Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 698]
[p. 698]

XVI

De koster was getrouwd.

Juffer Toria, die altijd - 't mocht vriend of vijand gelden - iedere kerkelijke plechtigheid bijwoonde, was alleen naar de inzegening gaan kijken, nadat zij vruchteloos gepoogd had juffer Constance met zich mee te krijgen. Het Ezelken voelde nog steeds dezelfde onoverwinnelijke angst en afkeer, om haar broer terug te zien. Vooral in de kerk, in zijn priesterlijk gewaad, in de wijding van zijn ambt, waarvoor zij gans haar leven had geofferd, zou de foltering haar onuitstaanbaar zijn. Maar zij voelde wel een vurige nieuwsgierigheid om de jonge kostersvrouw, al was 't dan ook maar even, te bekijken; en toen juffer Toria van de plechtigheid was terugge-keerd, zaten de twee vrouwen samen in de anders nooit bewoonde, kille voorkamer, verscholen achter de gordijntjes, om de voorbijtocht van het rijtuig, waarmee de trouwers naar de stad zouden vertrekken, te bespieden.

Daar kwam het aan! Het ratelde door de straat, in vlug getrappel van hoeven, tussen een dubbele rij mensen, die nieuwsgierig op de drempels stonden. 't Was gauw voorbij, maar 't Ezelken had toch gezien: twee bruine knollen van paarden, een lummel van een koetsier, met een afschuwelijke hoge hoed op en een wit strikje om zijn zweep: en binnen in de grote, ratelende, ouderwetse koets, het mager profiel van de geheel in 't zwart geklede koster, en naast hem de bruid, forser en groter dan hij, met rood-bolle wangen en zwart-bolle ogen; met een zwaar-stevige buste die boogde, en een grote zwarte hoed vol dikke witte bloemen.

Had hij in 't voorbijrijden bij juffer Toria ingekeken? 't Scheen 't Ezelken van ja, en vurig kleurend liet zij 't even opgelicht gordijntje neervallen en trok zich in de schaduw van de muur terug, terwijl juffer Toria, aan 't ander raam,

[pagina 699]
[p. 699]

een misprijzende verwensing bromde. Zij hoorde 't rijtuig over de hobbelige straatkeien wegschokken; zij stond daar even roerloos, als in een droom; en in die droom was 't of zijzelf zich met 't rijtuig voelde wegvoeren, als zijn vrouw naast hem, een wonder en onbekend gelukslot tegemoet.

Maar 't duurde slechts een ogenblik. De ruwe stem van juffer Toria, die nog steeds wrokkig tegen de koster uitvaarde, riep haar tot de werkelijkheid terug; en achter de oude kwezel verliet zij, gedwee als een tam hondje, de kille, onbewoonde voorkamer, en ging weer, ontroerd en sprakeloos, haar plaats innemen bij het helder tuinraam, in de huis-kamer.

Die ganse dag bleef 't Ezelken mat en stil. Zij at weinig en sprak slechts de hoogst nodige woorden. Zij zei dat ze zich niet zo bijzonder wel voelde en ging heel vroeg naar bed. Maar door Aamlie wist zij dat de koster nog diezelfde avond thuis terugkwam en er in de straat feest gevierd zou worden, en dat maakte haar rusteloos en zenuwachtig, en in haar bed lag zij met kloppend hart te luisteren of het rijtuig nog niet naderde.

Daar hoorde ze 't eindelijk! Evenals 's ochtends, reed het ratelend, in vlugge draf over de hobbelige keien, nu, in de avondstilte, harder en lawaaiiger nog dan 's ochtends, zó hard, dat het haar inwendig pijn deed. Meteen vernam zij de echo van verwijderde juichkreten, en door haar ruiten glom even een vaalrode gloed: de verre weerglans van de traditionele pikton, die de feestjoelende straatjeugd ginds vóór zijn huis had aangestoken.

't Was 't Ezelken niet mogelijk in bed te blijven. Zij stond op, huiverend op blote benen in haar gebreid-wollen, kort nachtrokje, met de om de hals gestrikte, witte slaapmuts op het hoofd, dat nu zo kinderachtig klein en schraal en smal leek in de bleke maneschijn. Zij ging naar 't raampje, trok het stil-voorzichtig op een kiertje, en keek en luisterde, zoals zij vroeger, in de pastorij, zo vaak gedaan had. En al was de toestand nu heel anders, en al wist zij wel dat niets gebeurde wat niet mocht gebeuren, toch onderging zij weer bijna 't gevoel van vroeger: een mengsel van toorn, en spijt, en smart, en ergernis, met een ellendige, onweerstaanbare be-

[pagina 700]
[p. 700]

hoefte, om haar kwellende emotie in tranen uit te storten.

Het Ezelken schreide!... Zij schreide zonder reden, in een besef van onbeholpen zwakheid, tegenover al die sterk tot haar doorgalmende vreugd en levenskracht. De verre gloed sloeg haar in 't bleke, mager aangezicht, het juichgejoel weergalmde akelig in haar diepgeschokte ziel, en al was die uitgelaten joligheid nog zo gewettigd, toch klonk het voor haar als een gejuich van zonde, iets griezeligs en bijna liederlijks, dat de kuise heiligheid van 't sacrament des huwelijks onteerde.

Urenlang bleef zij slapeloos liggen, elk ogenblik, bij ieder opgalmend gejuich, als onder een vurige pijnsteek, in haar bed zich koortsig omgooiend. Zij begreep niet wat zij had; zij voelde zich helemaal overspannen en overprikkeld; en, toen het feestgejoel reeds lang had opgehouden, lag ze zich nog maar steeds te keren en te wenden, het hart in overijling bonzend en 't ganse lichaam broeiend en gloeiend als een vuur. En toen zij eindelijk, ziek-moe, met spantrekkende gelaatsspieren indommelde, werd haar lastige slaap gestoord door nachtmerries en visioenen, waar telkens weer een on-verjaag- en onuitstaanbaar kwel-tafereel in voorkwam: de koster, die in nachthemd aan haar sponde stond, met een klein kindje op de arm: een wichtje dat hij haar met een tergende glimlach toereikte, spottend-fluisterend:

- Kijk, hier es er nog eentsje; 't es veur ou, ge meug het hên.

Zij meende hem werkelijk in levende lijve te zien en te horen: zij sloeg haar handen uit en brabbelde woedend in haar slaap hortende woorden: - Goa wig mee die vuilig- heid! Zij-je niet beschoamd! Veur wie aanzie je mij dan? Maar nauwelijks was de nachtmerrie geweken en dutte zij weer in of daar was het opnieuw: de grinnikende koster in zijn nachthemd aan haar sponde met een kindje op de arm:

- Kijk, doar es er nòg eentsje, 't es veur ou, ge meug het hên... tot zij er eindelijk huilend van wakker schrikte en met een diepe zucht van verlossing het grijze schijnsel van de dageraad door de hoge ruitjes van haar vensterraam zag schemeren.

Zij vouwde haar handen in elkaar en prevelde een vurig-

[pagina 701]
[p. 701]

vroom ochtendgebed. Zij voelde, dat zij in de waanzin van die vreemde nacht door de duivel was bekoord geweest, en zij besloot ineens onmiddellijk uit haar bed te komen en in 't naburig dorp te biecht en te communie te gaan.

Al spoedig was ze gereed. Geluidloos in 't halfduister aangekleed, met zwarte pijpjesmuts en zwarte kapmantel, sloop zij geluidloos uit haar kamertje, met het groot gebedenboek in de hand. Zij kwam aan 't kamertje van Aamlie, duwde de deur zacht open, zei aan de half ontwaakte meid dat zij ter kerke ging, daalde gebogen, op haar tenen, de krakende trap af. Het ogenblik daarna was ze buiten, alleen in de verlaten straat met dichte huizen, in de grauwe, kille schemering van een vroege septemberochtend. Zij was blij er geen mens te ontmoeten, zij haastte zich het dorp uit, volgde de kronkelige zandweg tussen de vlakke herfstvelden, zag eindelijk, tegen de grijze horizont, als een ten hemel wijzende vinger, de rechte naald van het naburig dorpstorentje. En 't was alsof het kerkje haar zien komen had en haar nodend tot zich wenkte: eensklaps begon het klokje zacht te tampen in de verte, en in 't benauwde hart van 't Ezelken weergalmde 't als een stem van troost en vrede, die o zo zalig alle stormen zou bedaren.

Zij haastte zich. Diep onder haar kapmantel verborgen, kwam zij in 't dorpje aan, tegelijk met enkele andere gekapmantelde vrouwen, die ook ter kerke reeds gingen. Zij doopte haar vingers in 't wijwatervat bij de ingang van het kerkportaal en maakte vroom en diep haar kruis; en, zonder naar iets of iemand om te kijken, ging zij knielen op het hard, eikenhouten bankje van de biechtstoel, waar, als elke dag, de priester, in wit koorhemd, achter het tralieluikje op zijn boetelingen zat te wachten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken