Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 652]
[p. 652]

VIII

De volgende ochtend schreef juffrouw Constance de koster haar weigerend antwoord. 't Was toch niet zo eenvoudig als ze wel had gedacht. Niet dat ze spijt had of aarzelde, zij had een gruwel van het huwelijk en zou nog liever sterven; maar hoe dat gezegd zonder hem onverdiend te kwetsen? Wel tienmaal herbegon ze de brief zonder een bevredigende vorm te vinden, en zij kon niet zonder tranen hem voleinden. 't Mocht zijn dat hij het op haar geld - het geld dat ze niet eens bezat - gericht had: toch kon ze 't hem niet kwalijk nemen. Een onbekend, machtig gevoel beheerste volkomen haar nuchter redeneervermogen; en, werkelijk, was het hem enkel om het geld te doen geweest, en had ze dat geld bezeten, ze zou het hem misschien gegeven hebben om de harde weigering van wat hij er nog bij vroeg te verzachten. Zij dacht er even over na of ze soms in haar brief zou zetten, hoezeer hij zich vergiste indien hij soms dacht dat ze nog enig vermogen bezat. 't Zou hem althans een troost zijn dit te weten. Zij trok de reeds gesloten omslag open, hield reeds de natte pen boven 't papier, aarzelde, beefde, en lei de pen weer neer. Neen,... neen... Zij voelde iets als een nutteloze zelfvernedering, en als 't ware ook de willekeurige vernieling van een vage en zachte illusie. Het Ezelken, het half mismaakt en belachelijk Ezelken, met haar hoge rug en haar zwarte pijpjesmuts, had toch nog te veel vrouwelijke ijdelheid om zichzelf zo weg te gooien. Wie weet ook of het om haar geld alleen was, dat hij haar gevraagd had? Zij sloot de brief, de zacht-besliste weigeringsbrief weer dicht, schreef het adres en ging hem zelf in de bus werpen. 't Was avond, donker-avond toen ze dat deed. Van gans de dag had zij niet buiten durven komen. Haar angst hem te ontmoeten was ontzettend, overweldigend. En toch wist ze wel, dat zij hem

[pagina 653]
[p. 653]

onvermijdelijk en ook binnen zeer korte tijd weer zóú ontmoeten. Dat kon niet anders, dat lag in de aard van hun gedwongen relaties; en hoe of ze zich onder die fatale ontmoeting houden zou en wat er zou gebeuren, was iets waaraan het Ezelken niet denken dorst, zó gruwelijk vervulde 't haar met angst en griezeling.

Hij kwam dan ook, reeds de volgende ochtend, door zijn ambt genoodzaakt, en 't trof toevallig dat het Ezelken alleen was in de keuken toen hij binnentrad. Meneer de pastoor was uit en Céline ging juist het gewone glas bier brengen aan 't Puipken, die achter in de tuin aan 't roken en aan 't spitten was.

De koster zag er ietwat bleekjes uit en zijn heldere ogen hadden niet hun gewone, jeugdige glans.

- Dag iefer Constance, groette hij mat, terwijl hij aarzelend binnenkwam; en, even schichtig rondglurend, merkend dat zij alleen was:

- 'k Hè ouën brief ontvangen, zei hij half fluisterend, - 't spijt mij, 't spijt mij doanig, 'k hoa 't anders verwacht, zoe d'r toch gien hope mier zijn da ge nog van gedacht verandert, iefer Constance?

Zijn stem klonk zacht-strelend en smekend, en hij lei steunend zijn hand op de tafel, waaraan het Ezelken, gans beneveld en beduusd van ontsteltenis, met rode vlekken in 't gezicht iets aan 't verscharrelen was. Zij durfde niet eens op te kijken, zij antwoordde dof, met schor-bevende stem:

- Nien 't, koster, nien 't; 't 'n kan nie mier veranderen. 'k 'n Hè gien gedacht op treiwen; 'k 'n zal noeit van mijn leven nie treiwen.

- 't Es spijtig, 't es doanig spijtig, herhaalde hij, teleurgesteld. - 'k 'n Kan ik toch azeu nie alliene blijven leven, dat 'n ès gien leven, en 'k wete zeker da we te goare gelukkig zoên geweest hên, weeklaagde hij haast.

- Ge zilt er ander en beter genoeg vinden, die goest hên om te treiwen, antwoordde zij bevend, steeds scharrelend zonder te durven opkijken.

Zij wendde zich plotseling om, liep naar het venster, keek in de tuin waar zij van ver Céline met 't Puipken zag lachen en praten, uitte daarover haar ergernis, als om het gesprek af

[pagina 654]
[p. 654]

te leiden:

- Kijk ze doar weeromme stoan, die wilde bloare, in ploatse van in huis te komen. 't Es verloren gezeid, ge zoedt er wel standvastig moeten achter zitten.

- 't Es jonk zijn, zei hij eenvoudig, zonder daar verder op in te gaan. En dadelijk weer, met ernstige stem, over de voor hem veel belangrijker zaak:

- Ala, 't 'n es het doar nie aan te doen, iefer Constance, zuchtte hij; - moar ge 'n meugt het mij toch euk nie kwoa-lijk nemen as ik nou tracht 'n ander vreiwemeins te vinden, want azeu alliene blijve leven, zie, 'k 'n kàn d'r nie mier tegen, 't es te doanig triestig.

- Natuurlijk, natuurlijk, 'k 'n zal ik ou da zeker nie kwoalijk nemen, brabbelde 't ontstelde Ezelken. - Wilt ge 'n gloas bier drijnken, koster? vroeg ze, volslagen radeloos, weer van de tafel naar het venster dribbelend. En zonder zelfs het aanvaardend antwoord van de koster te horen, tokkelde zij zo zenuwachtig-driftig op het raam, dat Céline, haar gezellig praatje met het Puipken in de steek latend, haastig weer naar huis gelopen kwam.

- Wa moet-e gij doar zeu lank blijve klappen? bromde 't Ezelken toen 't meisje hijgend binnen was. - Ala toe, goan hoalt de koster in de kelder 'n gloas bier.

Ongevraagd was de koster gaan zitten. Hij haalde zijn pijp uit, stopte die en stak aan. Van de ondervonden teleurstelling was niets op zijn gezicht meer te merken. Hij hield zich oneindig veel kalmer dan het Ezelken, die nog steeds met roodgevlekte wangen doelloos en ontredderd heen en weer liep. Hij nam het schuimend vol glas uit Célines hand, keek haar even met een zweem van glimlach aan, maakte zelfs een grapje over haar blozende wangen en gezond-fris uiterlijk.

- Ge 'n het hier euk gien kwoa leven, gij, ge wor zeu vet as 'n oande, schertste hij.

Juffrouw Constance trok een zuur gezicht. Zij kon 't niet uitstaan als er iemand notitie van Céline nam; en de woorden van de koster klonken als een indirecte toespeling op wat haar huiselijk geluk vergalde, zonder dat ze 't misbruik ooit op heterdaad betrappen kon: 't vermoede snoepen van Céline.

[pagina 655]
[p. 655]

- Joa joa, 'k geleuve dat-e gij hier de potses en de pannekes uitlekt, drong hij spottend aan, tot toenemende ontstemming van het Ezelken. Zij kon het niet langer verkroppen, zij viel uit, in 't algemeen, op een toon van achteloze spotternij, maar duidelijk genoeg van heimelijke ergernis voor wie de wrokkige bedoeling snappen kon:

- Hên es hên en krijgen es de keunste: moar ge keunt euk nog wel te veel eten en drijnken: scheune dijngen 'n duren nie lank.

De mooie Céline keek over haar schouder naar 't Ezelken om, en even vertrok haar gezicht, als om iets kras te antwoorden. Zij deed het echter niet. Minachtend haalde zij haar schouders op en trok een oogje naar de koster, die een soort van innerlijke pret om 't geval scheen te hebben. 't Was of de weigering van 't Ezelken hem eerst nu begon te prikkelen en hij er een geheime wraak van wilde nemen. Hij dronk zijn glas half leeg, haalde diep aan zijn pijp, keek 't meisje aan met olijk-ondeugende ogen en schertste verder met haar door:

- Ge wordt 'n malsche poeze, Céline, 't es spijtig da ge gien honderd duzend frank rijke 'n zijt; ge zoedt veel keur hèn van treiwen.

Als eensklaps verwoed, keek het Ezelken op, en de plotse argwaan schoot haar door het brein, dat de koster, nu zij hem bedankt had, wellicht uit spijtigheid Céline zou vragen.

- Zij-je gulder nie beschoamd van zuk ne klap te proaten in 'n pásterije, 't es wel da menier de páster 't nie 'n heurt! dreigde zij, met venijnige schuinblik.

Alsof meneer de pastoor door het uitspreken van zijn naam opgeroepen was, ging de deur eensklaps open, en glimlachend, met gelukkig en gezond-blozend gezicht, verscheen hij, opgewekt zijn handen wrijvend, in de keuken.

- O! Menier de páster! schrikte de koster hevig op. Maar hij beheerste zich dadelijk, en, op heel andere toon, met iets schuw-nederigs in blik en houding, bracht hij de boodschap uit waarvoor het heette dat hij eigenlijk gekomen was:

- Menier de páster, 'k kwam ou zeggen da Rozelie Verstroate van 't Tempelhof, al mee ne kier veel slechter geworden es en da menier den dokteur vindt dat 't tijd zoe

[pagina 656]
[p. 656]

worden om heur te berechten.

- Zeu..., zeu...! zei meneer de pastoor gewichtig zijn wenkbrauwen optrekkend, en even door die mededeling afgeleid van de vreemde stemming die hij bij zijn intree in de keuken vagelijk waargenomen had.

- Joa, volgens da menier den dokteur moe gezeid hèn, 'n zoe 't mee Rozelie nie lank mier duren, lichtte de koster nog toe.

- Hawèl, 't es goed, we zillen d'r direct noar toe goan, besloot meneer de pastoor na een korte overweging.

De koster was al aan de deur, blijkbaar gehaast om zonder verdere uitleggingen weg te komen. Het Ezelken, zich inspannend om haar agitatie en ontroering te verbergen, zei tot haar broer:

- 't Es verre, ge 'n zil meschien veur de noene nie were zijn. Zoe-je nie iest 'n potse káffee drijnken en 'n boterhammeken eten?

- 'n Potse káffee, nie anders as 'n potse káffee, antwoordde hij, achterdochtig zijn zuster en de meid opnemend.

- Hawèl, goat in ou koamer, 'k zal 't ou seffens brijngen; toe, Céline, zet al geiwe de kanne van veuren op 't vier, beval 't Ezelken.

- Wel nie, al da beslag niet, geef mij hier 'n tasken, zei ietwat bruusk meneer de pastoor; en hij nam plaats op de stoel waarop de koster had gezeten.

- Was de koster hier al lank? vroeg hij, op schijnbaar onverschillige toon, onder het slurpen aan zijn kopje.

- O, nien nien hij, meschien ne menuut of zes of zeven, haastte zich 't Ezelken te antwoorden.

Meneer de pastoor zei niets meer. Even staarde hij, onder het drinken, over de rand van zijn kopje, door het venster in de tuin, naar 't spittend Puipken. Eindelijk stond hij op, keek naar de klok en zei:

- 't Es bij den elven; 'k peize wel dat 't noar den twoalven zal worden ier da 'k hier were ben. Ge 'n moet noar mij nie wachten: as 't te loate wordt begin moar t' eten.

- O, nien nien, nien nien, veur ons 'n komt dat doar nie op aan, verzekerde juffer Constance, hem naar de voordeur vergezellend.

[pagina 657]
[p. 657]

Vijf minuten later weergalmde een fijn, intermitterend geklingel in de stille straat. Van huis tot huis gingen de deuren open, en de mensen kwamen blootshoofds, met biddend gevouwen handen, op hun drempel neerknielen.

Meneer de pastoor ging vooraan, een goudomrande, paarse stola over zijn zwarte soutane, een paars foudraal, waarin het Heilig Sacrament verborgen zat, in zijn beide, op de borst gekruiste handen. De koster volgde, op vier passen afstand, een geplooid wit koorhemd over zijn gewone plunje, een brandende waskaarslantaren in zijn linkerhand, en in zijn rechterhand de schel van de berechting, die hij, om de zoveel passen, regelmatig drie maal na elkaar deed klingelen. Er was een grote wijding en een plechtige stemming in 't eenvoudig tafereel. Er was de serene plechtigheid van de dood in. De neergeknielde mensen bogen diep en deemoedig het hoofd; een boer, die in de verte met zijn ossekar kwam aangerateld, hield zijn beesten stil en nam leidsels en pet tussen zijn biddend saamgevouwen handen. Op de stoep van de pastorij zaten juffer Constance en Céline, als in volle vrede naast elkaar geknield. Geen van beiden keek op toen de berechting voorbijging, en evenmin waagden pastoor en koster een zijblik naar de pastorij. Zij verdwenen in eerbiedige stilte om de hoek van de straat, en eerst toen 't schelletje buiten de huizen zweeg, sloegen de mensen een kruis en richtten zij zich op, aan elkaar vertellend dat Rozelie Verstroate, de rijke, oude boerin van 't Tempelhof, op sterven lag.

Céline ging het eerst weer binnen. Het Ezelken bleef nog even met de buren over de gebeurtenis napraten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken