Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dertiende (3 delen) (1857)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dertiende (3 delen)
Afbeelding van De dertiende (3 delen)Toon afbeelding van titelpagina van De dertiende (3 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.26 MB)

ebook (4.52 MB)

XML (1.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dertiende (3 delen)

(1857)–Elise van Calcar–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 279]
[p. 279]

XXIV.
Het nieuwe vak.

Mijn gelukkig gestel zegevierde weldra over al de schokken die het had doorstaan, en ik kon al spoedig in de lucht gaan en mij door kleine wandelingen verfrisschen. Onverschillig slenterde ik langs de stilste grachten zonder op of om te zien in het midden van vreemden. Op zekeren namiddag viel mijn oog toch op eene jonge dame, die vrij vlug voortging en zonder mij te bemerken mij te gemoet trad, maar digterbij komende wierp zij een snellen blik op mij - en plotseling keerde zij zich om, nu nog sneller van mij wijkende. Onwillekeurig noemde ik haar naam, maar niet luide genoeg om gehoord te kunnen worden, en waartoe zou het gediend hebben? - Was dat hier toeval en had zij mij niet herkend - dan had ik dat toeval te zegenen, want wat had ik bertha te zeggen? Was het opzet, dan was het duidelijk dat zij mij niet meer zien wilde. Ik vond iets streelends in de hoop dat zij mij niet herkend mogt hebben en

[pagina 280]
[p. 280]

tevens een oneindige pijn in de vrees dat zij haar lief gelaat opzettelijk van mij zou hebben afgewend. Moest dan alles wat mij dierbaar was voor mij verloren gaan. Bram was voor mij gestorven en willem bejegende mij met koele hoogheid of met eene achteloosheid die mij krenkte. Geen wonder, zijne bezigheden namen van dag tot dag toe; hij bekleedde eene eervolle plaats in de maatschappij - ik was een verongelukt mensch, een gestrand schip dat nu stuk voor stuk te pletter geslagen scheen te moeten worden. Ik keerde mistroostig naar mijne kamer terug. Mijne moeder was daar; zij kwam nog elken middag voor mij thee schenken en wachtte mij. Ik verhaalde haar mijne ontmoeting met bertha. Zij voelde al mijn kwelling en sprak mij troostrijk toe, maar ik was te mistroostig om er door opgebeurd te worden. De vruchten van mijn onbezonnenheid wogen te zwaar op mijn hart - en ik had te weinig uitzigt om aan eene herstelling van het verlorene te gelooven. In mijne moedeloosheid beklaagde ik mij ook bitter over de koelheid van willem jordins.

- Gij wilt ook niets doen van hetgeen hij u aanraadt, hernam mijne moeder - en hij meent het zoo goed met u.

- Hij raadt mij altijd wat mij onmogelijk is, moeder! - riep ik gemelijk - kan ik daar achter een lessenaar gaan zitten cijferen? - Kan ik daar van nieuws af mij in handelszaken steken en mij onder den minsten klerk gesteld zien? - Waarlijk dat is te veel van mij gevergd. En toch, ik weet niet wat ik niet doen zou om te slagen - om een nuttig lid der maatschappij te worden - en - zuchtte ik bij mij zelven - eenmaal

[pagina 281]
[p. 281]

welligt voor haar nog iets te zijn, die nu zwerven moet onder vreemden.

- Kom! riep ik door die gedachte aangevuurd - kom, wie het doel wil moet de middelen ook willen. - Ik moet door den wrangen appel heen bijten. Te lang heb ik reeds getalmd. Ik ben te weekelijk met mij zelven. Van avond ga ik nog naar jordins en morgen moet hij mij aan zijn oom voorstellen; ik wil het met dien oude wagen.

- De avondlucht is u nog verboden, zeide mijne moeder mij zoo vriendelijk met haar aanmoedigenden glimlach aanziende - maar ga morgen ochtend bij tijds.

Ik had dien ganschen avond het lief gezigtje van bertha voor mij. - Ik moest haar wederzien. Ik zou haar woning uitvinden: maar eerst moest ik ten minste iets om handen hebben - eenige bezigheid kunnen noemen, en omdat doel te bereiken, besloot ik mij met credit en debet te verzoenen en te beproeven of ik langs dezen weg tot eene vaste bestemming komen mogt.

Mijne moeder zegende mijn besluit.

- Ik kan u volkomen van de goedkeuring uws vaders verzekeren, zeide zij, en ik ga met een verruimd hart van hier, als ik hem berigten mag, dat gij uwe keus hebt bepaald en u aan geregelde bezigheden toegewijd.

Het hart sprong mij op van vreugde: ik wilde haar die voldoenig schenken.

 

Jordins bragt mij een paar dagen later op het kantoor van de heeren schraper en Cie. De heer

[pagina 282]
[p. 282]

schraper, willems peetoom had ik meer gezien, maar de geheimzinnige Cie. leerde ik nu eerst onder den naam van mijnheer snork kennen. De Heeren zaten in een achter vertrek van het diepe donkere onderhuis, dat zeer laag van verdieping was en dat met een glazendeur van het voorvertrek gescheiden was, waar vier klerken met pennen in de hand of pennen achter het oor, schenen te zijn opgesloten achter fijn getraliede vensters, die halverwege nog door donkere sassinetten verduisterd werden. De achterkamer zag echter op een soort van tuintje uit, waar eenige ziekelijke planten hunne dorrende bladen slap lieten hangen, en het kwam mij zeer natuurlijk voor dat in de nabijheid van zooveel ijzeren kisten en brandkasten geen welig bloempje tieren kon. Gaarne had ik terug willen gaan en mij houden als of ik bij vergissing in dit benaauwend gebied van plutus was binnengeraakt - maar ik had geen voorwendsel bij de hand om te ontsnappen en moest mij bij de heeren nederzetten, die mij met de meeste minzaamheid ontvingen.

Schraper die de oudste was, liet echter de leiding van het gesprek geheel in de magt van snork, ja hij scheen de welbespraaktheid van zijn compagnon in stilte te bewonderen.

Wat het uiterlijk dier heeren aangaat, moet ik opmerken dat schraper een bleek mager man van middelbare grootte was, met een witten das om, die op eene geheimzinnige wijze om zijn hals scheen gegroeid, want nooit heb ik er een ander plooitje in kunnen ontdekken dan de plooitjes van dien eersten dag, toen ik mij afvroeg, waar het begin of het einde van dit blanke kleedingstuk mogt schuilen, dat een

[pagina 283]
[p. 283]

deel van 's mans physionomie uitmaakte, hij moet er mede ter wereld gekomen en gestorven zijn - want hij was ondenkbaar zonder dien tooverdas. Of het mede ten gevolge van dien verwonderenswaardigen halsband was, weet ik niet, maar zijne doffe stem scheen maar met moeite er zich doorheen te kunnen werken en klonk als een verre onzekere echo uit de diepte van zijn borst met eene terughouding, als of die oude heer ook zelfs met zijne spraakorganen niet dan spaarzamelijk durfde omgaan. Zijn zwart vest en donker graauwe pantalon waren lang niet nieuw en zijn everlast jasje hoogst pover, maar alles was zorgvuldig onderhouden, en zou een zijner arme klerken eer hebben aangedaan. Achter 's mans regter oor stak een stompje pen, waaraan geen schacht meer te onderkennen was. Schraper wist er echter nog mede voort te krassen - zij was nog niet ‘onbruikbaar.’

Snork daarentegen scheen het er op toe te leggen zich een los heer te toonen. Hij zag er frisch en blozend uit, was vrij gezet en keek met glimmende oogen vrijpostig en uitdagend om zich heen alsof hij altijd moest te kennen geven - ‘hier ben ik, snork in eigen persoon - kent gij mij niet? - ik ken mijn volle waarde.’ Hij droeg een zwarte zijden das met een groote wilde strik en breede stijve boorden, een ligt vest met groote bloemen, waarop een dikke gouden ketting bungelde, terwijl een fraai juweel in zijn overhemd stak. Hij had een opperkleed aan, dat het midden hield tusschen een huisjas en een chamber-cloack, en dat met koorden en kwasten rijk versierd was; zijn vette bloedroode pink was half bedekt door een duchtigen ring, en zijne voeten sta-

[pagina 284]
[p. 284]

ken in schitterende pantoffels, waarop rood, geel, groen en goud mij tegenblonken, terwijl hij achteloos zijn groote gouden snuifdoos om en om kantelde onder het spreken.

Ik gaf mijn verlangen bescheidelijk te kennen, om in de zaken ingewijd te worden, terwijl ik tevens mijn diepe onkunde beleed.

- 't Maakt niet uit - mijnheer! - niets uit! niets hoegenaamd! riep snork met een schetterende stem - ik ben ook eerst op mijn dertigste jaar in de zaak gekomen - niet waar schraper?

Schraper knikte en kneep de lippen veelbeteekenend op elkander, als de zuinigste manier van antwoorden.

- En wat wist ik van journaal en grootboek. Nooit van gehoord mijnheer - nooit van gezien mijnheer - riep snork, telkens de vingers van de regter in de palm der linkerhand slaande, om klem aan zijne betuiging bij te zetten. Ik was soldaat geweest mijnheer - met napoleon naar Rusland mijnheer - mijn paard onder mijn lijf doodgeschoten - drie kogels in mijn mantelzak-ongedeerd naar huis gekeerd - en van den zadel op den lederen kruk geplakt - geen cijferen willen leeren - een afschuw van zitten - en toch boekhouder geworden zoo goed als de beste! - niet waar schraper?

Deze knikte en begon intusschen een paar stompjes van pennen te versnijden.

- Ken je dat? - vroeg snork - op dien arbeid wijzende.

- Ja, zei ik, dat zal wel gaan.

- Welnu, dat kon ik niet eens - geen spleet maken mijnheer! - Alles leert, als men dàt maar heeft - en

[pagina 285]
[p. 285]

hij tikte met zijn wijsvinger op zijn voorhoofd - daar komt het maar op aan.

Ik begon moed te grijpen nu ik ontdekte, dat zulk een ledig hoofd het boekhouden had kunnen magtig worden en meer vertrouwend zei ik - dat ik het wagen wilde - zoo ik hopen mogt later aandeel in de zaak te krijgen.

Snork verhaalde mij nu hoe zijn vriend schraper van niet af aan alles opgewerkt en de zaak geschapen had.

- Zulk een man is mijn Compagnon! riep hij uit, op schraper wijzende - wien een grijnzende glimlach om de zamen genepen lippen speelde. - 't Is niets waard mijnheer - met geld, geld te verdienen - maar eerst het geld te maken mijnheer - dat is het geheim voor den man van genie! - Van niets iets te maken! - Iets groots, iets goeds als onze zaak mijnheer - en dat alleen door de energie! - De energie is alles mijnheer! - alles!

Ik heb de zaak echter ‘nieuw bloed’ gegeven, toen ik er mijn geld in stak - want ge moet weten ik had capitaal - voel je - en nu is het een zaak die klinkt! --- en onze naam is als de bank!

Ik moet hier opmerken dat de familie boston met een fabelachtigen roem van rijkdom was omstraald. Mijn grootvader werd de ‘gouden dominé’ genoemd en mijn vader zijn eenige zoon moest al dien schat geërfd en daarenboven nog, o zooveel! met mijne moeder betrouwd hebben, die ook al mede uit een door rijkdom vermaarde familie herstamde. Doch zoo als het met vele dergelijke legenden gaat - zij die de kas houden, weten het best hoe duur die reputatie te staan

[pagina 286]
[p. 286]

komt en hoe geheel anders de vork vaak aan den steel kan zitten.

Het vermogen mijns vaders, verre van fabelachtig te zijn, was niet ongewoon en bijzondere verliezen hadden het, ook boven de verbazende kosten, die hij voor de opleiding zijner kinderen niet ontzien had, zeer verzwakt. De firma schraper en snork begroette mij echter te minzamer naarmate zij meer geloofden aan mijne goede vooruitzigten; want er was in de oogen dier heeren niets respectabler dan geld. - Mijn verondersteld erfdeel maakte mij dus in hun oog een zeer respectabel jong mensch, dien zij gaarne een plaats aan hunne lessenaars aanwezen.

Verder kwamen wij overeen, dat ik bij snork, die een paar huizen van schraper woonde, mijn intrek nemen zou, terwijl ik mij in het Italiaansch boekhouden moest laten onderwijzen.

- Mijn zoon krijgt er ook nog les in - zei snork - gij kunt dan zamen werken. - Gij moet u echter hier niet als een vreemde beschouwen. - Ik houd geen commensalen, hoor! - maar als vriend in huis - in alles met mij op en neer gaande. - Intusschen gij hebt uw vrije kamer en in uw eigen tijd loopt ge op uw eigen beenen - voel je - en dan maar hoe eer hoe beter - niet waar schraper?

- Hoe eer hoe beter, was de echo uit schrapers witte halsband.

- Zoo ge wilt in de volgende week, niet waar schraper.

- Volgende week - was de echo.

Ik greep mijn hoed en verliet onder zware zuchten deze drukkende atmospheer, wierp nog een melancho-

[pagina 287]
[p. 287]

lieken blik op de tralies, waarachter ook mijne pen bij die anderen zou gaan krassen! - Maar ik moest toch iets omhanden nemen! - een nuttig lid der maatschappij zien te worden!....

Willem wenschte mij regt hartelijk geluk met mijn besluit, en bad mij ernstig, dat ik mij toch niet door de eerste moeijelijkheden zou laten afschrikken. - Hier waren ten minste geen examens als zoovele slagboomen op mijn weg. Dit laatste denkbeeld woog tegen elke bedenking op - en ik besloot kostte wat het wilde - bij credit en debet te leven om eenmaal tot een batig saldo te geraken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken