Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 900]
[p. 900]

Mijn!

Die oude herinnering aan ‘De eter’ heeft mij weer een andere, oude herinnering uit mijn schooljaren in het geheugen gebracht.

Ik woonde in die tijd, voor mijn opvoeding, bij vrienden van mijn ouders in. Ik at er, sliep er, ging er heen en weer naar school, als kind van den huize. Telkens moest ik de oude vismarkt voorbij, en dáár was iets, dat mij bijzonder boeide: de publieke visafslag, in open lucht, midden op het plein, rondom de ouderwetse pomp! Men noemde dat de vismijn en de afslag-zelf heette men ‘mijnen’.

Dat gebeurde meestal tegen acht uur 's morgens, op het ogenblik, dat ik daar langs moest om naar school te gaan. Het was een eigenaardig tafereel. Talrijke manden vol vis stonden er in een kring om het pleintje; en, achter die manden heen, schaarden zich in brede cirkel de kopers en nieuwsgierigen. Die kopers waren bijna zonder uitzondering vishandelaars. Wie anders zou zulke hoeveelheden - nooit minder dan een grote, volle mand - ineens inslaan? Zij stonden daar in dichte rijen, mannen en vrouwen naast elkander en wachtten zonder ongeduld op de aanvang van de afslag.

Daar galmde eensklaps hard en luid een bel en meteen verscheen een man in de opening van het stenen hokje, boven de pomp. Het was een allergrappigst gezicht. Men kreeg de indruk alsof die man plotseling uit de diepten van de waterput was opgeweld en of het water, dat af en toe gepompt werd, uit zijn eigen lichaam stroomde. Hij keek een korte wijle met ernstige en vrijwel strenge blik over de vismanden en de er rond geschaarde menigte heen; en plots begon hij af te tellen, met ongelooflijk radde, doffe stem, getallen en nog getallen, anders niets dan getallen, tot eensklaps uit de menigte een soort van kreet opging, een kort-geslaakt ‘Mijn!’...

[pagina 901]
[p. 901]

waarbij de man boven de waterpomp onmiddellijk ophield met aftellen, terwijl twee sjouwers een van de vismanden wegsleepten en er een andere voor in de plaats sleurden.

Dan was er telkens iets als een kleine emotie. De koper van de mand werd even aangekeken en, naar het mij voorkwam op bescheiden toon door zijn onmiddellijke omstanders gelukgewenst. Soms werden een paar woorden vlug gewisseld; een enkele maal klonk, gedempt, een kort lachje. Maar de volle aandacht en belangstelling bleven steeds bij de man in het stenen hokje boven de waterpomp, die alweer rad en dof aan het aftellen was, met spiedende ogen en nauwelijks bewegende lippen, tot eensklaps weer een kortgeslaakt ‘Mijn!’... weerklonk, waarbij een volle mand als 't ware met hartstochtelijkheid werd weggesleurd en door een andere vervangen.

Ik kan met geen woorden uitdrukken, hoe innig-diep dat steeds herhaalde tafereel mij telkens boeide. Ik had een supreme bewondering voor die man boven de pomp, die zo rad, met nauwelijks bewegende lippen, de getallen kon aftellen en zich nooit vergiste; die precies wist wie ‘Mijn!’ geroepen had, terwijl ik, die er toch vlak bij stond, onmogelijk had kunnen zeggen wie wel en wie niet het álzeggend woord had gesproken. Ik bleef daar staan, de tijd vergetend, meelevend van 't begin tot 't eind de spannende gebeurtenis, meemurmelend de afgetelde getallen, meeslakend in mijzelf het kort-hartstochtelijk ‘Mijn!’... en dan lozend een diepe zucht van verlichting, telkens als het afgelopen was. Herhaaldelijk kwam ik te laat op school en werd gestraft; maar de passie was te sterk; ik had het ervoor over.

 

Eens, op een ochtend, stond ik daar weer als naar gewoonte met mijn schoolboeken onder de arm naar het tafereel te kijken, middenin die dikke wijven en die dikke mannen, die naar vis roken.

Het ging er lustig toe die ochtend. Er was veel vis gekomen en de afslag liep vlot van stapel. De man in 't stenen hokje prevelde als 't ware zoemend zijn getallen af en de korte ‘Mijns’ weerklonken onophoudend, terwijl de volle manden geweldig werden heen en weer gesjouwd. Er zat een opge-

[pagina 902]
[p. 902]

wekt, blij ritme in 't bedrijf; gij voelde u meegesleept, gij stondt er bij te glimlachen en te genieten; 't was of gij zelf mee aftelde, boodt en kocht, zo onweerstaanbaar-plezierig ging 't hele gedoe.

En toen... eensklaps... vóór ik er zelf van bewust was... gebeurde het! Het ontsnapte mij machinaal, onwillekeurig... iets... ik weet niet wat... dwong mij het te doen,... mijn stem riep plotseling ‘Mijn!’ heel hard, heel schel,... en meteen sprong ik weg, uit de rij, keek nog eens even om, zag twintigtallen verbaasde, strak op mij gerichte ogen, hoorde een proestgelach, meende een man te zien, die naar mij kwam toegelopen om mij te grijpen,... holde weg, zo snel als ik maar kon, met mijn schoolboeken onder de arm!

 

Ik zou niet durven beweren, dat ik die ochtend op school bijzonder bij mijn lessen was. De gewaagde daad spookte vóór mijn geest als iets ontzettends. Zouden die vislui weten wie ik was, weten dat ik daar zo vlakbij in de buurt woonde, bij een vriend van mijn vader en dus zo gemakkelijk te bereiken was? Of zouden zij er zich maar niets van aantrekken en mijn uitspatting beschouwen als een gewone kwajongensstreek? Ik was er allesbehalve gerust over en koos een omweg om naar huis te gaan, zorgvuldig de vismarkt vermijdend. Ik belde aan en de meid kwam opendoen. En 't eerste wat ik zag, in de gang, vlak achter de deur, was een enorme mand gevuld met schollen.

- Wa... wa ès dat? stamerde ik.

- Da es de vis die gij van den uchtijnk in de vismijne gekocht hèt! antwoordde de meid mij strak aankijkend.

- 'k 'n Hè ik giene vis gekocht! riep ik bevend.

- Wel zue ge'n hèt giene vis gekocht! gilde de meid, de vuisten op haar heupen zettend. - Ha, ge mient zeker, dat z'ou nie 'n kennen op de vismort, manneken! Ze'n hên nie lange moete zoeken om ou adres te vinden. Ier da g'op ou schole woart, was de mand hier al in huis!

- Wa hee meniere gezeid? vroeg ik bevend, terwijl ik tranen in de ogen voelde komen.

- Ha!... ge keunt da peizen wat da meniere gezeid hee! antwoordde de meid onheilspellend. - Moar dat 'n es almoal

[pagina 903]
[p. 903]

de kwestie niet: hèt-e gij geld om te betoalen? 't Es twie en tseventig fran!

Ik barstte in tranen uit. Niet alleen bezat ik zulk een som niet, maar het bedrag scheen mij zó overweldigend, zó enorm, dat de mogelijkheid aan mijn geest ontsnapte om het, door wie ook, ooit betaald te krijgen.

Daar ging een zijdeur open in de gang en ‘meneer’ - vaders vriend - trad met traag-afgemeten passen te voorschijn. Hij zei eerst niets, maar knikte langzaam en herhaaldelijk met het hoofd, terwijl hij naar mij toekwam; en dat traag-herhaalde knikken zonder woorden greep mij feller aan dan de hevigste verwijten hadden kunnen doen.

- Zozo... begon hij eindelijk; - zozo... hebt gij eens voor de vis gezorgd?

Ik stortte op mijn knieën, sloeg bevend de handen in elkaar, smeekte om vergiffenis.

Meneer deed of hij mijn deemoedigheid niet merkte, keerde zich om en riep, in de richting van de deur, waardoor hij was verschenen:

- André!... Louise!... Sylvain!... kom eens kijken... Cyriel heeft vis gekocht!

Spotlachend kwamen zij in de gang en omringden mij met kreten, terwijl ik mij vol schaamte oprichtte.

Zij waren allen ouder en groter dan ik; zij hadden medelijden met mij moeten voelen; maar zij voelden dat niet; zij hadden enkel hoon en spot voor mij over.

- Is die vis betaald? vroeg André met gemaakte ernst.

- Is die vis betaald? herhaalde ‘meneer’ mij strak en streng aankijkend.

- Ik zal hem betalen! riep ik eensklaps met een soort trots, omdat ze mij zo plaagden.

- Zo! En met wiens geld? riepen zij allen uitdagend.

- Met het mijne, later, als ik rijk zal zijn!

Zij proestten 't uit van 't lachen; zij bekeken mij van top tot teen en draaiden mij als een wonder om. Louise kreeg het tot huilens toe benauwd.

Een man, die ik niet had opgemerkt, was stilletjes, door de halfopen gebleven voordeur, achter mij binnengekomen. Ik zag hem plotseling staan en schrok geweldig. Ik herkende

[pagina 904]
[p. 904]

hem! Het was een van de sjouwers uit de vismijn! Ik voelde 't klamme zweet op mijn voorhoofd uitbreken.

Meneer ging naar de man toe en sprak:

- 't Es wel deze jongeling, die de vis gekocht heeft?

- Joa 't meniere! antwoordde de man mij nog eens strak, hoewel niet bepaald onvriendelijk, zelfs met een zweem van glimlach, aankijkend.

- En hij 'n hee niet direct betoald?

- Nien hij, meniere; hij es sebiet wiggeluepen, zue ziere of dat hij kost.

- Hiel goed! zei ‘meneer’. - Neem gij die mande were mee; 'k zal ik direct aan zijne pepa schrijven en morgen zilt g'ou geld hên.

- Hiel goed, meniere!

Met een flinke zwaai tilde de man de vracht op zijn schouders en stapte er de deur mee uit. Die deur knakte hard toe en een stugbenauwde stilte volgde. 't Was of een lijk uit het huis was weggedragen.

 

Wat hebben ze mij daarmee geplaagd en voor de gek gehouden! Te veel, te lang; 't was op de duur niet aardig meer. Telkens en telkens weer werd het te pas en te onpas herhaald, zodat het tenslotte geen indruk meer maakte.

Maar genezen was ik van de vismijn; ik zou einden ver gelopen zijn, om er niet meer langs te komen. En nu nog, wanneer ik daar voorbij ga, moet ik er onweerstaanbaar weer aan denken en zie het hele toneel nog zo intens levendig voor de geest, alsof het pas gebeurd was.

Zou daar nu nog ‘gemijnd’ worden, als jaren her? Zou daar nu nog een man staan in het stenen hokje, boven de waterpomp, waarvan het water uit zijn eigen lichaam schijnt te stroelen,... een man die razend-vlug, met nauwelijks bewegende lippen, de getallen afprevelt, en om hem heen de dikke viswijven en mannen, die op het juiste ogenblik hun ‘Mijn!’ slaken, waarop de volle manden worden weggesjouwd en door andere vervangen?

Ik weet het niet. Een dezer dagen moet ik toch nog eens gaan kijken...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken