Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De rijksgrens tussen beide Limburgen als taalgrens (1977)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.29 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De rijksgrens tussen beide Limburgen als taalgrens

(1977)–José Cajot–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 3]
[p. 3]

De rijksgrens tussen beide Limburgen als taalgrens

Samenvatting

De rijksgrens tussen beide Limburgen treedt in een aantal gevallen als woordgrens te voorschijn. De invloed van deze vrij jonge staatsgrens is het duidelijkst bij de naamgeving voor moderne begrippen, maar ook oude begrippen, die vroeger aan weerskanten van de grens onder dezelfde benaming voorkwamen, kunnen verschillend hérbenoemd worden. In Nederlands-Limburg wordt steeds het algemeen Noordnederlandse, in Belgisch-Limburg meestal het algemeen Zuidnederlandse woordtype ingevoerd; de (Belgische) Voerdorpen nemen vaak niet deel aan de algemeen Zuidnederlandse tendensen.

De rijksgrens als taalgrens

Hoewel de rijksgrens tussen België en Nederland bij de globale indeling van de Nederlandse dialecten niet als dialectgrens te voorschijn komt, zijn er in de Nederlandse dialectologie toch bewijzen of aanwijzingen dat de staatsgrens bij de verspreiding van sommige taalverschijnselen een rol speelt. Het talrijkst zijn de voorbeelden van het oudste gedeelte van de huidige rijksgrens: het stuk tussen de Noordzee en Limburg. Bekend zijn o.a. de benamingen voor aardappelGa naar voetnoot1, ragebolGa naar voetnoot2, etensbord, lampepit, krant, buskruit, tante, oom, buurman, metselaarGa naar voetnoot3. Als lokaal onderzoeker waren ook A. WeijnenGa naar voetnoot4 in het Belgische Brabants heel wat eigenaardigheden (onderpastoor, schepen, facteur, rap, madam) opgevallen waarvan hij echter niet wist of ze zich homogeen en exclusief

[pagina 4]
[p. 4]

van het aangrenzende Nederland onderscheidden. Ook J. de RooijGa naar voetnoot1 achterhaalde (aan de hand van de RND) een drietal verschijnselen van syntactische en lexicale aard (een leven als, durven te, knippen) waarbij aan de rijksgrens een vrij duidelijk contrast optrad.

Het Limburgse gedeelte van de rijksgrens werd in zijn huidige verloop pas in 1843Ga naar voetnoot2 vastgelegd, waardoor de gegevens die ook op Limburg betrekking hebben, zeldzamer zijn: Taalatlas afl. 3, krt. 5 (1943) vermeldt ponnie t.o. ponnee, A. PauwelsGa naar voetnoot3 treft de reeds eerder vermelde constructie durven te alleen in Nederland aan, en J. StroopGa naar voetnoot4 tekent in 1974 aan de hand van RND-zin 67 en vragenlijst 44, 16 van de Dialecten-commissie te Amsterdam resp. een moter/motoor- en een dokter/doktoor- kaart.

De schaarse bewijzen uit de vakliteratuur waarbij de rijksgrens taalgrens is, zijn eigenlijk occasioneel opgedane bevindingen die men min of meer toevallig op het spoor gekomen was. De extra-linguistische methode in de dialectologie had hoofdzakelijk aandacht voor reflexen van oudere cultuurstromingen in het huidige kaartbeeld, en onderzocht uiteraard vooral oudere begrippen, die tegenwoordig vaak een lage interlokaleGa naar voetnoot5

[pagina 5]
[p. 5]

frequentie hebben en dus bij het onderzoek van een vrij recente staatsgrens meestal marginaal zijn. Er was dus behoefte aan meer systematisch onderzoek aan de rijksgrens zelf - waarbij deze als scheidingslijn voor bepaalde taalverschijnselen zou optreden, zonder ‘tot een oudere homogene feodale of andere, b.v. aardrijkskundige, grens’Ga naar voetnoot1 herleid te kunnen worden.

Tussen 1958 en 1968 worden in vier Leuvense licentiaatsverhandelingenGa naar voetnoot2 telkens dezelfde min of meer willekeurig gekozen woorden opgevraagd; hierdoor wordt materiaal geleverd over ca. 80 tegen de rijksgrens gelegen plaatsen tussen Aardenburg/Maldegem en Philippine/Assenede (omgeving van Terneuzen) en tussen Zundert/Wuustwezel en Weert/Bocholt.

Tussen beide Limburgen

Omstreeks 1970 onderzocht ik - eveneens in een licentiaatsverhandelingGa naar voetnoot3 te Leuven - met een ruimere vragenlijst (ca. 700 woorden) de Belgische en Nederlandse omgeving van Maastricht; dit onderzoek werd later nog met enkele plaatsen uitgebreidGa naar voetnoot4. In dit artikel tracht ik de belangrijkste resultaten samen te vatten.

Het onderzochte Nederlandse gebiedGa naar voetnoot5 omvat 13 plaatsen. Het Belgische gebied bestaat uit twee stukken die door Franse dialecten van elkaar gescheiden worden: de 6 plaatsen ten oosten van de Maas (de zogenaamde Voerstreek) behoorden tot 1 september 1963 tot de overwegend franstalige provincie Luik, maar werden op die datum bij Limburg gevoegd - waartoe de 8 onderzochte plaatsen ten westen van de Maas behoorden; om die reden worden deze laatste verderop Oud-Belgisch-Limburg genoemdGa naar voetnoot6. De structuur van het taallandschap van

[pagina 6]
[p. 6]

mijn onderzoeksgebied werd in de dialectologie herhaaldelijk beschrevenGa naar voetnoot1. Nergens volgen de geconstateerde isoglossen (hoofdzakelijk isofonenGa naar voetnoot2) de rijksgrens over enige lengte van betekenis; ook de Maas, die over een aanzienlijke afstand rijksgrens is, ‘blijkt nooit een taalkundige verkeersgrens te zijn geweest’Ga naar voetnoot3.

Dit onderzoek naar de congruentie tussen isoglossen en de rijksgrens leverde uitsluitend isolexen op; de zeldzame isoglossen van fonische - bijv. (tennis)racket ('rękǝt t.o. ra'kẹt) - en van syntactische aard - bijv. acht meter bij (t.o. op) vijf - worden gemakshalve tot de woordenschat gerekend. De invloed van de jonge staatsgrens is het duidelijkst bij de naamgeving voor begrippen die de laatste 140 jaar algemene bekendheid hebben verworven; maar een niet onaanzienlijk deel van de gevonden tegenstellingen heeft betrekking op oudere begrippen, die vroeger aan beide zijden van de grens onder dezelfde benaming voorkwamen, maar later naamwijziging ondergingen.

1. Rijksgrensisoglossen waaraan geen ouder taallandschap voorafging

1.1.

Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-LimburgGa naar voetnoot4.

aansteker t.o. briquet, alcohol t.o. alco(o)l, auto (ōto of ǫuto) t.o. otto, autoped t.o. trottineite, (baby)box t.o. park, ballpoint of bolpen t.o. bic of stylo, batterij t.o. pile, bestelwagen t.o. camionnette, bi'kini t.o. 'bikini, bonbon t.o. praline, broodje t.o. pistolet, b(uste)h(ouder) t.o. soutiens, (centrale) verwarming t.o. chauffage, dieet t.o. regiem, diesel(olie) t.o. mazout, fitting t.o. socket, flat t.o. appartement, ga'rantie (sie) t.o. garan'tie (tie), garnaal t.o. crevette, gebakje t.o. pateeke, gymzaal t.o. turn-

[pagina 7]
[p. 7]


illustratie

zaal, (hand)schrift t.o. geschrift, (hand)tas t.o. sacoche, ijsje t.o. crème(ke), ijskast t.o. frigo, spuitje t.o. piqûre, kelner of ober t.o. garçon, kerry t.o. curry, kleurpotlood t.o. kleurke, koppeling t.o. embrayage, labo'rante t.o. laboran'tin, langevingers t.o. boudoirkoekskes, liften t.o. autostop doen, (licht)meter t.o. compteur, maatschappelijk werker t.o. sociaal assistent, melkfabriek t.o. melkerij, microfoon t.o. micro, 'motor (Duits Motor) t.o. mo'teur, 'motor (Duits Motorrad) t.o. 'motto (= Frans moto), nylon (nailon of nęilon t.o. nilǭ), olie verversen t.o. vidange doen, panty (soort korset)
[pagina 8]
[p. 8]

t.o. gaine, pech hebben (i.v.m. auto) t.o. panne hebben, plastic ('plęstǝk) t.o. plas'tiek, ponny t.o. ponnee (= Fr. poney), port(wijn) t.o. porto, py'jama t.o. 'pižama, (tennis)racket ('rękǝt t.o. ra'kẹt), (wiel)renner t.o. coureur, ritssluiting t.o. tirette, rolluik t.o. volet, schakelaar t.o. interrupteur, schuimrubber t.o. mousse, scooter t.o. vespa, 'serie t.o. se'rie, slof sigaretten t.o. farde sigaretten, snelheid t.o. vitesse, spatbord t.o. gardeboue, stookolie t.o. mazout, suède t.o. daim, takelwagen t.o. depannage, tompoes t.o. glacé, 'tractor t.o. trac'teur, transformator(huisje) t.o. cabine, tweedehands t.o. occasie, vaste vloerbekleding t.o. tapis plain, verdieping t.o. verdiep, mar'tini t.o. 'martini, vrachtwagen t.o. camion, watergolf t.o. mise-en-plis, woonkamer t.o. living, gezakt t.o. gebuisd, zekering t.o. plomb.

1.2.

In een aantal gevallen ontstaan er drie taallandschappen: Nederlands-Limburg t.o. Oud-Belgisch-Limburg t.o. de Voerstreek.

 

bandrecorder t.o. bandopnemer t.o. enregistreur, combine t.o. maaidorser t.o. moissonneuse, kraamkliniek t.o. moederhuis t.o. maternité, rōntgen-stralen t.o. x-stralen t.o. rayons-x, schoteltje t.o. ondertas t.o. soutasse.

1.3.

Nederlands-Limburg en Oud-Belgisch-Limburg vormen één taallandschap - dat echter van de Voerstreek verschilt.

 

bromfiets of brommer t.o. vélomoteur, fiets t.o. velo, luidspreker t.o. haut-parleur, rek t.o. étagère, shampoo t.o. shampooing, slagroom t.o. crème-fraîche, snelbinder t.o. elastiek, stofzuiger t.o. aspirateur of electrolux (= merknaam), verpleegster t.o. infirmière.

1.4.

Slechts twee keer is er een tegenstelling ontstaan tussen Nederlands-Limburg en de Voerstreek enerzijds, en Oud-Belgisch-Limburg anderzijds.

benzine t.o. naft, stempelen t.o. doppen.

2. Begrippen die vroeger onder dezelfde benaming voorkwamen of isoglossen vormden die niet met de huidige rijksgrens coïncideerden

Inzicht in het oude taallandschap kon vrij gemakkelijk verworven worden o.a. d.m.v. gegevens uit de (Maastrichtse) dialectliteratuurGa naar voetnoot1.

[pagina 9]
[p. 9]

Ook de (vrij talrijke) gevallen van synonymie en polyonomie zijn steeds revelerend: de (oude) uniforme benaming is in het éne gebied nog springlevend, maar leeft in het andere gebied slechts als archaïsme verder of is er in enkele plaatsen (bijv. en vooral te Maastricht) al volledig verdwenen - ofwel wordt in één gebied naast de (oude) uniforme benaming een expansief neologisme gebezigd dat in het andere gebied onbekend is.

2.1.

In Nederlands-Limburg wordt een Noordnederlands woord ingevoerd, meestal ten koste van de geldende algemeen Zuidnederlandse benaming; hierdoor ontstaat er een tegenstelling Nederlands-Limburg t.o. Belgisch-Limburg

aanrijding naast botsing t.o. botsing, acht meter bij vijf t.o. op, blikje naast doosje (erwten bijv.) t.o. doosje, blindedarm(ontsteking) t.o. appendicite, 'dokter t.o. dok'toor, (appel)flap t.o. gozet, flauwe kul t.o. zever, frame (van fiets) t.o. kader, gehaktbal t.o. frikadel, kapper t.o. coiffeur, gum t.o. gom, kleuterschool t.o. bewaarschool, leeftijd t.o. ouderdom, lelietje-van-dalen t.o. muguet, liniaal t.o. regel, lusten naast graag hebben t.o. graag hebben, mevrouw t.o. madam, pak naast kostuum t.o. kostuum, pasteike (met vleesragoût bijv.) t.o. vidéke, post t.o. facteur, rozenkrans t.o. noster, rubber t.o. caoutchouc, wethouder t.o. schepen, veearts t.o. artiest, ventiel t.o. soupape, jam (in de algemene betekenis ‘vruchtesmeersel’) t.o. gelei, waterketel t.o. moor; alleen in Nederlands-Limburg worden duimen (succes toewensen) en leuk in de woordenschat opgenomen.

2.2.

In sommige gevallen wordt in Oud-Belgisch-Limburg een algemeen Zuidnederlands woord ingevoerd (ten koste van een algemeen Noordnederlands)

dikoor (bof), koeken aas (ruiten aas), metser (metselaar), rap.

2.3.

In een aantal gevallen dringt in Nederlands-Limburg een Noordnederlands woord en in Belgisch-Limburg een Zuidnederlands woord binnen, terwijl in de Voerdorpen geen wijziging optreedt; het vroegere homogene taallandschap is dus in 3 stukken uit elkaar gevallen: Nederlands-Limburg t.o. Oud-Belgisch-Limburg t.o. de Voerstreek

nabuur, prison, polfer worden in Nederlands-Limburg en in Oud-Belgisch-Limburg resp. vervangen door buurman en gebuur, gevangenis en gevang, (bus)kruit en poeder; geluk hebben, glas bier, meter (maat) krijgen in Nederlands-Limburg en in Oud-Belgisch-Limburg resp. het gezelschap van boffen en chance hebben, pilsje en pintje, centimeter en lintmeter. De Zuidnederlandse woorden seffens en goesting, die in Oud-

[pagina 10]
[p. 10]

Belgisch-Limburg van jongere datum zijn, worden in de zeldzame Nederlands-Limburgse plaatsen waar ze voorkwamen (voornamelijk Maastricht) weer verwijderd, maar dringen niet door in de Voerstreek.

Verklaring en conclusies; waar komen de woorden die aan de rijksgrens tegenover elkaar staan, vandaan?

1.

De Nederlands-Limburgse benamingen zijn afkomstig uit de Nederlandse cultuurtaal, en kunnen zonder uitzondering aan ‘Hollandse expansie’ toegeschreven worden. Maastricht vervult hierbij de rol van belangrijk regionaal cultuurcentrum; hoewel het vroeger eigen en vreemd taalgoed in alle richtingen verspreid heeftGa naar voetnoot1, is Maastricht nu vaak niet meer in staat recente vernieuwingen aan zijn Belgische omgeving door te geven.

2.

Ook voor de Belgische naamgeving of -wijziging is men ertoe geneigd een analoog politiek-economisch-cultureel expansiecentrum aan te nemen dat als kerngebied fungeert, en aan de rijksgrens op de invloedssfeer stoot van een Noordnederlands kerngebied; maar in de drietalige Belgische situatie is deze hypothese niet concreet genoeg. De vraag moet anders gesteld worden: Hebben de Belgisch-Limburgse plaatsen hun benamingen ontvangen vanuit een taaleigen of vanuit een taalvreemd kerngebied?

Omdat vaak Franse woorden rijksgrensisoglossen veroorzaken, is men ertoe geneigd een franstalig kerngebied ter verklaring in te roepenGa naar voetnoot2. Hiertegen wil ik echter drie overwegingen plaatsen.

(a)Niet iedereen in Vlaanderen (of in het onderzochte Belgisch-Limburg) is tweetalig, waardoor een immediaat Frans kerngebied dat een uniform taallandschap zou creëren, uitgesloten is.
(b)Er kan een taaleigen Zuidnederlands kerngebied bestaan dat niet alleen eigen materiaal verspreidt, maar ook vreemd (Frans) materiaal dat uit het Frans geput werd. Dit taaleigen centrum zou dan het centrale gebied van Nederlands-België, ‘Brabant in ruime zin’Ga naar voetnoot3, zijn.
[pagina 11]
[p. 11]
(c)Het is niet meer waar dat de politiek-economisch gezaghebbende kringen uitsluitend franstalig zijn.

Slechts een gedeeltelijk antwoord op de gestelde vraag kan vanuit mijn materiaal gegeven worden.

2.1. Oud-Belgisch-Limburg

2.1.1.

Haast alle woorden die rijksgrensisoglossen vormen, bestaan ook in het Belgische Brabants, of zijn zelfs algemeen Zuidnederlands; hiermee wordt aan een primaire voorwaarde voldaan om eventueel voor een taaleigen centrum te opteren.

2.1.2.

Een Frans kerngebied zou niet alle benamingen kunnen verklaren: onmogelijk aan het Frans ontleend zijn bandopnemer, doppen, gevang, goesting, geschrift, maaidorser, noster, pint, rap, seffens, schepen, stiel, turnzaal, verdiep; in vier gevallen (dikoor, gebuur, koeken, metser) wordt zelfs een algemeen Noordnederlands en dus door de cultuurtaal gesanctioneerd woord verwijderd om een Brabants in te voeren.

2.1.3.

Een aantal woorden zijn zo origineel t.o.v. het Frans of werden zo perfekt vertaald dat alleen een Zuidnederlands kerngebied deze woorden aangepast en doorgegeven kan hebben: moederhuis, melkerij, x-stralen, omniumverzekering, lintmeter.

2.1.4.

Pateeke en naft zijn geen (Belgisch) Frans (meer) en verdwijnen ook in de Franse dialecten; het handhaven van deze woorden is dus een Zuidnederlands verschijnsel.

2.1.5.

De topolinguistiek kan onderzoeken of de verspreidingsgebieden van de verschillende woorden een gemeenschappelijk kerngebied aanwijzen. Een overtuigend voorbeeld hiervan is het verspreidingsgebied van bic en styloGa naar voetnoot1.

2.2. De Voerstreek

2.2.1.

De zes Voerdorpen zijn in mindere mate dan Oud-Belgisch-Limburg op het Zuidnederlands kerngebied georiënteerd; dit blijkt zowel bij moderne naamgeving (enregistreur, maternité, rayons-x) als bij naamwijziging: meter, bof, prison, nabuur, metselaar, geluk hebben, polfer worden gehandhaafd t.o. de Zuidnederlandse equivalenten. De algemeen Zuidnederlandse woorden doppen, goesting, naft, pint en seffens kunnen de Voerstreek niet bereiken.

[pagina 12]
[p. 12]

2.2.2.

De Voerstreek ondergaat de invloed van de Nederlandse-cultuurtaal minder, en van het Frans meer dan Oud-Belgisch-Limburg: vélomoteur (niet brommer), shampooing (niet shampoo), elastiek (niet snelbinder), haut-parleur (niet luidspreker), aspirateur (niet stofzuiger).

Door hun geografische isolatie handhaven de Voerdorpen vaker een relictwoord; door hun economische oriëntatie op Luik en de daaruit-volgende diglossiesituatie is de directe invloed van het Frans op de woordenschat groter.

Alfabetische lijst van de besproken woorden

aanrijding
aansteker
aardappel
alcohol
alco(o)l ‘alcohol’
als
appartement
(appel)flap
appendicite ‘blindedarm(ontsteking)’
artiest ‘veearts’
aspirateur ‘stofzuiger’
auto
autoped
autostop doen ‘liften’
babybox
ballpoint
bandopnemer ‘bandrecorder’
bandrecorder
batterij ‘accu’
benzine
bestelwagen
bewaarschool ‘kleuterschool’
bic ‘bolpen’
bij
bikini
blikje
blindedarm(ontsteking)
bof
boffen
bolpen
bonbon
botsing
boudoirkoekskes ‘langevingers’
briquet ‘aansteker’
bromfiets
brommer
broodje
buskruit
bustehouder
buurman
cabine ‘transformatorhuisje’
camion ‘vrachtwagen’
camionnette ‘bestelwagen’
caoutchouc ‘rubber’
centimeter
chance hebben ‘boffen’
chauffage ‘(centrale) verwarming’
coiffeur ‘kapper’
combine
compteur ‘(licht)meter’
coureur ‘(wiel)renner’
crème fraîche ‘slagroom’
crèmeke ‘ijsje’
crevette ‘garnaal’
curry ‘kerry’
daim ‘suède’
depannage ‘takelwagen’
dieet
dieselolie
dikoor
dokter
doktoor
doosje
doppen ‘stempelen’
duimen
(durven) te
[pagina 13]
[p. 13]
elastiek ‘snelbinder’
electrolux ‘stofzuiger’
embrayage ‘koppeling’
enregistreur ‘bandrecorder’
étagère ‘rek’
etensbord
facteur ‘post’
farde sigaretten ‘slof sigaretten’
flat
flauwe kul
fiets
fitting
frame
frigo ‘ijskast’
frikadel ‘gehaktbal’
gaine ‘panty’
garantie
garde-boue ‘spatbord’
garnaal
gebakje
gebuisd ‘gezakt’
gebuur ‘buurman’
gehaktbal
gelei ‘jam’
geluk
geschrift ‘handschrift’
gevang ‘gevangenis’
gevangenis
gezakt
glacé ‘tompoes’
glas bier
goesting ‘zin, trek’
gom ‘gum’
gozet ‘(appel)flap’
gymzaal
graag hebben
gum
handschrift
handtas
haut parleur ‘luidspreker’
ijsje
ijskast
infirmière ‘verpleegster’
interrupteur ‘schakelaar’
jam
kader ‘frame’
kapper
kelner
kerry
kleurke ‘kleurpotlood’
kleuterschool
knippen
koeken aas ‘ruiten aas’
koppeling
kostuum
kraamkliniek
krant
laborante
laborantin ‘laborante’
lampepit
langevingers
leeftijd
lelietje-van-dalen
leuk
(licht)meter
liften
liniaal
living ‘woonkamer’
luidspreker
lusten
maaidorser ‘combine’
maatschappelijk werker
madam ‘mevrouw’
martini
maternité ‘kraamkliniek’
mazout ‘diesel-, stookolie’
melkerij ‘melkfabriek’
meter (maat) ‘centimeter’
metselaar
metser ‘metselaar’
micro ‘microfoon’
microfoon
mise-en-plis ‘watergolf’
moederhuis ‘kraamkliniek’
moissonneuse ‘combine’
moor ‘waterketel’
moteur ‘motor’
moto(cyclette) ‘motor’
mousse ‘schuimrubber’
[pagina 14]
[p. 14]
muguet ‘lelietje-van-dalen’
nabuur ‘buurman’
naft ‘benzine’
noster ‘rozenkrans’
nylon
ober
occasie ‘tweedehands’
olie verversen
ondertas ‘schoteltje’
oom
op
ouderdom
pak
panne ‘(motor)pech’
panty
park ‘babybox’
pasteike ‘pasteitje’
pateeke ‘gebakje’
pech hebben
pile ‘batterij’
pilsje
pintje ‘pilsje’
piqûre ‘spuitje’
pistolet ‘broodje’
plastic
plastiek ‘plastic’
plomb ‘zekering’
poeder ‘buskruit’
polfer ‘buskruit’
poney ‘ponny’
porto ‘portwijn’
port(wijn)
post
pyjama
praline ‘bonbon’
prison ‘gevangenis’
ragebol
rap ‘snel’
rayons-x ‘röntgenstralen’
regel ‘liniaal’
regime ‘dieet’
rek
ritssluiting
rolluik
röntgenstralen
rozenkrans
rubber
ruiten aas
sacoche ‘handtas’
schakelaar
schepen ‘wethouder’
schoteltje
schuimrubber
scooter
seffens ‘straks, dadelijk’
serie
shampoo
shampooing ‘shampoo’
slagroom
slof sigaretten
snelbinder
snelheid
sociaal assistent ‘maatschappelijk werker’
sooket ‘fitting (van lamp)’
soupape ‘ventiel’
soutasse ‘schoteltje’
soutien ‘bustehouder’
spatbord
spuitje
stempelen
stofzuiger
stookolie
stylo ‘bolpen’
suède
tante
tapis plain ‘vaste vloerbekleding’
takelwagen
tennisracket
tirette ‘ritssluiting’
tompoes
tracteur
tractor
transformator(huisje)
turnzaal ‘gymzaal’
tweedehands
vaste vloerbekleding
veearts
velo
[pagina 15]
[p. 15]
vélomoteur
ventiel
verdiep
verdieping
verfke ‘kleurpotlood’
verpleegster
centrale verwarming
vespa ‘scooter’
vidange doen ‘olie verversen’
vidéke ‘pasteitje’
vitesse ‘snelheid’
volet ‘rolluik’
vrachtwagen
watergolf
waterketel
wethouder
wielrenner
woonkamer
x-stralen ‘röntgenstralen’
zekering
zever ‘flauwe kul’

J. Cajot.

voetnoot1
L. Grootaers, ‘De Nederlandsche benamingen van den aardappel’. LB XVIII (1926), 89-93 en C.P.F. Lecoutere-L. Grootaers, Inleiding tot de taalkunde en tot de geschiedenis van het Nederlands. Leuven 19486, 234-236.
voetnoot2
E. Blancquaert, W. Pée en hun studenten, ‘De Nederlandsche Dialectnamen van de Spin, den Ragebol en het Spinneweb’. HCTD VII (1933), 329-432.
voetnoot3
W. Roukens, Wort- und Sachgeographie Südost-Niederlands und der umliegenden Gebiete. Nijmegen 1937. IA., 127-130, 190-191, 293-296, 304-306, 323-335 en IB Abt. III, 9, 33, 56, 59, 63, 65-67.
voetnoot4
A. Weijnen-Fr. van Coetsem, De rijksgrens tussen België en Nederland als taalgrens. BMDC XVIII (1957), 4-5 en A. Weijnen, Nederlandse Dialectkunde. Assen 19662, 352-353.
voetnoot1
J. de Rooij, ‘Algemeen Zuidnederlands’?, in J. de Rooij en J.B. Berns, Zuidelijk Nederlands in het algemeen en in het bijzonder. BMDC XLIII (1972), 5-18 en J. de Rooij, ‘Een beetje te’. TT XXI (1969), 120-122.
voetnoot2
De huidige grens ten oosten van de Maas was al provinciegrens van 1795 tot 1839; na 1839 werd ze daar en ten noorden van Maastricht (waar ze de Maas volgt) rijksgrens. De westgrens op de linker Maasoever dateert van 1843. Zie o.a. E.M. Th. W. Nuyens, De staatkundige geschiedenis der provincie Limburg vanaf haar ontstaan tot aan haar uiteenvallen. Maastricht 1956. Met atlas.
voetnoot3
A. Pauwels, De plaats van hulpwerkwoord, verleden deelwoord en infinitief in de Nederlandse bijzin. Leuven 1953, 143.
voetnoot4
J. Stroop, ‘De rijksgrens als taalgrens’. TT XXVI (1974), 86-90. J. Stroop meent dat hij een kaart getekend heeft van de benamingen voor het begrip ‘krachtig tweewielig motorvoertuig’ en dat slechts in enkele Hollandse kustplaatsen bij de RND-enquête aan ‘voortstuwingsapparaat’ gedacht zou zijn. In werkelijkheid heeft hij echter - wat België betreft - overal dit laatste begrip in kaart gebracht. Het motorvoertuig heet in Ned.-België nl. algemeen 'motto - uit het Franse moto(cyclette).
Hoewel RND-zin 67 Zijn motor is kapot - hij ligt (of zit) ... (hij kan wegens defect of omdat hij weggezakt is niet verder) bij aandachtige lectuur (‘omdat hij weggezakt is’) op het tweewielig voertuig moest wijzen, hebben bijv. de enquêteurs van RND VIII (E. Blancquaert, J.C. Claessens, W. Goffin en A. Stevens) in België op een paar uitzonderingen na steeds moteur opgetekend, en het RND-woord dus als ‘voortstuwingsapparaat’ opgevat. Alleen E. Blancquaert (!) heeft in 4 plaatsen (St.-Truiden, Piringen, Sluizen en Mal) moto(cyclette) genoteerd.
voetnoot5
Term uit A. Weijnen, ‘Lautgeschichte und Wortfrequenz’. Actes du Xe Congrès International des Linguistes. Bucarest 1969, 453-462; ook verschenen in A. Weijnen, Algemenen en vergelijkenden dialectologie. Amsterdam 1975, 95-104.
voetnoot1
A. Weijnen, a.w. 1957, 23.
voetnoot2
Resp. van F. Hendrickx, T. Scheepers, P. de Ridder en A. Mermans; deze onuitgegeven verhandelingen berusten te Leuven in de afdeling Dialectologie van het Departement Linguistiek.

voetnoot3
Bekroond met de prijs voor Taalkunde 1974 van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.
voetnoot4
Naar aanleiding van een nog aan de gang zijnde ruimere studie over de invloed van de staatsgrenzen in de Nederlands-Belgisch-Duitse grensstreek.
voetnoot5
Zie kaart; de nummering is van Grootaers-Kloeke.
voetnoot6
Naar analogie met Oud-België t.o. Nieuw-België (= Eupen, Sankt-Vith, Malmedy).
voetnoot1
W. Welter, Die niederfränkischen Mundarten im Nordosten der Provinz Lüttich. Haag 1933; J.G.H. Tans, Isoglossen rond Maastricht. Maastricht 1938; J. Leenen, S. van der Meer en W. Roukens, Limburgse Dialectgrenzen. BMDC IX (1947); A. Stevens, ‘De evolutie van de Haspengouwse streektalen’. Limburgs Haspengouw. Tongeren 1951, 223-264; idem, ‘Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap’. Het Oude Land van Loon VII (1952), 4-20; A. Boileau, Enquête dialectale sur la toponymie germanique du Nord-Est de la province de Liège. Luik 1954, 32-87; J. Goossens, ‘Die Gliederung des Südniederfränkischen’. Rheinische Vierteljahrblätter XXX (1965), 79-94; idem, ‘De Overmase dialecten’. Veldeke XLI (1966), 103-118.
voetnoot2
W. Roukens, ‘Dialectbegrenzing in Limburg’, a.w. 1947, 31-47 onderzocht ook isolexen en isotagmen.
voetnoot3
Tans, a.w., 218.

voetnoot4
Het Nederlands-Limburgse woord staat vooraan.

voetnoot1
Ook H.J.E. Endepols, Woordenboek of diksjenär van 't Mestreechs. Maastricht 1955 bevat heel wat materiaal uit de 19de eeuw; zie ibidem, p. xi-xvii.

voetnoot1
Zie Stevens, a.w. 1951, 236.

voetnoot2
Van Coetsem, a.w., 25.
voetnoot3
J. Goossens, ‘“Belgisch beschaafd Nederlands” en Brabantse expansie’. NT Van Haeringen-nummer 1970, 56-57.

voetnoot1
J. Goossens en E. de Rons, ‘Moderne naamgeving in de Zuidnederlandse dialecten’. Album W. Pée. Tongeren 1973, 119-120.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken