Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

Scans (47.07 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.08 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1022]
[p. 1022]

VII

Zo groeide Boerke, ondanks zijn herhaalde bezoeken en zijn inspanning om op de hoogte te blijven, steeds meer uit het intieme leven van de grote boerderij. Nog erger werd het toen de winter naderde en zijn lange tochten in de korte dagen en het gure weer, steeds lastiger en weldra haast onmogelijk werden. Soms deed hij 't toch nog, in een soort schrijnend en ziekelijk verlangen, maar uitgeput, beslijkt en nat of half verkleumd van koude kwam hij aan en 't was bijna niet mogelijk hem in de vroeg dalende schemering te voet alleen terug te laten keren. Boerke werd dan door Florimond en Reinilde om zijn roekeloosheid beknord en de een of ander moest een heel eind terug mee ofwel het paard werd voor de sjees gespannen en zij brachten hem zo naar huis, waar hij dan ook nog door Meerken en Poldientje uitgelachen of beknord werd. Kwaadaardig-stug was Boerke dan, halsstarrig-koppig in zijn willen, pruttelend dat hij best alleen was thuis geraakt en weigerend te beloven, dat hij een volgenden keer bij slecht weer de verre tocht niet meer zou ondernemen. Maar Meerken maakte zich heel boos en sprak van hem met geweld tegen te houden, ja, van de veldwachter te ontbieden om hem te beletten buitenshuis te gaan; en Boerke bukte eindelijk gedwee het hoofd, echter in zichzelf listig verzinnend hoe hij toch weer, zonder dat de vrouwen 't merkten, tot aan de boerderij geraken zou.

Ondertussen was er iets nieuws in hun leven gekomen, iets waar Boerke in 't begin wel tegen opzag maar dat hem eindelijk begon te boeien, wijl het nog de enige afwisseling in de lange, trieste, dode winteravonduren was.

Sinds lang, al van in de mooie zomerdagen, had Meerken erop aangedrongen, doch stuitte telkens af op Boerkes onwil. Nu was 't haar eindelijk gelukt en nu werd ook Meerkens

[pagina 1023]
[p. 1023]

geluk zo volkomen als iemand het op aarde wensen kan.

Meerken was verzot op kaartspelen. Elke zondag, toen ze nog op de boerderij leefde, poogde zij, doch dikwijls tevergeefs, enkele buurvrouwen rond een kaarttafeltje bij elkaar te krijgen. Zij had er vast op gerekend, dat zulks in 't dorp heel wat gemakkelijker zou gaan; maar 't was niet meegevallen. Zij probeerde om beurten en zonder succes om er de gepensioneerde schoolmeester, de notaris en zijn vrouw en de twee juffrouwen Pector voor op te warmen [bij de drie stugge juffrouwen Dufour en bij de deftige juffer Pluimsteert had ze geen pogingen durven aanwenden] tot het haar eindelijk gelukte beslag te leggen op Roozlie Vercoeteren, de oude, rijke boerenjuffrouw, die evenals zij in het dorp rentenierde en die zij dagelijks ontmoette bij 't ter kerke gaan.

Roozlie Vercoeteren, Boerke, Meerken, dat waren er drie; maar er moest nog een vierde zijn, en Meerken wanhoopte die vierde te ontdekken, toen zij, door de nood gedwongen, eenvoudig op het idee kwam, Poldientje daarvoor te gebruiken. Waarom ook niet! Poldientje was als van den huize; zij at wel met haar meesters aan dezelfde tafel en feitelijk bestond er geen ander maatschappelijk verschil tussen hen dan het verschil van fortuin. De rijke boerenjuffer, geraadpleegd, had daar evenmin enig bezwaar tegen; zij kende Poldientje reeds toen ze nog op haar hoeve woonde en zij noemden elkaar bij de naam; en Poldientje ten slotte vroeg niets beters dan mee kaart te mogen spelen, zodat de ganse beschikking niet gelukkiger wezen kon.

Vooreerst kwamen zij slechts op zondagnamiddagen, tussen vespers en avondeten bij elkaar. Maar de tijd vloog zó gauw om en het was zó gezellig en zó heerlijk, dat de volle week veel en veel te lang scheen om naar de herhaling van dat groot genot te wachten. Zij speelden weldra ook 's woensdags een partijtje, doch het was nóg te weinig, zij namen er ook de vrijdag bij, tot zij eindelijk, aan hun hartstocht, als aan een onoverwinnelijke ondeugd, overgeleverd, vast geregeld elke middag tussen drie en zes, aan de speeldis als het ware vastgespijkerd zaten.

's Zondags gebeurde dat in het benauwde kamertje, aan de straatkant. Het hoorde zo, dat je 's zondags in je ‘beste ka-

[pagina 1024]
[p. 1024]

mer’ zat. Er was wel niets te zien, op straat en op de plaats, gedurende die grijze en gure winternamiddagen, maar je kreeg toch een zondagsgevoel, iets van rust, en uitspanning, en weelde. Gedurende de week, daarentegen, zaten zij altijd in de keuken. In de week, al was je ook dorpsrentenier, zou je je toch wel enigszins schamen, daar zo in 't zicht van al de mensen met de kaart te zitten spelen, terwijl eenieder ander aan de arbeid was. Er zou over gepraat en mee gespot worden en het zou ergernis geven. Men moest op zijn respect letten.

Zij zaten in de keuken, bij de kachel, in de schemerige warmte, rond het groene, vierkant tafeltje, waarop zij anders aten. Een kleedje en een lei lag er in 't midden, waarop met krijt winst en verlies werd aangetekend en de gore, beduimelde kaarten gingen rond, terwijl de gezichten zich in gespannen aandacht concentreerden. Breeduit zat Meerken daar, als op een troon. 't Was of ze iets heel ernstigs en heel plechtigs dirigeerde. Zij was uitsluitend en geheel en al bij 't spel en uitte slechts de strikt nodige woorden, met een ietwat lispelige stem, die tussen haar gebroken tanden siste. Roozlie tegenover haar, zat als een grote, dikke, rode boerebloem te gloeien. Een brede glimlach stond aanhoudend op haar rond gezicht ontloken en haar bolle, blauwe ogen straalden, als van innerlijk gekittelde wellust. Boerke, aan de andere hoek van de tafel, zat scheef en krom, met zijn krukkestokje tussen de knieën. Hij zag niet altijd goed in 't schemerige van de keuken, en wreef dan aan zijn zieke ogen en liet daarbij wel eens zijn kaarten vallen, tot ergernis en veront-waardiging van Meerken, die hem dan scherp berispte. En, tegenover Boerke eindelijk, zat Poldientje, met de rug naar 't fornuis, waarvan zij aldus makkelijk het vuur kon onderhouden. Poldientje was veertig jaar oud en worsterig rond en dik, met een bleek en bol gelaat, dat aldoor vettig glom, alsof 't met olie overstreken was. Vroeger, op de hoeve, was zij een flinke en stevige deerne, zonder overtollig vet en die werkte als een paard; maar, sinds zij met haar meesters op de plaats woonde, had zij ook al ruim geprofiteerd van het heerlijk, gemakkelijk leven; zij deed als Tibi: zij at zo goed als geen pap en geen aardappels meer en voedde zich hoofd-

[pagina 1025]
[p. 1025]

zakelijk en meestal uitsluitend met vlees en eieren en dronk veel bier in plaats van melk en water, waarvan zij glom en opzwol, tot barstens toe in haar kleren gespannen. Gedurende de week kwam het er minder op aan; dan loste zij maar de haken en de knopen; maar 's zondags, om naar de mis te gaan of ergens heen te wandelen, was het een marteling; de rokken en de lijfjes scheurden onder het wanhopig toehalen en zij kon in haar ‘korsé’ niet meer.

Zij speelden om centen en zij speelden scherp en vinnig, alsof het om fortuinen ging. Er was eigenlijk niets geen vrolijkheid in hun spel. 't Bleef steeds gespannen ernst en zij beloerden elkaar met schuine ogen, als om elkanders geheimste gedachten en plannen te raden.

Meerken kon heel slecht tegen verlies. Het maakte haar kribbig en snibbig en zij gooide steeds de schuld op Roozlie Vercoeteren, ook als deze het geheel niet helpen kon. Roozlie, en ook Boerke, waren minder hartstochtelijk inhalerig; maar Poldientje, daarentegen, kon echt grof worden als zij verloor. Haar dik gezicht zwol op van toorn en niet zelden flapte zij er ruw verwijten uit, bewerend dat 't al goed en wel voor rijke mensen was om te verliezen, maar dat zij - een arme dienstbode - daar hoegenaamd niet mee gediend was. Zij gooide soms haar kaarten neer en wilde niet meer meespelen; en meer dan eens moest Meerken haar sussend enkele stuivers toestoppen, om haar te beletten het ganse spel in de war te sturen.

Tegen vier uur hielden zij even op. De vroege schemering hing reeds duisterend in de keuken; zij zagen ternauwernood nog de kleuren van hun kaarten en de hoge, barre muur van de varkensslagerij rees daarbuiten als een berg van nacht tegen de grijze hemel op. Poldientje zette koffie. Weldra verspreidde de verkwikkende geur zich alom in de keuken. Dan hadden zij een stil halfuurtje vrede en verzoening. Zij bleven daar in de halve duisternis zitten genieten, uitblazend na de inspanning, met congestieve gezichten, die in het omgevend zwart vervaagden. 't Was stil alom, in huis en buiten. Men hoorde slechts enige verre, gedempte geluiden; en alleen de oude klok sprak dof en traag, met haar gelijkmatig tiktak in de achterhoek van de keuken. Doch al spoedig kwa-

[pagina 1026]
[p. 1026]

men de hartstocht en onrust weer boven; Poldientje stak licht aan en ruimde de boel haastig op; en daar zaten zij opnieuw, geboeid en gespannen met hun afwisselende emoties van winnen en verliezen, van ergernis en welbehagen, van stille wrok en even opschallende pret, tot het klokje op de toren klepte voor het lof.

Dat was telkens een ogenblik van geweldige tweestrijd. Zouden zij nu de kaarten neerleggen en ter kerke gaan? Het moest bijna, het behoorde tot de deftigheid van hun dorpsrenteniersleven. Wat zouden de andere deftige renteniers: juffer Pluimsteert, de twee juffers Pector en de drie juffers Dufour, de gepensioneerde onderwijzer en de notaris en zijn vrouw wel zeggen als ze niet gingen! En meestal stonden zij zuchtend op en maakten zich gereed; maar somtijds toch was de partij zó spannend en de verzoeking zó sterk, dat zij na een korte aarzeling maar bleven zitten, en, niettegenstaande wat ze bijna als een zonde beschouwden, door hun hartstocht overweldigd, het spel voortzetten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken