Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.45 MB)

ebook (4.02 MB)

XML (2.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3

(1975)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1181]
[p. 1181]

XV

't Was zonderling; maar wat madame Verpoest door dwang niet in staat was geweest te bewerken: de scheiding van Florimond en Euzeke, dreigde nu langzamerhand vanzelf te gebeuren, door de enkele macht van de toestand, in zijn gewijzigde omstandigheden.

Zo spoedig mogelijk na de nachtelijke scène met zijn moeder, had Florimond Euzeke dringend genoodzaakt naar een heel andere kant van de stad te verhuizen. Maar zij konden niet zo dadelijk iets geschikts vinden, en Euzeke had zich moeten tevreden houden met twee sombere, triestige kamertjes op een eerste verdieping, in de Holstraat.

Daar voelde Euzeke nu ook de vrolijkheid en vrijheid van zich afwijken. Florimond had haar ten strengste verboden nog bloempjes aan haar raam te zetten, en dát, en 't ongewone van haar nieuwe omgeving, en de voortdurende onzekerheid en onrust, brachten haar dikwijls in gedrukte en weemoedige stemming. Zij voelde zich daar gevangen, opgesloten. In plaats van de hoge, heerlijke ruimte boven de wuivende en suizende kruinen in het Stadspark, zag zij niets, voor en achter, dan trieste huizenraampjes, waarachter sjouwerige mensen dagen lang over hun werk gebogen zaten; en telkens als zij op de straat kwam, keek zij schuw en schuchter om zich heen, of haar soms iemand volgde of bespiedde. De bezoeken en de stemming van Florimond waren nu ook niet meer van die aard, om haar gemoed op te beuren en haar lange, zwaar drukkende eenzaamheid te verblijden. Hij kwam haastig, gejaagd, zenuwachtig, geprikkeld, soms op de vreemdste, meest onverwachte uren, die haar dwongen haast bestendig thuis te blijven, wilde zij hem niet mislopen. Hij had geen rust bij haar, hij voelde er zich op zijn gemak niet meer, hij keek angstig naar de klok, verstrooid, bekommerd,

[pagina 1182]
[p. 1182]

't gezicht betrokken en de wenkbrauwen pijnlijk gefronst; en zijn heengaan, evenals zijn komst, leken op een schuwe vlucht, met benauwde blikken rechts en links over de hele lengte van de stille straat. Van samen nog eens uit te gaan, van een of ander gezellig partijtje met hun beiden in de verliefde intimiteit van ergens een eenzaam buitenrestaurantje, was in 't geheel geen sprake meer.

Zo liep de lange, grijze winter kleurloos-treurig heen. Euzeke verbleekte, vermagerde, en een gedrukte expressie kwam in haar zachte ogen. Zij kwijnde, als een plantje zonder licht noch lucht; haar eetlust nam af en haar stem, die vroeger zo helder in zang en gelach kon opgalmen, kreeg een moede, slepend-matte intonatie. Zij had geen vreugd, geen geestdrift om hem te zien komen; zij had geen smart, geen leed om hem te zien vertrekken. 't Bleef aldoor dof en stil in haar sinds zij gevangen zat; en dat doffe en dat stille, dat zwijgend koesteren van eigen wee, kreeg voor haar een soort van ziekelijke bekoring, waaraan zij zonder weerstandskracht zich overgaf. Intussen had Florimond aan Urbain Carbonnelle een tweede en een derde maal de zware rente van de drieduizend frank betaald, en de tijd naderde dat hij weldra het vierde kwartaal zou aan te zuiveren hebben. De datum naderde en 't geld was bijna op! Hij had nauwelijks genoeg om er met hun beiden van te leven tot de dag, waarop hij de gehele som zou moeten uitkeren. Die geduchte gebeurtenis lag voor hem in 't verschiet als een wijde afgrond, waarin hij fataal moest verzinken. Hoe kon hij 't geleende teruggeven? Waar zou hij 't vandaan halen? 't Was hem onmogelijk, onmogelijk!

In zijn toenemende radeloosheid vond hij er niets anders op dan ronduit aan Urbain te biechten en om verlenging van crediet te smeken.

- Comment! Comment! riep deze met star-verbaasde ogen. - Vous deites que vous ne saurez pas rendre l'argent! Ah! vous devez le rendre, mort cher. Moi je ne sais pas autrement de chemin avec ça.

- Est-ce qu'on ne saurait pas rallonger le crédit? smeekte Florimond bedeesd.

- Ha! dat 'n wete 'k ik nie, zilde, zei Urbain ongeduldig schokschouderend. - Vous me mettez joliment dans des nids,

[pagina 1183]
[p. 1183]

savez-vous? Qu'est-ce que je dois dire, moi, au donneur d'argent, quand je le lui rapporterai les mains vides?

Florimond wist het ook niet. Ongelukkig en beschaamd stond hij daar voor Urbain te talmen, zijn ogen ten gronde.

Urbain keek hem streng aan. Urbain was niet tevreden over Florimond. Met de eerste, schone lentedagen was de training in de Club Nautique hernomen en Urbain had met teleurstelling en wrevel vastgesteld, dat Florimond, van wie hij dat jaar alles verwachtte, in 't geheel niet voldeed. Er zat geen fut meer in zijn aanslag, hij roeide slecht, hij was direct vermoeid en buiten adem en zo weinig ‘en forme’, dat hij niet eens op de eerste regatten van 't seizoen, te Kluizen-Terdonk, waar al de roeiers van het land, ten aanzien van duizenden en duizenden geestdriftige toeschouwers, hun respectieve krachten kwamen polsen, had mee kunnen doen. 't Was een vernedering geweest voor hem en voor zijn ‘trainer.’ De gehele Club had erom gegrinnikt en ermee gespot; en Urbain was heel kwaad geworden en had Florimond de bitterste verwijten niet gespaard.

- Voilà ce qu'on devient, quand on court trop les femmes! had hij verwoed uitgeroepen: - une loque! une moule!

Hij herhaalde 't hem opnieuw nu, en nóg strenger, bij die aanvraag om verlenging van crediet; hij raadde hem ten sterkste aan, plotseling, en zonder enig uitstel, met Euzeke af te breken, om weer, terwijl het nog niet te laat was, de oude van vroeger te worden.

- Vous devez savoir ce que vous faites, zei hij ruw-berispend, - mais moi je ne m'attire pas de vous trouver encore d'argent, si c'est pour le brasser avec des femmes et venir ramer comme une moule.

- Accordez-moi encore quelques semaines et vous verrez que je tire mieux, beloofde Florimond, de zaak waarover het eigenlijk ging, aldus ontwijkend.

- Je ne promets rien, besloot Urbain bits.

 

Toen Florimond, die zelfde avond, in aller haast, even bij Euzeke kwam binnensluipen, trof hij haar in tranen aan.

- Wa es dá nu! riep hij bars, nog gans ontstemd door het gesprek met Urbain.

[pagina 1184]
[p. 1184]

Euzeke gaf eerst geen antwoord. Zij bleef roerloos zitten in de droeve schemering bij het kleine raampje, een vaag-blanke verschijning in haar kort, wit jakje, met het donker neergebukte hoofd, dat akelig in haar voor het gezicht geslagen handen op en neer schokte.

- Hawèl? riep hij ongeduldig, met de voet stampend.

Zij schrikte op; en klaaglijk, met toonloze stem:

- 't Es mis mee mij, zilde...

Zijn wenkbrauwen trokken ineen, zijn ogen staarden strak op haar, als niet begrijpend.

- Hoe, mis? Wa wilde gij doarmee zegge?

- Da 'k moe ne kleine krijge! snikte ze 't plotseling uit.

- Van mij! gilde hij, instinctmatig, als onnozel.

- Ha nie, zeker! 't Zal zeker van 'n ander zijn!

Er was een ogenblik volkomen, benauwende stilte. Florimond voelde 't eensklaps in zijn hoofd hameren en ruisen, alsof hij duizelig ging worden. 't Was of er plotseling iets om hem heen was ingestort, en of hij daar in al zijn akeligheid alleen stond, alleen, moederziel alleen met haar, die hem de rampspoedige gebeurtenis kwam mee te delen.

- Nom de Dieu! slaakte hij eindelijk. - Nom de Dieu!

En plots daarop, veel stiller, zachter:

- Euzeke!... Euzenie!... zeg, Euzeke, 't 'n es gien woar, hé? 't Zijn leugens?

- 'k Weinste dat 't woar woare, dat 't leugens zijn! snikte zij. - Ha joa moar, verdome! riep hij plotseling weer wild overweldigd. - Wa moen we wij doar mee doen! Ha, da es onz' duud! onz' duud! onz' duud!...

Toen hij die avond weer laat thuis kwam, liep hij strompelend, met onvaste schreden in de kelderkeuken binnen, waar de gehele familie nog om de lamp vergaderd zat. Zijn gezicht zag vuurrood, zijn ogen stonden flets en waterig, een dwaze glimlach zweefde om zijn lippen.

- Van woar komde gij zu loate? Wa hedde gij gedoan! riep madame Verpoest hem, met achterdochtige blik van het hoofd tot de voeten opnemend.

- 'k Hè 'n beetsen in de Gambreinus gezete mee Urbain en Adhémar Carbonnelle, brabbelde hij, met dikke tong en dwaze lach.

[pagina 1185]
[p. 1185]

Allen nu keken hem strak aan, merkten dat hij aangeschoten was. 't Was nog de allereerste maal dat hij in zo'n toestand naar huis kwam. Verpoest draaide zijn grote, angstige visogen naar hem toe, wilde iets zeggen, dat in een machteloos gebroddel van zijn lamme tong verwarde; Julien grinnikte, en kuchte een hm! hm! op plompe schimptoon; Paulke, verblekend, keek haar jongste broeder aan met grote, verwonderde ogen, alsof zij niet goed begreep; en Marina werd rood en zette een streng en hoog gezicht, met toegeknepen mond en beledigde uitdrukking.

- 'k Mag ik toch wel 'n pijntsje bier pakke ne woar, in de Gambreinus, mee Urbain en Adhémar? brabbelde Florimond weer, met zijn dwaze lach, in de algemene benauwende stilte. - Joa joa g'; en wel 'n stuk of tienen uuk! gekscheerde plomp Julien.

De oude Verpoest bewoog zich machteloos in zijn leunstoel en zijn verwilderde ogen hadden een tragisch-wanhopige uitdrukking.

- Ala, 't es nu genoeg, zilde. Goa moar noar uw bedde, zei koel-verontwaardigd madame Verpoest.

- Wel e wel... maatje... wel e wel... maatje, 'k goa ik noar mijn bedde, leuterde Florimond. - Kom paatje, we goan te goare noar ons bedde.

Hij struikelde naar Verpoest toe en wilde zijn fauteuil verrollen, zoals hij elke avond deed. Maar de oude, zieke man slaakte een zuchtkreet, en eensklaps zag men grote, dikke tranen langs zijn wangen glijden.

- Blijf doar af! riep madame Verpoest woedend. - 'k Zal dien oarmen duts zelve noar zijn bedde doen.

- Paatje!... paatje! ge 'n meug nie kwoa zijn! vloog Florimond naar zijn vader toe. En, plotseling zelf in tranen uitbarstend, kuste hij vurig de dikke, lamme, slaphangende hand van de zieke.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken