Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.77 MB)

Scans (0.79 MB)

ebook (9.66 MB)

XML (2.55 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5

(1978)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1009]
[p. 1009]

De ‘sperre’

De ‘Sperre’ stond eenzaam-donker op een hoogte, midden in 't lichtgroene veld.

De ‘Sperre’ was een oude cederboom; maar de mensen verstonden dat woord cederboom niet en noemden hem de ‘Sperre’.

Iedereen, uren in de omtrek, kende de ‘Sperre’. Grootgeworden mensen hadden er als kinderen aan zijn voet gespeeld en kleine kinderen speelden er nog elke dag, als zij naar de school toegingen, of als zij van de school naar huis keerden.

De ‘Sperre’ stond op een heuveltje, waar ook destijds een oude, houten windmolen had gestaan. De bliksem had de molen getroffen en die was ten gronde afgebrand. Toen men de overblijfsels van de molen opruimde ging het gerucht, dat ook de ‘Sperre’ zou verdwijnen; maar dat gebeurde niet. Het stukje grond, waarop de ‘Sperre’ stond, behoorde aan Meneer Alexander, die daar in de buurt zijn mooi kasteel had; en men vernam, dat Meneer Alexander erop gesteld was de ‘Sperre’ te behouden, nu de molen er niet meer stond.

 

De ‘Sperre’ op zijn heuveltje beheerste heel de omtrek. Vier mulle zandwegen kruisten daar elkander en de ganse streek lag er als een mooie landkaart open. Men zag in het verschiet de grijze spits van de dorpskerktoren en de rode daken van de huizen er omheen; en men raadde er, meer dan men ze zag, de grijze gevels en de ronde torens van Meneer Alexanders kasteel tussen het opwolkende groen van zijn uitgestrekt park. Het koren golfde er in zachte deiningen te allenkante en de ouderwetse boerderijen lagen hier en daar verspreid, als kleine eilandjes in groene zee.

Tegen de oude stam van de ‘Sperre’ hing een klein kapelletje. Een Lievevrouwebeeldje prijkte er in staatsiekleren achter 't

[pagina 1010]
[p. 1010]

glazen raampje, met de maagdelijke sluierkroon op 't hoofd en met het klein kindeke Jezus op de arm. Daaronder stond, op een bordje, een door wind en regen half vergaan rijmpje:

 
Gij die hier passeert te peerd of te voet
 
Leest eenen Onze Vader of Wees Gegroet.

Soms zat daar wel een enkele vrouw geknield te bidden, maar toch zeer zelden; en wie er verder voorbijtrok ‘te peerd of te voet’ keek wel eens verstrooid naar het kapelletje, maar ging meestal zijn weg zonder zich op te houden of aan bidden te denken. Het kapelleken behoorde bij de ‘Sperre’ en was er als het ware mee vergroeid. En zo gebeurde het ook, dat stoeiende schoolknapen er eens onwillekeurig een stok in knuppelden, die het ruitje verbrijzelde en de maagdelijke Lievevrouwesluier scheurde. Dat was een hele opschudding geweest! De jongen, die 't gedaan had, werd door zijn makkers aangeklaagd bij de schoolmeester, die hem tot straf met gevouwen handen bij het kapelletje deed knielen om in tegenwoordigheid van al zijn kameraden aan het Lievevrouwebeeldje vergiffenis te vragen. Sinds werd er nooit meer iets aan het kapelletje geschonden; maar tot beter voorzorg liet men er toch een rasterwerkje aanbrengen; en zo zat het Lievevrouwtje voortaan achter traliën, als gevangen in een kooi. De jongens speelden er, en ook de meisjes. De jongens lieten zich buitelend van de berm neerrollen; maar de meisjes mochten dat niet doen; 't was heel streng door de nonnetjes uit het klooster verboden. Zij vermaakten zich met bloemen te plukken in de korenvelden rond de ‘Sperre’ en vlochten die tot kransen in hun haar en kwamen dan hand aan hand om de ‘Sperre’ liedekens zingen en rondekens dansen. Het waren korenbloemen blauw als ogen, of papavers rood als wangen, of witte sterretjes van madeliefjes, die als witte tandjes schitterden. Wanneer de brem over de bermen bloeide, waren al de blonde hoofdjes als met tintelend goud omkranst. De leeuwerikjes zongen mee in de hoge hemel; de gele en bruine en witte vlinders fladderden over de bloeiende klavervelden en alles geurde zo heerlijk en er was zoveel zachte vreugde en geluk alom!

[pagina 1011]
[p. 1011]

Toen kwam opeens, gelijk een donderslag, het ontzettende nieuws: Meneer Alexander had de grond, waarop de ‘Sperre’ stond, verkocht en de ‘Sperre’ zou geveld worden!

De jeugdige bengels en de kleine meisjes konden het eerst niet geloven. De ‘Sperre’, die daar al onheuglijke tijden stond... en het kapelleken!... wat zou men doen met het kapelleken!?... Zij waren allen eerder opgewonden dan bedroefd over het opschudding-wekkend geval; er hadden hartstochtelijke bijeenkomsten plaats, aan de voet zelf van de ‘Sperre’. Er waren twee partijen, twee scherp vijandelijke kampen: zij, die aan het verdwijnen van de ‘Sperre’ geloofden en zij, die er niet aan geloofden; en meer dan eens raakten zij slaags, tot het eindelijk onomstootbaar vast stond, dat Meneer Alexander, die een hekel had aan het gescharrel van die wilde bende, de grond verkocht had en dat de ‘Sperre’ zou geveld worden.

 

Hij werd geveld! Op een donderdagnamiddag, juist de dag, dat de schoolkinderen vrij hadden en dat het bij de ‘Sperre’ vol was met stoeiende knapen en meisjes, kwamen twee mannen uit de richting van het dorp te voorschijn, met allerlei gereedschap over de schouders. Al de bengels herkenden ze op 't eerste gezicht: Micus de boomhakkeren zijn helper Bruno! Zij staakten dadelijk hun spelen en trokken zich instinctmatig met ernstige gezichten achteruit. Een poos stonden zij daar volkomen roerloos, de ogen strak op de twee loom naderende mannen gevestigd.

- Ha, keirelkes! glimlachte Micus ietwat treiterend, - 't es hier gedoan, zulle! mee 't spelen rond de ‘Sperre’!

Zij zeiden niets; zij bleven onbeweeglijk kijken.

- D'r goa hier 'n grueter kapelle komen, woar dat er veel wijwoater zal te krijgen zijn! treiterde op zijn beurt Bruno, terwijl hij zijn spade en een zak met gereedschap van de schouders op de grond neerliet.

De bengels keken elkander met vragende blikken aan. Zij begrepen niet.

Micus lachte heel luid en lei insgelijks zijn spullen neer. - D'r zullen hier veel bedevoarders komen! verzekerde hij. De bengels lachten even mee, ofschoon zij toch maar niet begrepen.

[pagina 1012]
[p. 1012]

- Alia! zei Bruno, - zullen we moar beginnen?

- En avant marche! Klied hem moar uit! antwoordde Micus kluchtig.

Bruno bevestigde zorgvuldig twee scherpe, sterke sporen aan zijn grove laarzen.

- Zie je mij stoan? lachte hij tot de kinderen. - 'k Ben ne kemphoane! 'k Goa vechten! En hij deed alsof hij op hen af wou vliegen.

- Oe oe! gilden zij, giechelend uit elkaar stuivend.

Bruno rende hen na, klappend met de handen op de dijen, als een haan die klakveert.

- Koekeloarekoe! kraaide hij.

De knapen en de meisjes kronkelden zich, gillend van het lachen.

- Ala, zot; aan 't wirk! vermaande Micus.

Hij zelf had een kort laddertje tegen de stam geplaatst. Hij klom er langs en haakte met grote eerbied het kleine kapelletje los. Hij ging het boven op de berm, onder zijn vest verbergen. De bengels zagen roerloos toe.

Bruno kwam nu bij de ‘Sperre’, mat even de afstand met de ogen en in een oogwenk, vlug en soepel als een kat, zat hij in de top. Daar blies hij naar de kinderen, zoals een kat zou doen.

- Ooo! slaakten de bengels in verrukking.

Maar Bruno ging aan 't werk. Hij nam een breed en glinsterend hakmes uit zijn gordel en begon er krachtig mee te slaan. De witte spaanders vlogen uit de donkere kruin van de ‘Sperre’ en weldra viel er een tak af, als een arm, die breekt. - Ooo! riepen de kinderen. Zij waren geboeid. Zij wachtten op de volgende takken, die zouden vallen. Zij voelden geen spijt over wat gebeurde. Het was iets nieuws, iets onverwachts en onbekends, iets hartstochtwekkends!

Zij zagen Bruno in de top zich wringen als een aap, die van de ene tak naar de andere wipt. - Past op! riep hij: - d'r komt ne gruete paraplu beneen! Hij gaf een paar heftige slagen, er was een barstend gekraak en r een enorme tak zeer langzaam schuivend naar omlaag en spreidde zich zacht als een donker kanten kleed over de berm open.

- De paraplu! De paraplu! joelden de bengels in dolle pret

[pagina 1013]
[p. 1013]

over Bruno's grappig gezegde.

Zo werd de ganse cederkruin van tak tot tak geheel onttakeld en weldra stond daar alleen nog een kromme bruine stronk met witte stompen-uiteindën van afgehakte ledematen. Wat was hij klein ineens, de grote ‘Sperre’! Hij leek niet meer op een boom; hij was als een lelijke paal, daar tot vogelverschrikker in de grond geplant! De kinderen vonden het gezicht nu eensklaps wel heel triestig; hun uitgelaten vrolijkheid viel; het was alles veel te gauw gegaan; zij hadden niet eens de tijd gehad om van het zo boeiend-nieuwe te genieten. Ook was er geen van allen, die nog lachte, toen Bruno, langs de bruine stam naar beneden glijdend, uitriep:

- En nou zullen w' hem zijn schoentjes uitdoen en hem schuen in zijn beddeke leggen!

Micus was er al mee bezig. Hij spitte de aarde wat weg om de wortels en hakte deze met forse bijlslagen door. Telkens was het als botten en beenderen, die braken. Micus sloeg er hijgend op los, alsof hij een vijand doorkliefde. Af en toe veegde hij met de mouw het zweet van zijn voorhoofd en keek dan lachend naar de bengels:

- Zeg, sloat de miester in de schole uek zue hard op ulder kneukels?

- Nie! klonken een paar zwakke stemmetjes; maar pret hadden zij eigenlijk in het geheel niet meer.

Bruno wroeteide nijdig met zijn spade in de grond.

- Zoeje gelueven, dat hij hem nog vasthoudt mee zijne grueten tien! schertste hij. Er waren enkel een paar kleine meisjes, die eventjes lachten; de jongens zeiden niets.

De stam begon te wankelen. - Opgepast! riep Micus, de bijl hoog geheven. Hij gaf een laatste forse slag en dan twee kleinere en langzaam, zich half draaiend, neigde de ‘Sperre’ naar de grond. Er klonk iets als een korte knal, die wat aarde deed opspatten en meteen, onder een doffe slag, lag de ‘Sperre’ roerloos op de grasberm.

- Amen! zei Bruno zijn spade in de grond duwend.

Micus glimlachte. Hij keek voldaan naar zijn werk, dat naar zijn zin was afgelopen. Hij haalde een eind pruimtabak uit de zak en knauwde er wringend een stuk af.

Zwijgend kwamen de kinderen om de ‘Sperre’ staan. Micus

[pagina 1014]
[p. 1014]

keek hen aan.

- Hawèl! zei hij plagerig, - ge keunt hier nou toch nog blijven spelen, zuelank of dat de nieuwe kapelle doar nie 'n stoat. G' hèt zelfs mier ploats of van te veurs!

De kinderen zeiden daar niets op. Zij bleven er nog een poosje kijken. Toen dropen zij langzaam af.

Micus en Bruno raapten hun gereedschap bij elkaar. Bruno zou alleen het hele boeltje dragen. Micus tilde met grote zorg het heilig kapelleken op, dat hij onverwijld bij meneer de pastoor aan huis zou gaan brengen.

 

Een tijd verliep. Na de eerste dagen van teleurstelling kwamen de knapen en de meisjes toch weer spelen op de plek, waar nog zo kort geleden de schone, oude ‘Sperre’ stond. Maar het was dát niet meer. Zij misten zo de ‘Sperre’! Het was een zeldzaamheid als er nog eens een buitelpartij van af de berm plaatsgreep; en de kleine meisjes tooiden zich het hoofd niet meer met veldbloemen en dansten hand aan hand geen rondekens meer onder het zingen van liedjes. Het enige wat hun daar nu nog belang inboezemde was de nieuwe kapel, die er moest komen en waaraan men reeds begon te metselen. Zij kwamen bij de metselaars staan en vroegen tegen wanneer ze klaar zou zijn.

- Veur de winter zal d'r al wijwoater geschonken worden! lachten de metselaars.

- Wijwoater geschonken! herhaalden de kinderen verbaasd.

- Joa zeker: in kleine gloazekes of in gruete pinten, al noar believen!

Toen begrepen zij, dat zij voor de gek gehouden werden en dat er een landelijke herberg zou komen op de plek, waar eenmaal hun dierbare ‘Sperre’ had gestaan.

 

De herberg kwam er. Nog vóór de winter, zoals de metselaars gezegd hadden, was zij kant en klaar. De bewoners trokken er met Allerheiligen in en wat zagen de verbaasde kinderen, toen zij er die middag langs kwamen?... Een fonkelnieuw, langwerpig uithangbord boven de deur, waarop een prachtige, groene sperre was geschilderd tussen een pint en een borrel jenever! In groene letters stond boogvormig daarboven: ‘In

[pagina 1015]
[p. 1015]

de Sperre’; en beneden, onder het glas bier en de borrel: ‘Bij Benoni Vervloei verkoopt men drank’. De kinderen holden naar huis om daarvan te vertellen.

 

Maar ook het nieuw kapelleken zou er komen! Meneer Alexander was wel een man van de penning, maar hij was in de eerste plaats en bovenal een zeer godvruchtig man en voor niets ter wereld zou hij het kapelletje, dat destijds aan de ruige stam van de oude ‘Sperre’ hing, in de vergeethoek gestopt hebben. Hij liet een stenen kapelletje bouwen, boven op de berm, daar waar vroeger de houten molen had gestaan; en daarin werd het Lievevrouwebeeldje achter traliewerk geplaatst met mooie nieuwe kleertjes aan en een fonkelnieuw kindje Jezus op de arm; en ook het versje, dat destijds aan de stam van de ‘Sperre’ hing, werd nu aan het stenen muurtje vastgespijkerd:

 
Gij die hier passeert te peerd of te voet
 
Leest eenen Onze Vader of Wees Gegroet.

Weinigen gingen er ‘te peerd of te voet’ voorbij, die niet even in de ‘Sperre’ bleven pleisteren; doch schaars waren zij, die in het kapelletje gingen knielen. Een paar oude vrouwtjes, zo nu en dan, als vroeger, toen het beeldje aan de ‘Sperre’ hing. Toch had meneer Alexander wel zijn best ervoor gedaan. Hij had er vijf schrale lindekens omheen laten planten, die mettertijd zouden groeien en frisse schaduw geven, zoals destijds de ‘Sperre’. Meneer Alexander had zijn plicht gedaan. Het was zijn schuld niet, als de mensen de hunne niet deden. Eén goed resultaat althans was bereikt: die ordeloze en wel eens onzedelijke rommel van ravottende jongens en meisjes op de heuvel rond de ‘Sperre’ had nu wel voor altijd opgehouden!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken