Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 748]
[p. 748]

XXIII

't Was jammer, dat de winter vóór de deur stond en dat er dan, gedurende enkele maanden, geen mosselen meer gevangen werden, want het zaakje liep prachtig voor Tieste. Geregeld om de veertien dagen, soms iedere week, kreeg hij in het geheim zijn bankbriefje van honderd frank en overhandigde bij De Warande aan Stantsje het strohalmpje, dat hij vlug en ongemerkt uit Ducs gareel haalde. Nooit meer de minste angst of onzekerheid, het ging alles zo stil en eenvoudig en natuurlijk of er niets gebeurde en het speet Tieste soms innig, dat hij al niet veel vroeger die zo gemakkelijke en zoete-winstgevende boodschappen had overgebracht. Het leek trouwens ook wel alsof de vroeger zo strenge controle van de vijanden verslapte. Er scheen, door de eindeloos lange duur van de oorlog, een soort moedeloosheid over hen neer te komen. Zij maakten minder grapjes met Zulma aan de grens; de telkens weer terugkerende komst van 't mosselkarretje scheen hen nu eerder te vervelen. Zij keken achteloos, met gefronste wenkbrauwen en zuur-verveelde gezichten de inhoud na en lieten hen maar gaan. Tieste was er vast van overtuigd, dat ze 't niet eens zouden gemerkt hebben, had hij maar gewoonweg het stropijpje en zelfs een nog veel groter voorwerp, in zijn zak gehouden.

Aldus trad men de winter in. De hoopvolle geruchten van vrede, die reeds herhaaldelijk in omloop waren geweest, verstomden nog eens weer, voor de harde, sombere stem van het verre kanon. De mensen hoopten niet meer op vrede, geloofden er niet meer aan. Een zwaarmoedige neerslachtigheid drukte vriend en vijand neer en in het gemeenschappelijk leed werd de haat minder scherp. Men zag meer en meer Duitse soldaten in de dorpen met Vlaamse meisjes wandelen en Duitsers en Vlamen deelden soms broederlijk het weinige,

[pagina 749]
[p. 749]

dat ze nog hadden. Men ging van lieverlede de oorlog voelen als een kosmische ramp, die het ganse mensdom beproefde en teisterde.

Op het ‘Kasteelken’ onderging men dezelfde gevoelens als overal elders. De dokter was er haast een familielid geworden en men besprak met hem de toestand onbevangen. Hij snakte naar het eind, hoe het ook uitvallen mocht. ‘De mensen zijn niet op aarde om tegen elkander te vechten, maar wel om vreedzaam met elkaar te leven!’ herhaalde hij telkens. Intussen hadden zijn gastheren wel nut van hem. Hij had met toewijding meneer Venneman verpleegd tijdens een scherpe aanval van jicht en Madam had hij met de tederste zorgen omringd, toen zij met influenza te bed lag. Meneer Aamidé vooral was hem daar innig dankbaar voor. En toen alom het koper en de wol werden opgeëist was het wel aan zijn tussenkomst te danken geweest, dat zij zo goed als niets hadden moeten afstaan.

Stugger waren de twee andere ingekwartierden gebleven. De veearts, aan het uiteinde van de tafel, bleef met zijn rood gezwollen dronkaardskop in afgetrokken nurksheid verdiept; en de freiherr zat daar nog steeds als een vreemdeling, volkomen correct in houding en manieren, maar verder gesloten, op een afstand, niets meer dan de strikt nodige notitie nemend van de familie, bij wie hij te gast was. Reeds tweemaal had hij weer bezoek ontvangen van zijn vriend, die aan het front was, waarbij dan telkens een veldbed in zijn eigen kamer opgeslagen werd. Tevergeefs had Madam dan herhaaldelijk, niet zonder enig ondeugend leedvermaak, een andere kamer voor de aristocratische bezoeker aangeboden; dat werd geregeld en beslist afgewezen; en toen Madam daarover aan de dokter haar verbazing uitdrukte, had deze zich met walg omgekeerd en woedend gebromd, dat zulke kerels een schande waren voor het leger en het land waartoe ze behoorden.

Verder hadden zij niets te kort op het ‘Kasteelken’ en konden zelfs heel wat ongelukkigen uit hun omgeving helpen. Om de zoveel dagen kwam Guustje Verschelde tegen valavond langs achter binnengeslopen en in de bijkeuken werd hij ontvangen door Madam en Jeannette en begon heimelijk

[pagina 750]
[p. 750]

uit te pakken. Waar haalde hij het alles vandaan! Vlees, boter, eieren, meel, van alles had hij en wat hij niet had kon hij krijgen, wel tegen ontzettend dure prijzen, maar hij had het dan toch en 't was met dankbaarheid, dat Madam hem telkens aanzienlijke sommen overhandigde en hem daarna geregeld uitnodigde in de keuken iets te gaan gebruiken.

Daar zat hij dan - hoe vreemd! - met het ongelukkige Lowiezeken, dat hij zo lelijk in de steek gelaten had en met Zulmatje, die toch zijn bloedeigen kind was en die hij als een vreemde en bijna als een onbekende bleef behandelen. Jeannette was er, die hem destijds zo diep minachtte, en Hortensken, die hem haatte; en ook de Duitse ordonnansen zaten er wel eens, die stellig wisten, wat voor een smokkelaar hij was, en hem eigenlijk hadden moeten aangeven of zelfs arresteren; maar in de algemene ramp, die iedereen verbroederde, was er bijna geen plaats meer voor afzonderlijke vijandschap; en Guustje kreeg een kop koffie en een boterham en zat maar te vertellen, zenuwachtig woelend met de handen in de broekzakken, misschien toch wel een ietsje gegeneerd door de aanwezigheid van die twee vrouwen, waarvan de ene zijn wettige huisvrouw en de andere zijn wettige dochter had moeten zijn. Telkenmale als hij zich niet door haar aangekeken voelde ging zijn blik weer naar Zulmatje en nam hij haar aandachtig op. Maar zijn aandacht trok de hare om zo te zeggen aan en telkens wendden beiden dan de ogen spoedig af, Guustje met een schuchtere glimlach, Zulmatje met hete wangen. Soms had hij nog wat snoepgoed mee, verborgen in zijn zakken en deelde dat aan de meisjes uit. - Kijk, 'k hè nog 'n beetse sekelou schief keune sloan, lachte hij en reikte, met een aarzelend: - Wilt ge 'r wat van hên? een paar stukken aan Lowiezeken en Zulma, die het met een kort ‘merci’ aannamen, en ook aan Jeannette en Hortensken, die dol waren op chocolade en niet de moed hadden een snoeperij te weigeren, waaraan bijna geen aankomen meer was. Zo ging dat. En zo vervloog nog eens de droeve oorlogswinter.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken