Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 762]
[p. 762]

XXXVI

't Was kort daarop dat het Ezelken ziek werd.

De oude dokter Van Boeckel werd erbij gehaald, en dadelijk, bij 't eerste onderzoek, zette hij een heel ernstig gezicht.

- Rust en voedsel, beval hij als altijd, maar aan de koster en zijn vrouw, die hem angstig ondervroegen, verborg hij niet, dat hij de toestand heel zwaar inzag.

- 't Es 'n versleten lichoam; ge moet ze zo gauwe meugelijk loaten berechten, zei hij.

De koster en zijn vrouw hielden een gewichtige bespreking. Zij kwamen tot de conclusie dat zij onmogelijk konden nalaten meneer de pastoor te waarschuwen, maar besloten toch nog een beetje te wachten.

Enige dagen verliepen. Het Ezelken lag boven in haar bed, om de beurt door een van de kosterskinderen verpleegd. Zij at noch dronk, vroeg naar niets of niemand, versteende in een soort bewusteloze toestand.

De vierde dag, tegen de avond, werd aan de nu altijd zorgvuldig gesloten voordeur gebeld. De koster, die op zijn quivive was, en thans zo weinig mogelijk het renteniershuis verliet, ging open doen.

Het was meneer De Stampelaere.

- Hoe goat 't mee iefer Constance; 'k hè heure zeggen da ze nie heul wel 'n es? vroeg dadelijk de geestelijke.

- O, goed, menier de páster, nogal goed, ala, 't begint toch te beteren, brabbelde de koster eventjes, onthutst en van zijn stuk gebracht.

- Kan ik heur ne kier zien? vroeg meneer De Stampelaere wenkbrauwfronsend, vaag wantrouwig.

- Nou toch niet, meneer de páster; z' hé doar zjuust wa geëten en z' es were noar heur bedde, loog vrijpostig de koster.

[pagina 763]
[p. 763]

- Es ze berecht? drong de geestelijke vorsend aan.

- Nog niet, menier de páster; 't 'n es nog nie neudig; as 't moest neudig worden zillen we doar natuurlijk seffens veuren zurgen, verzekerde de koster.

- Pas moar op da ge niet te lank 'n wacht, zei streng de geestelijke. En hij vertrok, de koster verwittigend, dat hij de volgende morgen vroeg terug zou komen.

De koster werd bang. Na een nieuw gewichtig gesprek met zijn vrouw, besloot hij meneer Désiré de volgende ochtend, vóór meneer De Stampelaeres komst, te gaan halen.

De voordeur werd achter meneer De Stampelaere op slot gedaan, de nachtwaak begon. De koster, zijn beide oudste dochters: Clemence en Constance en zijn zoon Hilaire, bleven in juffer Constances huis. De kostersvrouw was met de andere kinderen in haar eigen woning.

Met de avond begon 't Ezelken woelig te worden. Haar gezicht, dat dagen lang, bijna onzichtbaar, half onder de dekens verborgen had gelegen, lag nu ontdekt en zag vuurrood, met langs de wangen afdruipende zweetstralen. Zij bleef geen twee minuten in dezelfde houding liggen, gooide haar dekens weg, grabbelde met haar handen, stootte af en toe verwarde, doffe klanken uit.

- Wa zoe ze toch willen zeggen? fluisterden de koster en zijn kinderen, angstig over de zieke gebogen.

- Da 'k wille treiwen en da 'k nie en wille treiwen! Da 'k kinders wille en da 'k gien kinders 'n wille! Moar 'k zie hem geiren en 'k 'n kan hem nie vergeten! riep 't Ezelken eensklaps akelig duidelijk, met gans veranderde, schel-hard klinkende stem.

- Ze doolt, fluisterden zij, zich van het bed terugtrekkend. Plots begon het Ezelken te huilen.

- O, Désiré, o, Désiré, mijn broere, woarom hè-je dat toch gedoan! snikte zij.

- Désiré! Désiré! Woar zij-je! riep zij luid, en sloeg verwilderd zoekende handen uit.

- Wilt-e menier Désiré zien, iefer Constance? kwam de koster gans ontdaan en bevend naar haar toe.

- O, Désiré! Désiré! huilde en snikte steeds luider de zieke, zonder de koster te zien of te horen. En zij wrong en sloeg

[pagina 764]
[p. 764]

haar in elkaar geknelde handen heen en weer over het bed, zodat de dekens op de grond vielen.

- 'k Goa d'r omme! 'k goa d'r omme! bibberde de koster, groen van angst naar de deur wijkend.

- Joa, voader, goa moar, hoast ou, 't es heugen tijd, zei Stansken, weer de dekens over 't bed uitspreidend en vruchteloze pogingen aanwendend om de zieke te doen bedaren.

 

In de nacht vluchtte de koster weg.

Haastig had hij eerst zijn vrouw opgebonsd, en nu holde hij in stormpas naar de pastorij. De schrik zat hem op 't lijf, de gruwelijke schrik dat juffer Constance, door zijn schuld, wellicht zou sterven zonder berecht te worden. Hij rukte aan de schel van de pastorij, stond even trippelend van angst en ongeduld te wachten; en, zodra Céline in nachtgewaad aan het opgetrokken bovenraam verscheen, riep hij haar, van op de straat, de nare tijding toe:

- Céline, iefer Constance hé wa gekregen. Vroagt aan menier de páster of hij direct wil meekomen om heur te berechten. Zonder een enkel woord te uiten trok Céline zich haastig van het raam terug, en enkele minuten later liep meneer de pastoor naast de koster door de somber-stille straat.

De geestelijke ondervroeg zijn onderdaan in kort-hortende zinnen: wat zijn zuster had? hoe of 't gekomen was? of er een dokter bij was?

- 'k Ben iest om ou gekomen, menier de páster, 'k zal direct Hilaire om den dokteur zenden, bibberde de koster, de vragen enigszins ontwijkend.

Maar toen zij bij de zieke waren en meneer de pastoor, dadelijk, bij de eerste oogopslag, begreep dat men hem de ware toestand verborgen had gehouden, barstte hij plotseling woedend, als razend, in scheldende verwijten tegen de sidderende koster uit.

- Gie sloeber! gien deugniet! gie valschoard! klonk het in ziedende, stijgende toorn. En eensklaps, zonder zelfs te willen luisteren naar de bedeesde excuses van de koster, zond hij hem, alsook zijn dochter en zijn zoon, met gebiedend-kort gebaar de kamer uit, in na-dreigende stemtrilling hem toeroepend:

[pagina 765]
[p. 765]

- Dà zal ou diere te stoan komen, keirel! Dàt 'n zilt-e veur niet nie gedoan hên!

Hij klakte de deur achter hen dicht, draaide krakend het slot om, bleef met het Ezelken alleen.

 

Wat er verder in de ziekenkamer gebeurde bleef een raadsel voor de ontstelde kostersfamilie. De vrouw en nog twee dochters waren ook in 't huis van 't Ezelken gekomen, en zij hielden zich allen als een troep verschuwde schapen in de nauwelijks verlichte keuken, bevend, fluisterend, luisterend, met de doodsangst op het lijf.

Dat duurde lang, eindeloos lang, uren lang.

Toen klonk er eensklaps een geschel daarboven.

Zij schrikten allen op, keken elkaar, met lijkbleke gezichten, aan.

- Wie goat er! Wie moet er goan? bibberde de koster.

Vóór ze tot een besluit gekomen waren, klonk reeds harder, dringender een nieuw geschel.

- Toe, Stanse, gij moet goan; ge zij gij hier toch 't meissen, zei de koster tot zijn tweede dochter.

- 'k 'n Durve niet, huiverde 't meisje, eensklaps in snikken losbarstend.

Ruw werd de deur boven geopend.

- Direct om den dokteur goan; heurt-e mij? riep meneer Désirés snauwende stem op 't trapportaal.

- Joa, menier de páster, joa, direct, antwoordden drie, vier stemmen tegelijk. En Hilaire vloog.

Ruw werd de deur boven weer gesloten.

Na een tiental minuten, die een eeuwigheid schenen, kwam Hilaire met dokter Van Boeckel terug.

Onmiddellijk liep de arts de trappen op. De deur van de ziekenkamer werd voor hem geopend, en weer dicht gedaan.

Angstig en roerloos, fluisterend en luisterend, stond opnieuw de kostersfamilie, als een benauwde kudde in de keuken op elkaar gedrongen.

En nog eens verliepen eindeloze uren.

De koster en zijn vrouw waren van uitputting op stoelen in elkaar gezakt, 't gezicht van de meisjes was behuild, de jongen stond, met geknelde vuisten te starogen, als 't ware klaar

[pagina 766]
[p. 766]

om te vechten.

Buiten, in de doodstille nacht, ging eensklaps een schreeuwend lawaai op, dat hen allen, met een angstgil, overeind deed springen. Toen begrepen zij dat 't katten waren, en zij glimlachten eventjes, flauw, om hun schrik. De koster, ietwat bijgekomen, poogde 't zelfs over een grapje te gooien, vroeg of het soms Berten was, die onverwacht terugkwam. Maar geen van allen ging daar ook een ogenblik op door, en weer stonden zij roerloos-gespannen, te fluisteren en te luisteren, terwijl het kattengegil van lieverlede in het verre van de nacht verdween.

De koster keek op de klok. Half vijf. Even over vijf moest hij de kerkdeur gaan openen, want hij had te luiden voor de eerste mis, die om halfzes begon. Zou meneer de pastoor wel weten dat het reeds zo laat was?

Daar ging de deur boven weer open en stappen daalden de traptreden af. De koster stak zijn oog aan 't sleutelgat, maar kon niets zien in de duistere gang. Hij hoorde even gedempt geluid van stemmen en daarna de voordeur, die open en weer dicht ging. Iemand was vertrokken, maar wie: meneer de pastoor of de dokter?

Hun onzekerheid was van korte duur. Zware, trage schreden, schreden van een oude man - de dokter - kwamen strompelend, door de sombere gang, naar de keukendeur toe. De koster trok die eensklaps open.

- Hawèl, menier den dokteur? liep hij angstig dokter Van Boeckel tegemoet.

- Iefer Constance es deud... klonk 't stille antwoord.

Zij wisten zich nog goed en deftig te houden. Zij bedwongen hun gevoelens.

- Es ze deud! riepen zij, met van ontroering in elkaar geslagen handen.

- En es menier de páster wig? vroeg aarzelend de koster.

- Joa hij, antwoordde de dokter.

Toen liepen zij allen naar boven...

Twee dagen later, na de plechtige begrafenis van 't Ezelken, zond de koster aan meneer de pastoor schriftelijk zijn ontslag in.

Een week daarna woonde hij met zijn vrouw en jongste kin-

[pagina 767]
[p. 767]

deren in 't renteniershuis.

De drie oudste dochters en Hilaire bleven in de winkel.

En zes weken later, op een zachte, vroege lentemorgen, een zalige morgen van ontluikende blaadjes en kwelende vogeltjes, werd, in de oude, deftige woning, in juffer Toria Schouwbroecks vroeger, eigen bed, het negende kind geboren van de koster...

- Da ze 't moest weten, ze zoe d'r in heur graf van omme kiren! zeiden de mensen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken