Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 525]
[p. 525]

XI

De volgende dag, tegen de avond, liep Odon eenzaam slenterend door het sparrenbos achter het herbergje van Sieske Beele. Af en toe ging hij nu ook die kant uit wandelen. Eens had hij er Sidonie, Sieskes dochter, in zien lopen. Achter dat bos had het timmermannetje een hoekje grond in pacht en 't meisje ging er soms met een korf aan de arm konijneneten plukken.

Vrijwel onopgemerkt kon Odon in dat bos komen. Hij volgde maar gewoon de buitensloot van 't Landjuweel tot om de verste hoek van Seynaeves hoeve, stak dwars over de dreef en was al dadelijk in 't geheimzinnig schemerduister van de dichte sparren. Hij liep er zacht over de dorre, bruine naalden, waarop zijn gladde zolen glibberden, was er even als het ware helemaal verdwaald tussen de van alle kanten opslankende bomenzuilen, onder het dromerig windgesuis van de kruinen, die als een somber-groene tempelkoepel hoog boven zijn hoofd opwelfden, tot hij weldra weer, van ver, het vloeiend goud van de rijpe akkers, het zilverwit van de wolken en het helderblauw van de hemel door de meer en meer gespatieerde stammen aan de buitenrand zag schitteren. 't Was telkens als een heerlijk licht- en zonnebad dat hij vanuit een donkere kelder tegemoet liep; en plotseling lag heel de schone, rijke streek in al haar heerlijkheid wijd voor hem open, velden en nog velden, brede golvingen van goud, en groen, en bruin, en paars, met hier en daar, in het verschiet, een zonnelachend huisje, een grote boerderij, een oude grijze molen, de torenspits van een klein dorpje, puntend uit het groen van de verre bomen. Kronkelende paadjes, zó smal dat zij haast waren dichtgegroeid, slingerden als slangen door de gouden korenzee, en tussen de buigende halmen schitterden, schelrood en azuurblauw, de welig opwoe-

[pagina 526]
[p. 526]

kerende klaprozen en korenbloemen, als glanzende ogen en bloeiende wangen van guitig-en-nieuwsgierig, in de blonde oogst stoeiende kinderen. Maar Odon zag niets van al die schoonheid; hij keek alleen naar het klein akkertje, vlak bij de bosrand, waar hij haar een paar keer reeds gezien had, en verder naar het smalle wegeltje, tussen de uitgedunde sparrestammen, dat dwars door 't bos naar Sieskes huisje leidde, en langswaar zij komen moest.

Die avond, toen hij aan de buitenrand verscheen, was zij er niet te zien. Teleurgesteld trokken zijn wenkbrauwen zich samen en zijn hand omknelde, korzelig en ongeduldig, een klein kartonnen doosje, dat hij in zijn zak verborgen hield. Zou ze nu niet komen? 't Was anders juist de tijd waarop hij haar daar meermalen gezien had. Even ging hij op de droge slootrand zitten, zijn benen bengelend over de dicht ineengegroeide en -gewarde bramen, zijn ogen starend op het wegeltje en in de groenachtige diepte, tot waar het ongerepte bos zijn stilte omhulde in heimenis van schemerduister. Maar 't was hem daar niet uit te houden. Een tergend ongeduld klopte in zijn slapen, zijn handen waren klam en aldoor zenuwachtig in beweging, en hij stond bijna dadelijk weer op, in een ontembare behoefte om heen en weer te lopen. Hij liep tot aan het uiteinde van 't woud, met vlug-gejaagde pas. Daar keek hij schichtig om.

Niets!

In overspanning liep hij verder door, de hoek om, tussen de gemskleurige, slanke stammen, als weer op weg naar 't Landjuweel. Juist sloeg het zilverklokje op de toren zeven heldere slagen. Als verdwaasd stond hij er even naar te luisteren; en toen de zilverklanken in het ijl-stille van de lucht vreedzaam waren weggestorven, keerde hij zich werktuiglijk om en kwam terug naar 't slootje aan de buitenrand van 't bosje. En eensklaps zag hij haar!

Hij zag haar, gebukt in het aardappelveldje, konijneneten plukkend in haar korf. Zij keerde hem de rug toe en hoorde hem niet komen.

Hij naderde, schoorvoetend, heel bleek, het hart hevig kloppend, het klein, kartonnen doosje in de hand gekneld. Hij had geen vast plan, hij wist niet wat hij doen of zeggen zou;

[pagina 527]
[p. 527]

hij ging alleen maar naar haar toe, als door een magneet aangetrokken.

Toen hij slechts op een vijftiental passen meer was, gaf hij werktuiglijk een kuch en zij richtte zich op en keek om. Eerst schrikte zij even, maar zodra zij hem herkende schitterden haar ogen en een lach kwam om haar rode mond, diezelfde lach, zo tergend en bekoorlijk, waarmee zij hem telkens begroette en waarvan het raadselachtige zijn hoofd op hol bracht.

Nu weer. Het deed hem duizelen. Hij groette haar, met plotselinge vuurkleur op zijn wangen; en, instinctief, als wist hij niet goed wát hij deed, stak hij de hand met het kartonnen doosje naar haar uit en vroeg, met schor-ontroerde stem:

- Wilt gij iets van mij hebben?

- O, gie verdeke! lachte zij, aarzelend, ongelovig en wantrouwend.

- 't Is waar, 't is zeker, zei hij bevend, en lei het doosje op het platte van zijn sidderende hand.

- Wa es 't? nieuwsgierigde zij, half verleid reeds, maar wantrouwig nog en twijfelend.

- Gouden oorbellen. 'k Ben ze gisteren expres voor u in de stad gaan kopen.

Eensklaps verdween de lach van haar gezicht, dat een hoogrode kleur kreeg, terwijl haar donkere ogen nu heel ernstig naar hem keken.

- Joa moar, es 't serieus? vroeg ze nog even.

- Kom kijk dan! sidderde hij.

Met wijde schreden, haar korfje aan de arm, kwam zij uit het mulle veld en klom de berm van de droge slootrand op. Hijgend van emotie, met halfopen, roze-frisse mond, keek zij naar 't geschenk, dat hij haar in het open, roodfluwelen doosje zien liet.

- Ooo! juichte zij stil, bijna eerbiedig.

- 't Is voor u, zei hij, en gaf het haar.

Zij durfde 't schier niet aannemen. Zij stond er een hele poos, gans bedremmeld, mee in haar aarde-grauwe hand.

- Oo!... 't es al veel te scheune veur mij, sprak ze eindelijk, en een zucht hokte in haar keel.

[pagina 528]
[p. 528]

- Neen, neen, gijzelf zijt schoon! Duizendmaal schoner dan die oorbellen! verstoutte hij zich te zeggen. En eensklaps, manlijk-kranig doende:

- Een zoen, dat is 't enigste wat ik ervoor hebben moet!

- Wa ès da, ne zoen? giechelde zij.

- 'n Totsen! riep hij hartstochtelijk, eensklaps haar eigen, boerse taal gebruikend.

- O gie verdeke! aarzelde zij weer, even achteruitdeinzend; en opnieuw ontbloeide de raadselachtige, dol-makende lach op haar rode mond en in haar tintelzwarte ogen.

Hij werd er als gek onder. Het suisde in zijn hoofd en onstuimig vloog hij plotseling op haar toe, sloot en prangde haar in zijn armen, woest en knellend-nauw tegen zich aan, en plakte vol zijn mond tussen haar fris-natte, rode lippen.

- O, gie verdeke! lachte zij opnieuw, met moeite zich losworstelend.

- 'k Moete! 'k moete! nóg! nóg! nóg! gilde hij als waanzinnig weer op haar aanvliegend.

- Joa moar, past op, menier Odon, past op! Past op! 't Zoên keune meinschen komen! riep zij angstig.

- 'k 'n Kàn niet ophouên! 'k 'n Kàn niet! gilde hij schor, steeds nauwer, in een paroxisme van hartstocht haar omsluitend.

Zij verweerde zich dringender, en eensklaps liet hij haar los, hijgend, kreunend, met draaiende ogen zuchtend:

- O, Sidonie, 'k zie ou geirne, 'k zie ou al zeu lank geirne, en ge moet mij euk geirne zien of 'k kan nie blijve leven!

- 'k Zie ik ou euk wel geirne, moar ge zij al te geweldig, ge doe mij ziere, zei ze. En opeens, als door iets geks aangestoken, barstte zij in 't raadselachtig, honend lachen, dat hem zo kon ergeren, los.

- Ge 'n meugt azeu nie lachen! Es 't mee mij da ge lacht? 'k 'n Kan 't nie uitstoan! riep hij boos, als een verwend kind.

- Ba nien 't, ba nien 't, 't 'n es mee ou niet da 'k lache, moar ge doe almets zeu oardig, giechelde zij.

Hij stond daar even, vuurrood en hijgend, als verbouwereerd. Op 't Landjuweel galmde, luid-vermanend, de eerste etensbel.

[pagina 529]
[p. 529]

- Heurt! de belle van 't kastiel. Ge moet noar huis goan, en ik euk, zei ze.

- Wannier zie 'k ou were? vroeg hij.

- Os ge wilt.

- Hier, in den bos?

- Woarom 'n komt-e noeit in ons huis nie ne kier? fleemde zij.

- O, 'k 'n durve niet. Papa en mama zoên 't weten!

- Wa geeft dat! 't Es hirbirge, iederien mag d'r komen. Hij aarzelde, in hevige tweestrijd.

- O! 'k Zoe geiren genoeg; maar 'k 'n zoe ik ou doar toch noeit alliene zien, vreesde hij.

- Moar ge doet! Al veel beter as hier, woar d'r alle menuten meinschen keune komen, lokte zij met straal-ogen.

Hij zei ja noch neen. Werktuiglijk liepen zij naast elkaar, de diepte van het bos in.

Sidderend sloeg hij weer zijn arm om haar middel.

- Wilt-e morgen oavond nog ne kier komen? smeekte hij.

- Hier?

- Joa.

- O! 't Es zeu gevoarlijk, aarzelde zij.

- O, kom, kom, bad hij, bijna schreiend, en sloot haar weer met prangende hartstocht in zijn armen en zocht met wilde mond haar lippen om te zoenen.

- Bij óns meugt-e komen, bij óns! riep zij. En lachend ontsnapte zij aan zijn omhelzing en vluchtte met haar korfje in de donkergroene schemering van 't bos, tussen de slanke, gemskleurige stammen weg.

- Sidonie! Sidonie! kreet hij haar met smekend uitgestrekte armen na.

Maar zij was reeds verdwenen, en op het Landjuweel weergalmde, luid en dringend, de tweede etensbel.

Loom en 't hoofd gebukt, als uitgeput van inspanning en van emotie, struikelde hij naar huis toe...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken