Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 145]
[p. 145]

Eerste deel

[pagina 146]
[p. 146]

I

De olieslagerij en graanmaalderij van meneer De Beule bestond uit een aanzienlijk complex ouderwetse gebouwen, omgeven door een grote, mooie, ouderwetse tuin.

Vroeger woonde daar een dorpsrentenier. Het woonhuis stond afgezonderd, aan de straatkant; en de gebouwen, die later tot fabriek zouden dienen, vormden in die tijd een soort hofje, waarin minvermogenden en oude mensen woonden. Het lag een kleine honderd meter van het woonhuis af en had een aparte ingang naar de dorpsstraat.

Meneer De Beule had, na het overlijden van de rentenier, het ganse eigendom gekocht. Hij liet er zijn fabriek oprichten, eerst kleintjes, van lieverlede op meer uitgebreide schaal, tot het ene na het ander al de kleine, ouderwetse huisjes erin waren opgeslorpt. De oude en geringe mensjes, die dan om beurten naar een andere woning moesten uitzien, mopperden meestal wel een beetje; maar daar was nu eenmaal toch niets aan te doen, en degenen die jong volkje hadden trachtten er hun voordeel uit te halen: de jonge mannen en de meisjes boden meneer De Beule hun diensten aan, die ze dan ook wel bij voorkeur in zijn fabriek gebruikte.

De fabriek van meneer De Beule was de enige die op het dorp bestond en gold daar bij de mensen als een soort lichtpunt van vooruitgang. Het was voornamer te werken in een industrie die door stoomkracht werd gedreven, dan te ploeteren in een of ander werkhuis, waar die nog door handenarbeid, door gewone paardekracht of in een windmolen geschiedde. Een ophefmakende gebeurtenis was het geweest toen de stoommachine, - een tweedehandse, - voor het eerst in 't dorp verscheen. Van ver in de omtrek waren de mensen er naar komen kijken. Vooral de drie stoomketels: een grote en twee kleinere, en het reusachtig vliegwiel, op aparte wa-

[pagina 147]
[p. 147]

gens door twaalf paarden voortgesjouwd, hadden ontzaglijke indruk gemaakt. De dorpsonderwijzer was er met de schoolkinderen naar komen zien en had hen daar ter plaats een les in mechaniek gegeven; en ook meneer de pastoor en meneer de onderpastoor stonden erbij, vol belangstellende nieuwsgierigheid. Het lossen en op zijn plaats brengen van al dat formidabel tuig leek wel een onderneming die niet zonder levensgevaar kon aflopen. Vreemde mannen, - mecaniciens uit de stad, die een eigenaardige taal spraken, welke de dorpelingen soms maar half verstonden, - voerden er beheer over het werk, en deelden gillend en soms vloekend hun bevelen uit, tot niet geringe ergernis van meneer De Beule, die, gescandaliseerd vanwege de aanwezigheid der geestelijken, hen wel eens moest verzoeken minder krasse termen te gebruiken. In voor- en tegenspoed ging zowat een zomer met de installatie heen; en, op een eerste oktober, was alles eindelijk kant en klaar en werkte de fabriek.

Er stonden, zes heibanken, twee pletmolens en twee koppels maalstenen. Dat alles bevond zich in een ruim en donker vertrek, met lage, bruine balken. Daarnaast, in een lichter, ietwat opgesierde plaats, als voor een luxeding, prijkte de stoommachine, door een muur met binnenramen van de zogenaamde ‘stamperij’ gescheiden. Door die binnenramen, over de werkende machine en door de buitenramen van de machinekamer heen, zag men vagelijk de zonnetintelende grasvelden en de wuivende kruinen van de mooie oude lusttuin.

Klokslag zes in de ochtend begon het werk. De stoker zette de stoomkraan open; en met een zucht ging de machine aan 't ronddraaien. De tandraderen knarsten, de drijfriemen gleden rekkend, als grote, grauwe schemervogels, over de glimmende wielen heen en weer, de ronde koperballen van de regulator zetten zich tollend uit als een gestrekt danseresjaponnetje; en het formidabel vliegwiel wentelde en boogde, de helft van de machinekamer in beslag nemend, als een gevangen, maar geweldig beest, dat aanhoudend zijn uiterste krachten inspant om zich los te worstelen. In de ‘stamperij’ begonnen dadelijk de kolossale pletmolens het fijne lijn- of koolzaad te breken, de zes fornuizen warmden het, de man-

[pagina 148]
[p. 148]

nen trokken het in wollen zakken, die ze met hun handen platstreken en in leren hulsels legden, en weldra bonsden in cadans de zware heibalken op de spitse houten wiggen, terwijl, onder de felle drukking, de warme olie uit de zakken stroelde en in grote, platte bekken, onderaan de persen opgevangen werd. Het was een hels lawaai in die bedompte, schemerige ruimte; de telkens mechanisch opgehaalde en weer losgelaten heien dansten als dol op de geknelde wiggen, men kon elkaar niet meer verstaan, men moest luid gillen wat men wilde zeggen, tot de werklui eindelijk de zware balken vastzetten en de sleutelheien loslieten, die met slechts drie of vier harde bonzen de wiggen verlosten, in een geratel als van algemeen cataclysme. Dan werden, hard als geribde planken, de stomende koeken uit de hulsels gehaald, vers gevulde zakken er weer ingeduwd en opnieuw begon het zwaar dreunende dansspel, waarbij de muren trilden en de balken kraakten. De werklui zwoegden, met opgestroopte mouwen, een en al vetglimmend van olie. Een sterke, weeë lucht hing als in walmen onder de lage zoldering en de vloer was glibberig, als met zeep bestreken. Weldra was ook de molenaar aan 't werk; en in het log gebulk van de heibalken mengde zich het nijdig-vlug getiktak van de graanmolen. Soms werkten allebei de molens en dan werd het te zwaar voor de machine, die vertraagde en de koperen ballen van haar regulator hangen liet, als moede kinderhoofden. De stoker kon dan geen steenkool genoeg op zijn vuur schieten om voldoende stoom te krijgen; en niet zelden kwam hij in het oorverdovend lawaai van 't ‘stampkot’ schreeuwen, dat de molenaar een van zijn molens uit moest schakelen. Zodra dit gebeurd was kreeg de machine weer volop kracht en adem en de zwaar-hangende regulator-ballen zetten zich dadelijk uit en tolden even rond als een gestrekt danseres-japonnetje, tot alles weldra weer in zijn geregelde beweging kwam en de arbeid gelijkmatig verder doorging, als een loom en eentonig zwoegen zonder eind. Tegen acht uur 's ochtends hadden zij een halfuurtje rust om hun tweede ontbijt te gebruiken. Als het mooi weer was deden zij dat buiten op de binnenplaats van de fabriek, in een rijtje tegen de witgekalkte muur gehurkt. Zij genoten even van de goede, frisse lucht onder het eten van hun rogge-

[pagina 149]
[p. 149]

brood en hielden een opgewekt praatje. Om halfnegen bonsden alweer de heibalken en dat duurde dan tot twaalf uur, met als enige afwisseling het borreltje jenever, dat Sefietje, de oude huismeid van meneer De Beule, hun om tien uur bracht. Dat was een heerlijke verpozing! Zij sloegen het ineens naar binnen en voelden 't warm zinken, tot diep in hun lichaam. Het leek wel of het dieper viel en warmer dan tot in de maag. Zij werden er gans door verkwikt, en de meesten stopten daarop een pijpje of een pruim tabak in hun mond en soms neurieden zij langzaam een liedje, in 't bonzend dreunen van de heien. Jammer dat ze zo geen tweede borreltje kregen! Wat zou dat deugd hebben gedaan! Om twaalf uur stond de machine stil en gingen zij middageten. Sommigen woonden vrij ver van de fabriek af en moesten zich reppen om tegen één uur terug te zijn. Anderen, die dichterbij huisden, vonden nog tijd om zich, na hun haastig noenmaal, ergens een kwartiertje ter rust uit te strekken. Om één uur bonsden alweer de heibalken. Om vier uur aten zij weer een boterham; en dan bonsden opnieuw de heien tot acht uur 's avonds, in eindeloze eentonigheid, met nog eens een vleugje opluchting tegen zes uur, wanneer Sefietje met hun avondborrel kwam.

De laatste uren waren dikwijls dof-zwaarmoedig. De avond daalde, grauwe schimmen slopen onder de lage, bruine balken, en door het bulderend dansen van de heien en het wentelen van het vliegwiel in de machinekamer heen zagen zij, met een soort doffe weemoed in hun moede ogen, het rijke glanzen van de rode westenhemel achter de schone, donkerende kruinen van de lusttuin. Weldra kwam een der werkvrouwen de lichten aansteken, gewone petroleumlampen, die smeulden en walmden en waarvan de gele vlam in 't dansen der heibalken meedanste. En dan kreeg alles iets leegs en ijls, alsof het in 't onwezenlijke van een nachtmerrie gebeurde. De grote, zware pletstenen tolden met vettige glanzen rond in een wonderlijk elkaar-nahollen zonder ooit elkander in te halen; de heien gingen op en neer in een soort spokendans; en de fornuizen, die in matte nagloed langzaam uitdoofden, leken op stervende bivakvuren van een verlaten kamp. De arbeiders klopten het stof van hun kleren en trokken hun

[pagina 150]
[p. 150]

opgestroopte mouwen, neer. Zij veegden langzaam met borstels de plek rondom de persen schoon en eindelijk klonk uit de machinekamer het belletje, dat het zo lang verwachte einde van de dagtaak aankondigde.

Langzamerhand vertraagde de machine haar wentelingen. De heibalken werden de een na de ander opgehaald en met de sterke touwen vastgezet, 't gegons van de raderen klonk zachter en verstomde, de vlugge drijfriemen, die de ganse dag, als grote, stille schemervogels, over de staalgladde wielen heen en weer hadden gevlogen, bleven in een laatste, rekkende spanning, roerloos-strak hangen. De koperballen van de regulator lieten weer hun zware kopjes hangen; het nijdig vliegwiel gaf zijn poging tot ontsnappen op; de stoomkraan had een laatste steunzucht en meteen was alles stil. Haastig werden de lampen uitgedoofd en holderdebolder op hun klompen, met hun linnen broodzakje en hun blikken drinkkruik samengesnoerd in de hand, trokken de arbeiders in de duisternis huiswaarts.

De stoker, die het laatst moest blijven, dekte met grote schopvollen natte steenkool en as het vuur onder de ketels af en ging de deuren sluiten.

De dag was afgelopen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken