Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dertiende (3 delen) (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dertiende (3 delen)
Afbeelding van De dertiende (3 delen)Toon afbeelding van titelpagina van De dertiende (3 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.26 MB)

ebook (4.52 MB)

XML (1.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dertiende (3 delen)

(1857)–Elise van Calcar–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 174]
[p. 174]

XVII.
Moeders tranen.

Intusschen naderde de vacantie - binnen weinige dagen zou ik naar huis gaan - mijne moeder zien... Die toekomst anders zoo blij, was mij nu zeer donker. De reeks mijner leugens voor mijne moeder te herhalen en voort te zetten was een hagchelijke onderneming; ik durfde er niet aan denken. Ik vreesde thans voor het eerst van mijn leven dat vriendelijk oog te ontmoeten en met weerzin en onlust begaf ik mij op reis - altijd met het zijden lint in mijn ledigen vestzak gespeld.

Decimus en leo wachtten mij aan den wagen, die bijzonder laat aankwam. Daar zij in geschil geraakt waren over het juiste tijdstip der aankomst en het verloopen der stadsklokken, werd ik tot scheidsregter gekozen en naauwelijks had ik mijne voeten op den grond of decimus voerde mij te gemoet:

- Zeg eens kleine man - hoe laat is het nu in Z.? - Zij haalden hunne horologies uit, die werkelijk ver-

[pagina 175]
[p. 175]

schilden en verlangden volgens mijne uitspraak te oordeelen wie gelijk had.

- Het mijne staat stil - zeide ik snel - met een sterken blos, een onrustigen blik op hen werpende - en de vreugd van hen weder te zien, stierf weg onder de pijnlijke herinnering aan de historie, die mijn geweten bezoedelde. Ik zag de noodzakelijkheid in om hoe eer hoe beter eenige oplossing te vinden, die mij mijn vrede hergeven kon.

Mijne moeder had een feestelijk maal aangerigt en allen schenen wel te moede en luchthartig en zij vooral - wat was zij blijde mij weer te zien - en ik!....

- Wat is rob stil, zei decimus, mij bij de haren trekkende - al muizennesten in zulk een hoofd!... Maar het is ook een heethoofdje!... daar wel wat in broeit...

Ik deed mijn best om levendig te schijnen en veel te praten - maar hoe wild ik er mij nu ook doorsloeg, telkens bestierf mijne opgewektheid en verzonk ik in eigen nadenken midden in een pas aangevangen onderhoud.

Leo wierp een onderzoekenden blik op mij vol ernstige welmeenendheid en decimus bleef over mijn verdwaalde zinnen schertsen, vooral toen hij ontdekte, dat ik in mijne distractie niet wist of ik visch of vogel had gegeten. Mijn oude schuwheid scheen thans met verdubbelde mate op mij neer te zijn gestort, zoodra ik den drempel betrad. Het was of alle veerkracht mij ontzonk en houterig en stokkerig stond ik daar in het midden mijner broeders met een centenaarslast op het hart in het volle besef van een ellendig verworpeling te zijn. Het duurde ook niet lang of mijn vader kon zijn ergernis over mijne linksche manieren niet bedwingen.

[pagina 176]
[p. 176]

- Altijd Jurriaan! riep hij misnoegd mij aanstarende met geërgerd hoofdschudden - altijd dezelfde Jurriaan!

Ik had den moed niet om naar mijne moeder op te zien, maar ik voelde dat zij mij liefderijk aanzag en dat ontroerde mij diep. Het moet voor de overige huisgenooten een vrolijken avond geweest zijn, maar hoe uitmuntend ons souper ook was, ik kon niet eten, niet lagchen, haar blik niet verdragen - ik moest mijn oog voor haar blijden glimlach neêrslaan. Ik verbeeldde mij, dat alle blikken langs mijn huichelachtig horologielint tot in mijn ledigen zak afgleden; en dankbaar was ik, als wij eindelijk onze blakers opnemen en verdwijnen mogten.

O hoe lusteloos en verdrietig zonk ik op een stoel neder om met het hoofd in de hand te zitten droomen, de netelige zaak om en om te wentelen en mij altijd een ellendig voorwerp te vinden.

Hoe lang ik zoo heb gezeten, weet ik niet; maar het moet een geruimen tijd geweest zijn - want eene zachte stem fluisterde digt achter mij:

- Vind ik u nog op mijn jongen? - Ik kwam om uw licht uit te doen, meenende dat gij het vergeten hadt.

Verwilderd zag ik op, maar sloeg even snel mijn oogen weer neder voor den indringenden blik van dat liefdevolle oog, en toch deed het mij zoo goed, die teedere hand op mijn schouder te voelen rusten. Zwijgend stond zij naast mij en drukte zacht mijn hoofd tegen haar trouw hart; mij dacht ik hoorde het kloppen, angstig kloppen om mijnent wil, en ik sloeg mijn arm om haar heen om mij vaster aan haar borst te drukken.

[pagina 177]
[p. 177]

Eene huivering voer mij door de leden, groote tranen druppelden uit mijne oogen, en nog altijd zwegen wij zoo geheimzinnig.

- Mijn kind! - sprak mijne moeder eindelijk zoo roerend teeder - mijn lief kind, is het u nu weer wel aan het hart uwer moeder - aan dat hart waaruit dag en nacht zooveel vurige gebeden voor u oprijzen, als mijn oog u niet bewaken, mijne hand u niet leiden kan....

- Moeder, moeder! barstte ik uit mij losrukkende om mijn gelaat met beide handen te bedekken - ik ben het niet waard - ik ben heel slecht - en er zal nooit meer iets van mij teregt komen.

- Rob! smeekte mijne moeder, mijne handen van mijn gelaat nemende, en ik voelde dat zij sterk beefde - mijn kind, zult gij aan uwe moeder alles zeggen. Ik zag wel dat gij iets op het hart hadt.

- Ach moeder, het zal u zoo bedroeven. - Zij zag mij zoo meêwarig aan - zij leed zelve zoo veel, dat het mij door de ziel sneed, die schoone oogen van smartelijke tranen om mijnent wil beneveld te zien.

- Ik heb om geld gespeeld - barstte ik los. - Ik zweeg, eene bestraffing verwachtende - zij bleef uit - Ik heb eerst dikwijls gewonnen - maar in de laatste weken veel verloren - en ik heb - mijn - uw horologie verkocht - om aan geld te komen....

Mijne moeder zeide niets, maar ik voelde hare heete tranen sneller op mijne handen vallen - en het hart kromp mij weg van pijn.

- O moeder! bad ik, ween zoo niet, ik kan u niet zien schreijen om mijne verkeerdheid - o spreek een woord, één enkel woord tot mij - kunt gij niet vergeven?

[pagina 178]
[p. 178]

- Ja wel, mijn kind! sprak zij met bevende lippen en zij drukte een kus op mijn brandend voorhoofd, - maar laat ons weenen en laat ons bidden....

Toen zonk ik aan hare kniën en verborg mijn gelaat in haar schoot, als toen ik nog mijn avondgebedje bij haar kwam uitstamelen, en wij baden te zamen zoo als alleen eene moeder met en voor een afgedwaald kind bidden kan - en het werd weer licht en kalm in mijn gemoed, bij de heiligste gelofte van mijn hart om die dierbare moeder niet meer te bedroeven en mij dagelijks door gebed te sterken tot alle deugd.

Des daags voor mijn vertrek trad mijne moeder reeds vroegtijdig bij mij binnen. Ik bood haar een stoel, want ik vermoedde dat zij mij kwam spreken en zette mij naast haar neder.

- Wat denkt gij nu te doen, als gij weder tot die jonge vrienden zijt teruggekeerd, waarmede gij ongemerkt een zoo gevaarlijk pad waart ingedwaald? - vroeg zij ernstig.

- Die vraag heb ik mij zelven ook reeds gedaan, lieve moeder, en ik zou lust hebben hun alles te zeggen. Rondborstig bekennen dat mijne middelen geene groote onkosten gedoogen en dat ik nooit weer speel om geld, omdat het mij een passie zou worden.

- Indien zij u dan eens bespotten? - u een ‘flaauwe jongen’ noemen....

- Ik geloof niet dat zij dat doen zullen en als zij het doen, dan openbaren zij mij eene lage zijde in hun hart, die ik veracht. Mijn vriend bram is ligtzinnig, maar niet onedelmoedig - doch zoo hij mijne teederste gevoelens kan miskennen dan kan ik hem ook loslaten...

[pagina 179]
[p. 179]

Lang onderhield zij mij nog op hare eigene kiesche en toch zoo onbewimpelde wijze over ‘de kwade zamensprekingen, die goede zeden bederven’ en onderwees mij zoo regt vertrouwelijk hoe ik het leven had te beschouwen in verband tot eene eeuwige ontwikkeling - hoe ik ligchaam en ziel had te bewaren in reinheid ep matigheid, dat de liefde voor al wat hoog en heilig, regtvaardig en liefelijk is regt levendig opgloorde in mijn jonge borst.

Toen zag zij mij nog eens aan en staarde lang en diep in mijne oogen, als las zij in den bodem mijner ziel.

- Zoo open moet dat oog mij ook aanzien rob, als ik u weer aan mijn hart druk, want indien het oog rein is gebleven zoo zal de geheele mensch rein zijn - en met een warmen kus verliet zij mij.

Naauwelijks was zij met haar ligten tred tot beneden aan den trap gekomen of ik ontdekte op mijn tafel mijn eigen horologie weder. Het liep en was gelijk gezet als had ik het altijd bij mij gehad. Met sidderende hand greep ik het aan om het aan mijne lippen te brengen en toen in een paar sprongen de trappen af en moeder achterna.

- O moeder! had ik dat verdiend! stamelde ik mij aan haar hals werpende - nu zal het mij een heilig kleinood zijn en een levendig vermaner, eene herinnering aan onwaardeerbare oogenblikken.

 

De gansche reis over dacht ik aan het bijzonder onderhoud dat ik mij voorstelde met mijn vriend bram te moeten hebben. Hij toch was eenigzins het hoofd en de ziel van ons vierspan; zijn huis was daarenboven

[pagina 180]
[p. 180]

onze vergaderplaats en als hij iets wilde, gaven de anderen van zelf toe - de stroeve, strenge willem zoowel als de loszinnige wouter. Doch aan geen dezer beiden had ik mijn geval voor niets ter wereld willen blootleggen. De een zou de zaak te ligt - de andere te zwaar getild hebben, maar hoe ze nu bram regt levendig op het hart te drukken?

Ik kleedde mijne denkbeelden in allerlei vormen - ik schreef hem brieven in gedachten - ik zag hem overstelpt van edele gevoelens mij om den hals vallen; wij bezwoeren eene eeuwige vriendschap en zonken weg in bewondering van elkander.

Deze droom omzweefde mij wakend en slapend, tot bram er mij vrij prozaïsch uit wakker stompte, door mij op weg naar het gymnasie dwars tegen het lijf te loopen, en met een vrolijk getier geheel te overbluffen. Hoewel wij een straat omliepen, daar het nog vroeg was, kon er van een zoo deftig eenigzins plegtig onderhoud niets komen, en bleef mijne verhandeling mij in de keel. De eerste wandeling die wij echter deden, moest bram er aan gelooven. Eerst lachte hij met mijn vertoog - maar allengs verdween de spotlust en wij knapen spraken regt vertrouwelijk en openhartig. Wat ik zeide en wat hij zeide is mij lang vergeten, maar hij eerbiedigde mijn besluit om niet meer om geld te spelen. Wij zouden voortaan musiceren; maar hij protesteerde levendig tegen mijn plan om geen deel meer te nemen aan uitspanningen of verteringen, welke mijne middelen niet gedoogden op mijne beurt aan mijne vrienden te verschaffen. Van zulk eene uitrekening mogt ik niet meer spreken. - Hij was gelukkig in mij

[pagina 181]
[p. 181]

een prettig makker gevonden te hebben en zou wel zorgen dat ik nooit weer zoo in 't naauw raakte. Maar wat ik hem meest had willen laten voelen - het gevaarlijke en verkeerde in onzen omgang, daartoe kon ik hem niet brengen. Ik kon hem niet laten beseffen dat ik den voet op een slechten weg had gezet, dat ik een zedelijk kwaad had gepleegd. Of hij het heimelijk wel voelde en alleen maar niet bekennen wilde, bleef mij duister tot ik hem regt levendig en met de innigste waardering den lof mijner moeder vermelde, en hem schetste hoe hare tranen mij op het hart brandden - toen riep hij heftig bewogen uit:

- Rob! wat zijt gij gelukkig eene moeder te hebben! - Zulk eene moeder zou een heilige van mij maken kunnen. - Ach ik herinner mij de mijne slechts als in een droom. Leer mij de uwe kennen en wees mijn voorspraak bij haar - wij willen zulk eene vrouw geen smart veroorzaken.

Bram te omarmen - hem mijn broeder te noemen - hem toe te zeggen dat mijne moeder ook een hart voor hem zou hebben, was den onweerstaanbaren drang mijns gemoeds te volgen - en dien eigen avond schreef ik nog een langen brief aan mijne moeder, die vol was van de voortreffelijkheden van bram!.....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken