Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 7 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 7
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.37 MB)

Scans (76.89 MB)

ebook (3.92 MB)

XML (2.48 MB)

tekstbestand






Editeurs

A. van Elslander

Anne Marie Musschoot



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 7

(1982)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 213]
[p. 213]

Onuitgegeven voorrede

In 1915 maakte de uitgever S.L. van Looy te Amsterdam het plan om onder de titel ‘A la Gloire de la Belgique’ een bloemlezing uit de Belgische letterkunde te doen verschijnen. Deze zou bestaan uit een Frans en uit een Vlaams deel. Het eerste zag het licht met een voorrede van Emile Verhaeren; het tweede werd persklaar gemaakt doch kwam door verschillende omstandigheden niet uit. Hiervoor schreef Cyriel Buysse een inleiding. Wij zijn in de gelegenheid dit curieuze onuitgegeven proza van de Vlaamse meester hierbij voor 't eerst af te drukken. Men moet bij de lezing rekening houden met de tijd, de omstandigheden en het doel waarvoor het geschreven werd.

 

Het is mij te moede alsof zij allen levend om mij heen staan, de hechte, Vlaams-Belgische kunstenaars van 't woord, die hier in hun werk naar voren treden... Er zijn geen ouden van dagen en geen doden meer: allen schijnen ze mij even jong en levenslustig, in de volle kracht en frisheid van hun kunst.

Er zijn er uit de steden en er zijn er uit de velden. Er zijn er die mij spreken van het roemrijk, tragisch, groots verleden; en er zijn er die mij met zachte glimlach vertellen de poëzie van het landelijke leven, de eigenaardigheid der mensen, de arcadische schoonheid der landschappen en hemelen, de geur der bloemen en de zang der vogelen.

Ik ken ze allen. Ik ken de klank van al hun verschillende

[pagina 214]
[p. 214]

stemmen. En die stemmen, - dat weet ik, - zijn de klare, zuivere stemmen van ons eigen land en volk. Niet allen hebben de volmaakte Schoonheid van de Kunst in hun werken gevoeld en vertolkt, maar echt zijn ze allen: echt als de grond waarop ze staan en het eigen leven, dat de bron was van hun scheppingen.

Een wilde storm van geweld en wreedheid heeft over ons heen gewoed. De nobele, grijze monumenten van de oude steden, die daar stonden, vast en fier, als onvergankelijk-levende tradities uit een weergaloos verleden en als onverwoestbare bakens voor een machtig-sterke toekomst, zijn ten gronde vernield. De schone, zachte velden, zo vol tederheid en vrede en poëzie, zijn omgewoeld en van elkaar gereten; en daar waar dromerig de lentevogels kweelden en hun liefdenestjes bouwden, dreunt nu de grond onder het bonzen van de kanonnen. De bekoorlijke, lichte dorpjes, zo rijk en fris van kleur en tinten, als eilandjes van weelde in een groene zee, liggen tot somber puin vergruisd, de schone hoeven branden, het land is uitgeperst en kaalgeplunderd, beemden en beken zijn rood van het onschuldige bloed van Vlaanderens zonen, en over die ganse streek van ellende en verlatenheid, die als één reusachtig kerkhof is geworden, heerst nu de vreemdeling, de vijand, de overweldiger, krachtens het ruwe, brute recht van de sterkste.

Alles is dood. Alleen de geest: de geest van 't volk, de geest van 't land houdt nog het leven!

Die geest is zijn ziel en zijn hart en die geest is onsterfelijk! Hij leeft in Vlaanderens kunst, door alle eeuwen heen. Hij heeft gejubeld en gezongen in de roemrijke tijden van de vrije Gemeenten; hij heeft getreurd en geweend en gerouwd in de lange jaren van vreemde onderdrukking en vervolging; hij is in woeste opstand opgebruist, onder het luiden van de stormklok in de Belforten; maar gelééfd heeft hij altijd, in glorie of in tegenspoed, fier, hardnekkig, veerkrachtig, ontembaar, telkens weer onverwacht en onstuimig opwellend als men hem dood waande, omdat hij eeuwigdurend is, omdat hij niet sterven kán en niet sterven zál.

Men moge onze steden vernielen tot er geen twee stenen naast elkaar meer overeind staan; men moge de dorpen leegplun-

[pagina 215]
[p. 215]

deren en de velden verwoesten tot er geen korenhalmpje tussen het woekerend onkruid meer opschiet; men moge 't volk uitmoorden en verjagen tot er geen man meer aan de ploeg staat en geen vrouw meer aan het spinrad zit: de geest, de hechte, trouwe, eigen geest van 't Belgisch-Vlaamse volk zal alles overleven; en 't laatste woord dat 't laatste kleine kind van 't laatste plekje Vlaamse grond zal uitspreken, zal het woord zijn van de zuiver Vlaamse geest, de klank van het ras en de stem van het land, en dan niet enkel meer uit haat of moedwil of uit opstand, maar als een kreet van de Natuur zelf, omdat het er geen ander kent, omdat er op die plek geen ander hecht geluid bestaat, noch kan bestaan.

 

Dit zijn de somberste voorspellingen. Dit zijn de voorspellingen van de dood en het einde van alles: de dood van Vlaanderens volk.

Kan dat? Wij willen het niet geloven. Zou het mogelijk zijn, dat zoveel schoons en heerlijks op elk gebied van kunst ons door de eeuwen heen werd overgeleverd, om tijdens óns eigen bestaan voor altijd in het Niet te verdwijnen? Is het mogelijk dat zoveel uitingen van zuiver Vlaamse ziel en zuiver Vlaamse geest, niets zouden zijn dan vage schimbeelden en uitgestorven, holle klanken, vormeloos en zonder nagalm door de verdere generaties heen? Dat schilders als de Van Eycks, Rubens en Jordaens en zo ontelbaar veel anderen, hun machtige gewrochten, - die levende getuigenissen van zoveel schoonheid, kracht en liefde, - zouden hebben gepenseeld en een ganse, glorierijke kunsttraditie in 't leven geroepen, om die te zien doodbloeden en vergaan in een afschuwelijke poel van mensonterend, laag en ruw geweld? Dat een volksgedicht als Reinaert de Vos, dat een epos als Tijl Uilenspiegel niet zouden blijven voortleven met de ziel van 't volk die ze geïnspireerd en als 't ware geschapen heeft, omdat dit volk zelf, als eigen natie, van de wereldbodem zou verdwijnen? Neen, duizendmaal neen: het is niet mogelijk! En, moest het tóch gebeuren, welnu, dan heeft het verder leven voor ons geen de minste waarde noch betekenis meer. Dan maar de dood en in de dood de eeuwige vergetelheid van een wereld, die zo hopeloos zou vernietigd hebben wat zij zo ontzaglijk

[pagina 216]
[p. 216]

rijk en schoon en levenskrachtig had geschapen.

 

In deze verzameling zult gij, lezer, vinden iets van wat onze dichters en schrijvers uit verleden dagen en van de tegenwoordige tijd gewrocht hebben.

Ik ben niet bang voor onverschilligheid van uwentwege, want ik weet dat, wat hier staat geboekt, de stem, de ziel, de geest, het geweten en, met één woord, de essentie zelf van ons volk is. Ik weet, dat waar zij ons de schone landschappen van de Vlaamse streek voor ogen toveren, 't gevoel, dat hen daarbij bezielde, als een klare bron van geestdrift en van liefde uit hun hart gesproten is; en ik weet ook, dat waar zij ons de grootse macht en praal van de nobele, oude, Vlaamse steden beelden, zij zelf diep ontroerd hebben gestaan voor zoveel luisterrijke schoonheid en dat hun ziel tot in haar fijnste vezels heeft getrild van hoge trots en vrome eerbied. Ik weet hoe innigdiep ze zich gevoeld hebben de verantwoordelijke dragers van dat rijk verleden en met welk een smachtende liefde zij hebben gestreden om de edele traditie ongeschonden aan de toekomst van hun ras over te leveren.

 

De toekomst!... Somber, helaas! ziet zij eruit! Zij ziet eruit als een donkere nacht, als een afgrond waarin wij allen zullen vergaan. Maar ook ons verleden heeft zulke tijden van verschrikking en afschuw gekend; wij zijn terneer getrapt geweest, verwoest, verkracht, in schijn vernietigd, en toch zijn wij telkens, weer met onverdelgbaar taaie levenskracht weer opgestaan.

Een volk als het onze, dat zo afgrijselijk veel geleden heeft, schijnt niet te kunnen sterven. De ongenadige Natuur eist martelaren, doch martelaren schreeuwen hun gruwelijk-onrechtvaardig lijden in het aangezicht van de Mensheid uit, en deze kreten zijn het, die weergalmen door de generaties van de toekomst heen en het Geweten van de Wereld levend houden.

Wij, de kunstenaars, zijn de stem, de tolk van dat Geweten. Een nieuwe toekomst zal voor ons een nieuwe kunst scheppen, en die kunst van bijna bovenmenselijk lijden, die kunst van smart en rouw en woede en bloed en tranen, die kunst van

[pagina 217]
[p. 217]

onverzettelijke levenskracht en hoge trots zal nogmaals zijn een zuiver Vlaams-Belgische kunst: de ziel, het hart en ook de geest van het gefolterd Vlaams-Belgische martelaarsvolk.

In de loop der eeuwen werden wij beurtelings door vele grote volken overweldigd en mishandeld. Wij zijn om beurten Frans geweest, en Spaans, en Oostenrijks en Hollands, maar altijd, onuitroeibaar, in de kern van ons onverwoestbaar wezen, zijn wij zuiver Vlaams gebleven. Het waren slechts namen die men, van buiten af, op ons plakte: de ziel, de aard bleef, ongeraakt en onvergankelijk.

 

De Vlaamse ziel! Wie daaraan denkt in deze tragisch-sombere dagen, ziet als vanzelf het troostvol en bekoorlijke beeld van Vlaanderens verpersoonlijking - Uilenspiegel! - vóór zijn vertwijfelende geest verrijzen. Die is als 't ware levend uit het verleden weer opgestaan en naar ons toegekomen, zoals hij eenmaal opstond uit zijn graf; en 't is alsof zijn guitige ogen ons weer toelachen en of wij hem nog, in onverstoorbaar optimisme, zijn onvergetelijke laatste woorden horen uitspreken:

‘Est-ce qu'on enterre Ulenspiegel, l'esprit, Nele, le coeur de la Mère Flandre? Elle aussi peut dormir, mais mourir, non! Viens, Nele.

Et il partit avec elle en chantant sa sixième chanson, mais nul ne sait où il chanta la dernière’.

Ook wij weten niet waar en hoe wij ons laatste lied zullen zingen. Maar, ondanks alle rampen, die ons land geteisterd hebben, behouden wij het vast vertrouwen, dat de smartkreet van heden onze zwanenzang nog niet is.

De vruchten van de Natuur kunnen tijdelijk vernietigd worden. De Natuur zelf, Vlaanderen, het hart, de ziel, de geest, de kunst van onze zoete, milde, heilig-geliefde Moeder-Vlaanderen, die doodt men niet.

Die wíl niet sterven.

Die kán niet sterven.

En die zál niet sterven!

 

September 1915.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over À la gloire de la Belgique. Anthologie de la littérature belge (2 delen)


datums

  • september 1915