Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 579]
[p. 579]

Op een zachte meiavond

Op een zachte meiavond, jaren geleden, jaren vóór de oorlog, (want nu is 't een gewoonte geworden de tijdsrekening in vóór en na de oorlog te verdelen), in die tijd dus, vele jaren vóór de oorlog, kwam er eens, op een zoete meiavond, bij ons een jong meisje van een jaar of achttien aan, waarvan wij de ouders goed kenden en dat, tengevolge van een defect aan haar rijwiel, in de onmogelijkheid was haar tocht huiswaarts verder voort te zetten. Het meisje was fris en mooi, ik had in die tijd een karretje en een paardje en ik stelde haar voor, haar en haar fiets met mijn vehikel thuis te brengen. Zij nam het dadelijk en blij aan. Wij bonden 't rijwiel achter aan het karretje; zij nam plaats naast mij op de bank; en weg waren wij, in de flinke draf van het paardje.

Ik herinner mij nog heel goed hoe zij er uitzag. Zij had een fris teint, lichtblauwe ogen vol tinteling en levenslust en weelderig donker haar, dat sierlijk glansde en golfde.

Het was een zalig-mooie en zachte avond; een van die zeldzaam-verrukkelijke avonden, die men onthoudt en optelt. De zon ging rijk-oranjeglanzend onder achter de hoge beuken van de weg, waarvan het lover doorschijnend lichtgroen scheen, alsof de jonge bladertjes van dunne zijde waren. De nachtegalen zongen overal romantisch in de bloeiende tuinen en 't ganse landschap was één weelde: eindeloze deiningen van groene korenvelden; glanzende lichtvlakten en strepen van bloeiend koolzaad; en te allen kante, midden in de roze en blanke tuilen van hun boomgaarden, de pittoreske huisjes en boerderijtjes: roze, witte, gele en lichtblauwe, met vuurtintelende, kleine ruitjes in de ondergaande zon; met groene luikjes, die als vrolijke boekjes wijd open stonden tegen de lichte geveltjes, en met felrode daken, die soms schenen te gloeien en te branden onder het

[pagina 580]
[p. 580]

welvend lover van de hoge bomenkruinen.

Het jonge meisje genoot van de rit. Het rustte haar uit en wuifde haar frisse koelte toe. Ik weet niet meer waarover wij al spraken; het had ook geen betekenis. Het enige wat betekenis had was, dat wij beiden jong waren, dat ik de zachte warmte van haar lichaam naast mij voelde, dat zij fris en mooi was, en dat het een avond was als een zegen; en dat het onmogelijk was twee jonge mensen in die ontroerendschone lenteweelde en landelijke eenzaamheid naast elkaar te brengen, zonder dat de liefde sprak, ontembaar, onafwendbaar, als een natuurkracht.

Mijn vrije hand, waarmee ik niet mende, ging als vanzelf naar haar middel toe en streelde er zich zacht omheen. 't Was iets zó onvermijdelijks, iets zó onoverkoombaars en bijna gebiedends, dat ik er nu nog van overtuigd ben, dat zij die streling verwachtte en diep teleurgesteld zou zijn geweest, als die niet gekomen was. Zij maakte dan ook niet het minste gebaar van afwijzing of tegenstand, maar zij hield eenklaps op met praten, en werd heel strak en stil, met star vóór zich uit kijkende ogen en een ietwat hogere kleur over haar frisse wangen. Zij glimlachte bedeesd en haar rode lippen ontsloten zich even, alsof zij iets heerlijks proefde of inademde.

Het paardje draafde zacht en gelijkmatig en de caoutchoucwielen van het karretje zoemden over de steenweg. Een merel zong heel eenzaam in een hoge boomtop, alsof hij langzaam iets van dromerige bekoring vertelde en tegen 't rode goud van de ondergaande zon in 't westen, trilden doorschijnend-glinsterend de jonge beukeblaadjes, alsof zij nu van heel fijn, bros kristal waren geworden.

Mijn arm om haar middel haalde haar zacht naar mij toe en mijn lippen raakten haar donzige wang. Zij zei niets en bleef stil glimlachen. Haar mond was verrukkelijk. Hij had een mooie, fijne vorm en een schim, bijna een droom van een donker donsje ombreerde vagelijk de hoekjes van haar bovenlip. Ik zoende die mond; ik zoende hem eensklaps hartstochtelijk, zoals men hapt in een overheerlijke vrucht!

Zij trok zich terug, zonder boosheid, maar zeer beslist en instinctmatig. Ik voelde en begreep, dat ik iets te ver was

[pagina 581]
[p. 581]

gegaan en bond in. Ik streelde stilzwijgend weer mijn wang tegen haar wang en zo reden wij verder. Er kwam iets over ons als van vage teleurstelling.

- Krijg ik er ook niet eentje? vroeg ik na een poos, om de benauwd wordende stilte te breken.

Zij wendde zich half naar mij toe en ik kreeg op mijn wang de zachtste, zoetste, tederste zoen, die ik ooit van een vrouw ontvangen heb. Het was iets zó rein, zó kuis en lief, dat er mij tranen van in de ogen kwamen...

Hoe en waarom ik haar op dat ogenblik geen vurige liefdesverklaring deed, is mij steeds een raadsel, een pijnlijk raadsel gebleven. Was er nog een redeneringskracht, wie weet, een onbewuste berekeningskracht in mij, dieper en sterker dan mijn momentele hartstocht? Of was het juist 't besef van het vluchtige, van 't kortswijlige in heel dit licht en spontaanopgekomen liefdesavontuurtje, dat mij van ernstiger woorden of daden weerhield? Wie zal het zeggen? Althans ik deed het niet. Ik deed niets meer, zei niets meer en 't was alsof de schone, jonge, frisse liefde langzaam weer in ons uitdoofde.

Het puntig kerktorentje en de verspreide daken van het dorpje waar zij woonde, doemden reeds in de gouden schemering vóór ons op. 't Was als een koele, nuchtere realiteit die tot ons kwam. Zij trok zich een weinig terug en ik het langzaam mijn hand van om haar middel wegglijden. Er kwamen mensen in 't verschiet; een kar reed langzaam en zwaar hossebossend vóór ons uit; wij hoorden stemmen... Zij woonde aan de ingang van het dorp, in een soort villatje, vlak tegenover de statige olmendreef van het kasteel. Wij waren er heel gauw; wij waren er zo droevig gauw.

Haar vader kwam buiten terwijl ik mijn karretje stilhield, en hij groette mij met vriendelijke glimlach, en vroeg wat er gebeurd was.

Wij zeiden het hem. Ik hielp het meisje uit het rijtuig en maakte haar fiets los. Zij drongen aan, dat ik even zou binnenkomen en iets gebruiken; maar ik antwoordde, dat het reeds laat werd, dat ik geen lichten had en maar liefst dadelijk zou terugkeren.

Zij begrepen het. Het mooie meisje kwam naar mij toe en

[pagina 582]
[p. 582]

reikte mij glimlachend en dankend de hand. Er lag nu iets van schuchterheid in haar houding en ik voelde haar reeds verre van mij weg, bijna als een vreemde. Zij sloeg haar ogen neer toen ik haar nog eens dringend aankeek.

In mijn eenzaamheid reed ik terug. De stille, zwoele lentenacht was ingevallen; hier en daar pinkte reeds een lichtje over de verlatenheid van de velden. Heel in de verte, naar 't zuiden toe, flikkerde soms een schijn van weerlicht op. Hol blaften de waakhonden op de hoeven.

Een diepe, stille weemoed lag in mij. Ik had een loom gevoel van onvoldaanheid; iets als de teleurstelling van een vergissing, die niet meer goed te maken is. Machinaal reed ik de lange weg weer af; en toen ik thuiskwam was het mij te moede alsof ik iets heel triestigs en melancholieks had meegemaakt.

Nooit heb ik haar weer opgezocht; nooit meer heb ik haar teruggezien. Waarom? Ik weet het niet. Het leven heeft ons niet meer tot elkaar gebracht. Nooit heb ik begrepen, waarom die schone, zachte, zoete, pasgeboren illusie eensklaps dood moest gaan, als iets dat niet leven mocht, als iets dat niet leven kón...

En ik weet het nog niet!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken