruw, te overweldigend geweest; er was te veel gebeurd in een te korte tijd; zij twijfelde, zij sufte, 't was als een nachtmerrie geweest; en nu wist ze ook niet meer hoe met hem te handelen en kon ook niet begrijpen noch voorzien wat er verder zou geschieden.

Maar de tijd ging en de werkelijkheid naderde, de onoverkomelijke werkelijkheid, die hen fataal opnieuw tegenover

[pagina 258]
[p. 258]

elkaar zou stellen; want zij moest wel met hem afrekenen, zij moest met hem nog spreken, het was niet mogelijk dat hij zo opeens van haar zou weggaan, zonder dat nog iets gezegd werd, zonder dat nog iets, - zij wist niet wat - gebeurde.

't Was vrijdagavond. De volgende dag liep zijn tijd ten einde. Rozeke was radeloos. Hij zei steeds niets, nam hoegenaamd geen notitie meer van haar, maar maakte ook geen de minste toebereidselen voor zijn vertrek. Hoe moest dat eindigen? Wat was hij van plan?

De kinderen sliepen. Meleken en Vaprijsken waren ook reeds naar bed. Smul zelf was reeds lang naar zijn paardestal terug en Rozeke zat nog alleen in de keuken te suffen en te peinzen. Al haar vroeger leed kwam kwellend weer in haar op; het welde langzaam op, als uit een diepe, diepe bron, het ene na het andere, o, reeds zoveel! Voor 't eerst sinds al die laatste dagen leefde de herinnering aan Alfons intens weer in haar ziel; en 't was alsof de bron van al haar droefheid zich van lieverlede tot een zee van smart uitbreidde, waarin zij dreef en worstelde, gelijk een hopeloze drenkelinge zonder reddingsboei. Alles, o, álles had ze met hem verloren. Hij was haar liefde en levenslicht geweest en nu het voor altijd was uitgedoofd, zwierf zij in duistere nacht als een verdwaalde. Zij was te zwak als vrouw alleen, zij voelde alles, álles haar ontglippen; een vrouw alleen was niets, zij hoefde hulp en steun, of moest ten onder gaan. En die steun had ze niet, zag ze niet, vond ze niet, nergens. Haar ouders konden haar maar niet doelmatig helpen; haar geliefde beschermvriendin, de jonge barones, zag ze de laatste tijd niet meer: alles verliet haar, alles vergat haar; zij schudde 't zwakke hoofd en strekte verdwaald-zoekend haar bange sidderende handen uit en sloot ze weer, met lege, vruchteloze grepen in elkaar. - Haar hoofd zakte in haar handen en zij snikte, snikte...

Eensklaps ging de voordeur open en stond Smul vóór haar. Met een schorre angstkreet sprong zij op:

- Wa komt-e gij hier doen? Zij-je gij nog noar ou bedde niet?

Hij zag bleek en was gejaagd. Hij schudde 't hoofd en zij zag zijn keel even zenuwachtig hikken. Star en stijf, als in ver-

[pagina 259]
[p. 259]

wildering, keken zijn koude, grijze ogen haar aan.

- Nien ik, antwoordde hij hees. - 'k Hè espres gewacht tot da g' alliene woart. 'k Moe ou spreken; 'k moe ou nog wa vroagen.

- Watte? Wa es 't? riep ze kortaf, doodsbleek, de lippen bevend, de beide handen aan de leuning van een stoel geklemd, het ganse lichaam als tot zelfverdediging gespannen en gestramd.

- Of ge nou mee mij wilt treiwen? vroeg hij dof.

- Nien ik! Nien ik! Nien ik! kreet zij schor, in strakgespannen houding.

Een korte vlam van toorn schoot uit zijn barse ogen. Hij grijnslachte; maar eensklaps kalm:

- 't Es goed; betoal mij dan. - 'k Goa morgen wig.

Het knakte haar plotseling neer als onder een slag. Haar weigering, haar stugge opstand waren niets dan een instinctieve opbruising geweest; zij bezat de kalme kracht van een vast beredeneerd besluit niet meer: en alles was nu weer zo diep verward in haar, onder het onverwachte van zijn komst en van zijn woorden: zij wist niet eens meer wat ze 't meest verlangen of het innigst vrezen moest: zijn blijven of zijn heengaan. Haar gelaatstrekken verwrongen zich en zij begon te schreien; zij antwoordde slap en zuchtend: - 't es goed, 'k zal om ou geld goan, en als in een droom nam ze 't lampje van de tafel en ging ermee in de kamer waar haar geld was, zonder zelfs te denken dat zij hem in de duisternis van de keuken alleen liet.

Zij dacht er eerst aan toen ze reeds binnen in de kamer was en keerde zich haastig en plotseling om. Zij wilde een kaars van boven de kast nemen en plaatste de lamp even op 't schoorsteenblad, toen hij haar eensklaps, als een roofdier op de tenen kwam nagehold, de lamp uitblies en in een woeste pranging haar omknelde.

Zij slaakte een gil, maar kort; hij drukte haar de handen op de mond en kreet dof:

- Zwijgt, of ik vermeurd ou!

Zij viel in onmacht, zijdelings tegen 't bed, dat vaagwit schemerde in een hoek. Hij knarsetandde, grinnikend als een sater, van woest genot en wraak...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken