Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 838]
[p. 838]

VIII

Fris, de geest wakker en helder als een schoongeveegde lucht, stond zij de volgende morgen op. Oculi en Ivan zaten reeds aan tafel in de ontbijtkamer op haar te wachten, toen zij benedenkwam. Oculi had een opgewekt gezicht en wreef zich vrolijk de handen, terwijl hij haar vroeg wat ze eten wilde. - O! nen boterham en 'n tasse kaffee! antwoordde zij bescheiden.

Haar broeder lachte haar vierkant uit.

- Ge keun wel merken dat g' uit de ‘old country’ komt! spotte hij. - Wete gij wat da 'k veur Ivan en veur mij besteld hè? Iest 'n talluere ‘porridge’ mee ruem en suiker. Doarachter ne gebakken vis; doarachter spek mee eiers; en om 't eindigen 'n buufstik mee eirdappels.

Clotilde keek haar beide broeders met starre ogen van verbazing aan. Maar Ivan lachte zo gul en zo vrolijk, dat zij ook dadelijk begon te lachen, als voor een leuke grap.

Oculi drukte op een schelknop. En dadelijk ging in de achtergrond een spiegeldeur open en een wezen verscheen, dat aan Clotilde een kreet van angst ontrukte.

- Wa ès dat? Wa veur ne veint es dat? gilde zij.

't Was een neger, met brede glimlach en witte tanden, de eerste in haar leven, die Clotilde zag.

- 't Es onze garçon! glimlachte Oculi. - Ge zilt er wel mier zien in Amerika! - Hetzelfde als voor ons! bestelde hij aan de bediende.

Clotilde bekwam er niet van. - Ván woar komen die wrieë zwarte duvels hier? vroeg zij.

- Ze zijn hier altijd geweest! verzekerde Oculi.

De neger was daar al spoedig terug, met een overgroot presenteerblad vol dampende schotels en borden, die hij hard op tafel neerplofte. Clotilde sloeg haar ogen neer, als voor de

[pagina 839]
[p. 839]

verschijning van de antikrist. Zij kreeg er een kleur van. Maar Oculi bediende haar en wees haar, hoe ze de ‘porridge’ moest gebruiken. Clotilde proefde en vond het heerlijk.

- 't Es rijstpap! glimlachte zij.

- O, rijstpap! deed Oculi geringschattend.

Zij aten hun gebakken vis. Verrukkelijk! Maar 't was te veel, zei Ivan. Ze kregen meer dan genoeg om er een volle dag van te leven. Ook Clotilde vond het veel te veel, doch at maar door.

- We zillen hier zue vet worden as otters! lachte zij.

- Azue leven wij in Amerika! zei Oculi op een slepende toon, eenvoudig-hooghartig doende.

- 't Zal toch zeker wel schrikkelijk diere zijn! vreesde Clotilde.

- 't Eten in Amerika es goed en goedkuep! pochte Oculi en hij wenkte de neger om af te rekenen.

Clotilde dorst hem weer niet aankijken. Zij had het gevoel, alsof hij haar zou kunnen dooddrukken.

- Noeit en noeit 'n zal ik aan die keirels wennen! ijsde zij. Oculi was opgestaan en keek op zijn uurwerk.

- Hurry up! riep hij. - 't Es onzen tijd! Den buet vertrekt om negen uur.

- Den buet! riepen verbaasd Ivan en Clotilde.

Oculi glimlachte in zijn hangsnor.

- Den buet nie veur ‘old country’ zulle!

Ivan en Clotilde begrepen er niets meer van.

- Joa moar, onz' koeffers, Okeli! zei Clotilde bezorgd.

- Die stoan ginter al op ulder te wachten! glimlachte flegmatisch Oculi.

Zij waren al spoedig aan de rivier en zagen daar een prachtboot liggen, hoog en wit als een paleis.

- Hoe vindt g'hem? glimlachte Oculi ijdel.

- O!... En goan wij doarmee voaren? jubelde Clotilde.

- Joa zulle! En huel den dag nog wel, langs de riviere.

- Moar onz' koeffers, Okeli! Onz' koeffers!

Ivan zag ze staan: twee zwartgeverfde, vierkant-logge bakken, midden in de elegante koffers van Amerika.

- Hoe goan we ze krijgen? twijfelde Ivan.

Oculi kreeg een grijns op 't gezicht. Hij zei, dat hij zich

[pagina 840]
[p. 840]

schaamde voor soortgelijke bagage. Dat zou, bij aankomst, wel zijn allereerste werk zijn: andere kofiers kopen en die lelijke kisten verbranden. Nu moesten ze, helaas! toch maar mee en hij had al dadelijk twee sjouwers te pakken, aan wie hij twee koperen penningen overhandigde. De mannen vergeleken de nummers en in een, twee, drie sleurden ze de gedrochten aan boord.

- 'k Moe zeggen, 't goa hier rapper en gemakkelijker as bij ons! bekende Ivan.

- Time is money! onthoud die woorden! oreerde Oculi. - Tijd is geld... en geld is alles in Amerika. Komaan! zei hij en ging hen voor op 't schip.

Het was een zeer grote, prachtige salonboot, een echt drijvend kasteel. Ivan en Clotilde zagen een eindeloze rij luxekajuiten en keken door de ramen in een eetkamer en een salon, waar zij van duizelden. Het dek, waarop zij liepen, was lang en breed als een marktplein, en overal stonden gemakkelijke stoelen, als op het strand van een badplaats.

Enkele reizigers waren er reeds gezeten of wandelden keuvelend heen en weer. Clotilde en Ivan zagen nog eens de reeds welbekende weinig vrolijke, uitgestreken gezichten en de ernstig-neerhangende snorren. Zij zagen insgelijks de aanmatigende, zelfbewuste vrouwen, die deden of 't heelal hun toebehoorde. Wat 'n gedurfde toiletten! dacht Clotilde; en wat 'n air van verwaandheid! Er was er één, die als hoed een soldatenkepi droeg. Clotilde kon er haar ogen niet van afwenden. - Hoe schaamt ze zich niet! dacht Clotilde. En zich tot Oculi wendend, met gedempte stem:

- Ik gelueve, dat 't vreiwevolk hier vele te zeggen hee!

- Alles! bekende Oculi volmondig. - En hoe verder da ge noar 't westen reist, hoe mier da ze den boas spelen! En hij verklaarde:

- Da komt nog van uit den tijd dat 't vreiwevolk hier moeielijk te krijgen was. In New York wilden ze geirne genoeg blijven, moar in de ‘prairie’ da was 'n ander affeiren! Ge moest ze gouden bergen beloven, of ze wilden niet mee. Past op veur 't Amerikoans vreiwevolk! vermaande hij Ivan. - As ge wilt treiwen, jongen, pakt den buet en hoalt er ou ien uit de ‘old country.’ Hier 'n deugen ze niet! 't Es 't ienigste, dat

[pagina 841]
[p. 841]

in Amerika nie 'n deugt!

- O! doar 'n peis ik nie op! zei Ivan geruststellend.

- Es Maria uek azue geworden? vroeg Clotilde aarzelend.

- Nie zulle! pochte Oculi. - Maria es 'n ieste klasse huisvreiwe. 'k 'n Zoe d'r gien beter keunen hên!

Clotilde zat even zwijgend na te denken. 't Waren nog de eerste woorden, welke over Maria gesproken werden; over Maria, die in hun dorp zulk een slechte naam had en die door haar verhouding met Oculi, zoveel verdriet in het ouderlijk huis had gebracht. Zou ze zich werkelijk gebeterd hebben? Zou ze een degelijke vrouw geworden zijn?

De Amerikaanse met de soldatenkepi kwam met vaste tred voorbijgestapt, aan de arm van een reeds bejaarde heer, tegen wie ze opgewonden en luidruchtig snaterde.

- O! fluisterde Clotilde met nauwelijks bedwongen weerzin, - zoe dat heure man zijn,... of heur lief?

Oculi glimlachte in zijn snor: - Woarschijnlijk noch 't ien noch 't ander, zei hij. - Da zilde vele zien in Amerika: ouwe mannen mee jonge vreiwen. Ze zijn d'r op uit veur de cenzen en d'ouwe loaten ulder dikkels vangen. Ziede wel; ziede ze lachen en flikflooien! Ze mient al da z' hem vast hee.

Clotilde keek met walging naar het tafereel. Zij hing letterlijk aan zijn arm, zo dicht mogelijk tegen hem aangevleid. En haar durvende ogen priemden in de zijne, als om hem een verklaring te ontlokken. Maar hij leek wel een slimme vos; hij liet zich glimlachend het hof maken, gevleid zeer zeker, maar zichtbaar op zijn hoede. Hij eindigde met haar iets aan te bieden in de ‘bar’ en kort daarop wandelde hij alleen en rokend over 't dek en was de kepihoed uit het gezicht verdwenen.

- Azue hee onzen boas, den dienen bij wie da w' in Blue Springs goan wirken, hem loaten vangen aan 'n dijnk van twieëntwintig joar en hij es er drijentsjestig! vertelde Oculi. - Moar 't 'n hee nie lank geduurd zulle! Binnen 't joar woaren z' al geschied! Moar wete wat da't curieuste van al es: vijf moanden loater was hij alwere getreiwd, en nóg ne kier mee 'n spertelgat van nog gien vijfentwintig. Ze treiwen hier gemakkelijk, moete weten, en schien goa nog veel gemakkelijker! Joa, 't es 'n oardig land, Amerika. Moar 'k zeg het

[pagina 842]
[p. 842]

nog ne kier, Ivan: os ge wilt treiwen, 'n treiw mee gien Amerikoansche! En 'n probeert er uek nie mee te vrijen, want ze keunen ou doen treiwen os ze willen. Opgepast, manneken!

De stoomfluit brulde drie korte schorre stoten uit en langzaam kwam de boot in beweging. De huizen langs de oever gleden weg en schenen klein te worden, terwijl de brede rivier, onder het ploegen van de boot, golfde en deinde als een zee. Al spoedig waren zij buiten de dichte massa der aaneengeregen straten. Lapjes grond vertoonden zich hier en daar, waarop villa's stonden tussen bomen. En weldra zagen zij de steile, grijze oeverrotsen; en daar vertoonde zich alweer een tafereel, zoals zij nooit gezien hadden en ook nooit hadden kunnen dromen.

De bomen en de heesters, die op de top of in de spleten groeiden, waren vuurrood, brandend oranje, lichtend geel, bloedend paars met hier en daar nog een tengergroen boompje of struikje, dat scheen te trillen van frisse jeugd en vreugde midden in al die overweldigende pracht van zware weelde. De zon straalde daarover, vonken schietend als van juwelen op brokaat en de wolkenloze hemel was van een diephelder turkooisblauw, dat onvergankelijk scheen.

- Ha moar Hiere toch, wat es dat toch schuene! riep Clotilde de handen in elkaar slaand. - 't Es nog wel honderd kiers schuener as gisteren, toen we aankwamen.

- Da es iets, hé? glimlachte Oculi triomferend. - Da es wat da z' hier ‘Indian-summer’ noemen.

- Lijk of ze bij ons zoen zeggen: Sente Michiels zomerken! meende Ivan.

Oculi grijnslachte kritisch, spottend:

- Sente Michiels zomerken! 't Es mij watte! Goed veur de boerkes uit de ‘old country!’

De boot stuwde naar links, recht op de oever aan. De glinsterende schoonheid kwam in weeldestraling naar hen toe. In 't wit geklede dames stonden daar te wachten met tuilen in de hand. Het waren geen bloemen, maar bladerentuilen, die zij droegen; en zij leken schoner en rijker van kleur dan echte bloemen. Op een daarvan zag Clotilde een rood-en-zwarte vlinder zitten, als een broche op satijn. De boot lei aan, de

[pagina 843]
[p. 843]

dames stapten aan boord en verder voer het schip, naar steeds vernieuwde glorie.

Zo ging de stralendag voorbij. Clotilde en Ivan vroegen telkens, bij elke aanlegplaats, of zij nu eindelijk aangekomen waren en telkens weer antwoordde Oculi met triomfante glimlach:

- Nien, zeg ik ulder! 't Zal nog uren duren. Verveelt het ulder dan?

Het verveelde hen geenszins, maar zij kregen de indruk, alsof zij nooit aan 't einde van die prachtreis zouden komen. Er waren ogenblikken van prangende eenzaamheid, alsof zij naar een onbewoonde wereld reisden. En dan zagen zij plotseling weer een feeërie, die naar hen toekwam: een drijvend prachtpaleis als het hunne, wit en hoog met glinsterende ramen, als het eigen spiegelbeeld van 't schip, waarop zij zaten.

Oculi kwam naar hen toe en tikte hen op de schouder.

- Ziede da ginter? vroeg hij, in de verte naar iets vingerwijzend.

Zij volgden met de blik de aangeduide richting en zagen, hoog in de lucht, iets als een draad, die was gespannen van de ene hoge rotsoever naar de andere.

- Wete gulder wat dat es?

Zij wisten het niet, konden het niet vermoeden.

- 'n IJzerenwigbrugge! zei Oculi.

Zij dachten dat hij hen voor de gek hield. Wat! Dat draadje in de lucht een spoorwegbrug! Maar het draadje werd groter en dikker naarmate zij dichterbij kwamen en eensklaps zagen zij er een soort rups overkruipen: een treintje, klein en nietig als een kinderspeeltuig.

- O! riep Ivan. - Es da oprecht nen trein, ne grueten trein?!

- Joa 't zulle! juichte Oculi. - Da es de brugge van Poughkeepsie, op de ligne van de Lehigh-Vallei Railroad. 'k Hè vergeten hoeveel miljoen dolloars da ze gekost hee, moar 't es wrie viele!

De klank van dat woord ‘dollar’ viel in Clotildes en Ivans oren. Het trof hen nu, dat zij het voortdurend om zich heen hoorden uitspreken. Zij hadden maar eventjes te luisteren naar de gesprekken in die taal, die zij verder niet verstonden, telkens weer kwam de klank van dat éne, onvermijdbaar

[pagina 844]
[p. 844]

woord naar hen toe. De voorname meneer, die 's ochtends met de kepi-juffer op en neer langs het dek liep, had het nu over dollars met een oude dame, die in een rieten leunstoel zat te schommelen; de dikke veekoper uit 't Westen sprak van dollars met een mager mannetje, dat er als een jockey uitzag; en ook de kepi-juffer, die nu met een lange, blonde slungel liep te flirten, liet even het woord van haar koketterende lippen vallen.

- Iederien klapt hier over dolloars! zei Clotilde verwonderd. Oculi schoot in een korte lach.

- Da verstoade wel; 't es 't gien da g'hier 't miest nuedig hèt! zei hij. - 't 'n Es hier nie lijk ginter, woar da ze moar van frankskes en van halve frankskes 'n keune klappen.

Een bel weergalmde op de boot en hoewel het nog klaarlichte dag was, werden daarbinnen reeds elektrische lichtjes aangestoken.

- 't Es etenstijd! zei Oculi. - Kom, we goan uek wa profiteren.

- O moar we 'n hên wij nog gienen honger! protesteerden Ivan en Clotilde.

- Dan tegen den honger die komt! lachte Oculi.

Zij traden binnenin de ruime eetzaal en gingen zitten in een hoekje, waar zij niet opvielen.

- Van os ge huel-de-gans Amerikoans geworden zijt zillen w'uek aan de middentoafel goan zitten! troostte Oculi.

Ivan en Clotilde dankten in stilte de hemel, dat zij nog niet helemaal Amerikaans geworden waren, want zij voelden zich nu al bedeesd genoeg, in hun schamele, boerse kleren naast al die luxemensen, die in die prachtzaal zaten. En toch: het was alweer dat lomp en haastig slikken, alsof zij door een vijand werden nagezeten, die hun de brokken kon ontnemen. Schrokken; en dan paf zitten van niet gerechtvaardigde haast en overdaad, met uitgestrekte benen. De kepi-juffer had nu reeds haar derde flirt aan de hand, - een rood-opgezwollen whisky-kop met dikke snor - en zij dronken champagne. Zij waren echter een uitzondering. De meeste uitgestreken gezichten en hangsnorren dronken ijs water en knabbelden daarbij aan tuilen rauwe selder, die in hoge glazen op iedere tafel stond. Clotilde vond het akelig om aan te zien en aan te

[pagina 845]
[p. 845]

horen.

- 't Zijn lijk gieten, die kloaver eten! zei ze tot Oculi. Maar hij werd bijna boos over haar aanmerking. Hij beweerde, dat het heel lekker was en begon er ook van te knabbelen.

- Ge 'n meug niet, Okeli; 'k 'n kan 't nie zien of nie hueren! huiverde Clotilde griezelend.

Toen zij weer buiten op het dek kwamen, was het schouwspel er van een toverachtige, haast immateriële schoonheid. De zon ging links achter de grijze rotsen onder en smoorde het tafereel in een grootse, blauwachtige vaagheid. Maar al de laatste avondpracht viel op de andere oever en daar was 't als een fonkelend vuurwerk over de stralende gewassen. Het gloeide, het brandde, het trillerde van levend toverlicht tegen de donkerende blauwe hemel. 't Was als een eindeloze vuurslang van nooit geziene kleuren en vormen; 't was niet van deze aarde; 't was om bij te knielen als voor een goddelijke openbaring.

Het duurde slechts enkele stonden. De laatste zonneflitsen deden hier en daar als 't ware korte vuurpijlen ontspringen uit de rotsenoever en toen doofte 't eensklaps uit en was er niets meer dan twee grimmige grauwe muren, met in het midden de rivier bloedrood, onder een strak-gespannen hemel van donker indigo, waarin de eerste sterren tintelden.

Daar lag het einddoel van de rivierbootreis: een vrij aanzienlijke stad met veel twinkelende lichtjes, die zich in het water weerkaatsten. Het ritme van het schip vertraagde en de stoomfluit brulde, als om iets te vragen. Schuimend en kolkend streek de boot de kade aan. Loopplanken werden uitgeschoven en de passagiers stapten aan wal. Het schip bleef nog inwendig nadreunen, als kon het na de urenlange inspanning, maar niet zo dadelijk tot rust komen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken