Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 127]
[p. 127]

X Soeur Marie-Perpétue

Waar vandaan komt nu ineens die verre, o, zo verre herinnering?...

Hoe zie ik zo plotseling weer, in mijn helder geheugen, die grote, oude boerderij omgeven van water, met haar grauwe, spitse strodaken en 't hoog gewelf van haar witgekalkte inrijpoort, als een triomfboog onder 't dicht-opwolkend lover van de twee prachtige, oude linden?

Een kleine nis met een, achter traliewerk verborgen, Lievevrouwebeeldje, prijkte, als een wapenschild, boven die ingangpoort; en door de ruime boog keek men, als door een heldere tunnel, over de wijde groene boomgaard met zijn knoestige bomen en zijn grazend vee, naar het zonne-kabbelend water waarop de witte eendjes dreven, naar de verweerde stallen en het spacieuze woonhuis, dat witgeverfd was, met teer lichtblauwe luikjes en een klokketorentje boven op het dak.

Dat huis... het deed mij telkens denken aan witte zonnewolkjes in een blauwe hemel. Het scheen zo helder en zo vriendelijk te glinsteren en te lachen. Het had iets zachts en iets gemoedelijks; het had iets teer-bekorends, alsof er daar geen ruwheid kon geschieden.

En toch was het maar een zeer gewone en sjouwerig-drukke boerderij, als zoveel andere: de vader een vrij lompe boer, de moeder een magere, schreeuwerige boerin; de zonen en de dochters, gewone boerenzoons en boerendochters. Eén enkele uitzondering in die alledaagse, middelmatige familie: Camilla, de derde dochter...

Zeer goed herinner ik mij haar: want wie haar eenmaal zag, kon haar niet licht vergeten. Ik heb haar gekend in de bloei van haar jaren; en nu nog is 't mij een raadsel, hoe dat met haar zo heel anders gelopen is, dan eenieder had kunnen verwach-

[pagina 128]
[p. 128]

ten.

Ik zou de plaats nog kunnen uittekenen waar ik voor 't eerst haar zag. Ik zie nog de hoge, schitterwitte wolkjes in de blauwe hemel van die schone zomerdag; ik voel het mulle, warme zand onder mijn voeten, ik hoor de witte eendjes fladderen en plonsen in het spattend water van de vijver. Dáár was het, aan de rand van de landweg, rechts van de witte wagenpoort, in de schaduw van de twee grote korenschelven. Zij stond te kijken, wijd over de gouden, kaalgeschoren vlakte van het zomerland, in de richting van het dorpje, dat zijn grijze, oude toren naar de hemel puntte.

Ik kwam daar langs. Ik keek haar aan, en, zonder haar te kennen, groette ik. Zij groette mij terug. Ik liep voorbij, keek nog eens om, zag haar ook in mijn richting omkijken.

Nog nooit had ik zulk een mooi boerinnetje gezien! 't Was iets geheel aparts, dat met niets kon vergeleken worden. Ik had geen tijd tot detailleren, de indruk was globaal, maar overweldigend, van een totale bekoring. Zij was een fris-blozende brunette met stralende ogen, meer had ik niet gezien; maar uit de blik waarmee zij mij even aankeek straalde zoveel leven, zoveel warmte, zoveel jubelende ziel, dat ik er een poos als bedwelmd onder was en niet kon nalaten mij nog eens om te keren.

Te laat! Zij was verdwenen; en 't leek mij of de zon eensklaps verduisterde en de mooie, oude boerderij geen kleur noch bekoring meer had.

Hoe dikwijls ben ik daar nog langs gekomen? Hoe dikwijls heb ik haar gezien, als een schone, zeldzame, en toch zo fris en zo natuurlijk sterk-gezonde bloem, midden in die landelijke omgeving? Het was geen liefde, die mij aantrok; 't was louter en alleen haar fris-bloeiende schoonheid, in harmonie met haar milieu en als de poëzie zelf van dat anders zo alledaags milieu. Anderen waren verliefd op haar, zwermden om haar heen, als bijen om een bloem; voor mij was zij de schone bloem der onbegeerlijkheid, de bloem die niet geplukt mag worden.

En dát, wat in haar diepste wezen lag, schijn ik toch intuïtief

[pagina 129]
[p. 129]

en sterk gevoeld te hebben. Terwijl eenieder zich verbaasde dat ze nog geen vrijer nam, dat ze niet dacht aan trouwen, groeide tot rijpheid in haar ziel het stille wonder voor hetwelk zij zich geschapen voelde. Met een rustige glimlach van geluk en vrede op het gelaat, met de stralende streling van haar schone ogen, die werelds genot en wereldse liefde tot zich schenen te roepen, zonder één teleurstelling over het leven, zonder iets van bitterheid of onvoldaanheid, verklaarde zij, vol kalm-serene zekerheid, dat het haar ware en enige roeping was: kloosternon te worden.

Zij is gegaan, en 'k heb haar nooit teruggezien...

Niemand in het dorp heeft haar teruggezien; want de regels van haar klooster waren zó streng, dat zij er nooit meer uit kon komen en dat haar eigen ouders en familieleden slechts achter traliewerk haar even mochten zien. Van haar familienaam was zelfs geen sprake meer en ook haar doopnaam Camilla was in die van sceur Marie-Perpétue veranderd. En zij was er gelukkig: wij vernamen dat zij, de frisse bloem der uiterlijke levensblijheid, in haar stille, donkere cel, zalig en heilig gelukkig was...

Nog steeds staat ginds de oude boerderij omgeven door het brede water.

Nog steeds spelen er witte eendjes op de kabbelende golfjes, en diep in het verschiet onder de witte tunnelboog van de grote wagenpoort schittert het wit-en-blauwe woonhuis helder in de zon. Niets is veranderd; dezelfde zware, dicht-gekruinde linden lommeren hoog boven de ingang; hetzelfde Lievevrouwebeeldje houdt hetzelfde kindje Jezus op de arm achter het tralievlechtsel van dezelfde nis; en aan de overzijde van de blonde zandweg komen nog ieder jaar de rijke korenschelven, in de schaduw waarvan eens het mooie meisje stond.

Hier is de plaats, hier stond ze, hier, waar ik met mijn stok in 't zand een kruisje schets. Zó hield ze zich, en zó keek ze, eerst wijd over de gouden vlakte naar de grijze kerktoren ginds ver, en dan opeens naar mij met haar helder-stralende, sprekende, ontroerende ogen, terwijl ik groetend voorbij-

[pagina 130]
[p. 130]

schreed.

Jaren,... jaren is 't geleden. Nu moet ze oud zijn en gerimpeld, als ze nog leeft. Maar de schoonheid heeft geen ouderdom, is eeuwigdurend fris en jong. Laat maar de tijden en de stormen woeden: dáár op dát plekje, staat vast in mijn bekoorde geest een onuitwisbaar beeld van jeugd en schoonheid, dáár blijft het aldoor warme zon en blauwe hemel, dáár bloeit een onvergankelijke bloem, de schone zachte bloem van een onaangeroerde jeugdillusie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken