Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal (1864)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Nieuw woordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (7.66 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

(1864)–I.M. Calisch, N.S. Calisch–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

A.

[A]

A, v. 1e letter van het alfabet; (muz.) de noot la; (rom. get.) 500; A, 5000; (alg.) aanduiding meestal voor het bekende getal in de vergelijkingen; in de scheik. beteekent A azijnzuur; op recepten van geneesheeren beteekent āā van elk evenveel; Frankfort a/M., am Main; A of Ao., anno, in het jaar, ten jare; van - tot z, alles, zonder iets te vergeten; wie - zegt, moet ook b zeggen, eens begonnen, moet men ook voortgaan en eindigen.

A.B., Aurea bulla, de gouden bul; A.C. Anno Christi, in het jaar van Christus; (ook) Anno currentis, van het loopende jaar; A. Chr., Ante Christum, vóór Christus; A.C.N. of A. Chr. N., Ante Christum natum, vóór de geboorte van Christus; Ac., Academia, hoogeschool; A.D., Anno Domini, in het jaar des Heeren; A.E., Archi-episcopius, aartsbisschop; A.F., Anni futuri of Anno futuro, van of in het toekomende jaar; A.H.L., Ad hunc locum, te dezer plaatse; A.L.M. Artium liberalium magister, meester in de vrije kunsten; A.M., Anno mundi, in het jaar der wereld; (ook) Amica manu, door of met de hand eens vriends (op het adres van eenen brief); An. of Annex., Annexum, aangehecht; A.O.C., Ab orbe condito, sedert de schepping der wereld; A.O.R., Anno orbis redemti, in het jaar na de verlossing der wereld; A.P., Amsterdamsch peil; A.P. of Ao. Po., Ao. Pr., Anno passato, Anno praeterito, in het afgeloopen of voorgaande jaar; A. SS., Acta Sanctorum, de handelingen der heiligen; A.U.C., Ante urbem conditam, vóór de stichting der stad (Rome); (ook) Anno urbis conditae of ab urbe condita, na de stichting der stad (Rome); A.U.S., Actum ut supra, gedaan als boven (op akten enz.).

[Aa]

Aa, v. water; naam eener rivier.

[Aaf, Ave]

Aaf, Ave, v. (aven), naaf, gat in een rad of wiel voor de as. *-BAND, m. -en), aaf-, naafbeslag. *-SCH, ↑ bn. en bijw. *-S-HANDS, ↑ bijw. averegts, verkeerd; onhandig; links.

[Aagt]

Aagt, v. (B.m. en v.) (-en), appel. *-, verkorte vrouwen-naam, Agatha. *-APPEL, AAGJESAPPEL, m. (-en).

[Aai]

Aai, m. liefkozing. *-, tw. smartkreet. *-JEN, bw. gel. (ik aaide, heb geaaid), liefkozen, streelen.

[Aak]

Aak, v. (aken) platbodemd vaartuig; bovenlandsche -, = NAAK. *-ROER, o. (-en). *-SCHIPPER, m. (-s). *-SCHUIT, v. (-en).

[pagina 2]
[p. 2]

[Aakse]

Aakse, (B. AKST, AKSTE, AXT), v. (-n), bijl. *...STER, m. EKSTER, (-s), vogel.

[Aal]

Aal, m. (alen), visch; een gladde -, (fig.) iets onbestendigs, onbepaalds; hij is zoo glad als een -, § hij is doodarm. *-, v. ale (drank, bier). *-, ↑ bijw. zeer, in hooge mate, in: aaloud enz. *-, *-TJE, (B. *-TJEN), o. kleine aal. -, v. verkorte vrouwennaam, Alida. *-FUIK, v. (-en), korf. *-GEER, m. (...geren), elger, vork om aal te steken. *-IJZER, o. (-s). *-KAAR, v. (...karen), vischhouwer waarin aal of paling wordt opgefokt. *-KORF, m. (...korven) = AALFUIK. *-MAAL, o. (...malen) geregt -, spijs van aal. *-LIJK, ↑ bijw. geheel en al, ten eenenmale. *-RIJK, bn. (-er, -st), overvloedig van aal voorzien. *-SCHAAR, v. (...scharen). *-SOEP, v. (-en). *-SPEER, v. (...speren) = AALGEER. *-SPEET, v. (B.v. en o.) (...speten). *-STAART, m. (-en). *-STEEK, m. gmv. het regt aal te steken; het steken van aal. *-STEKER, m. = AALGEER; (ook) aalvanger, de persoon die aal vangt. *-VORMIG, bn. (-er, -st).

[Aalbes]

Aalbes, v. (-sen), *...BEZIE, v. (...beziën). *-SENBOOM, m. (-en). *-SENGAARD, m. (-en). *-SENGELEI, v. (-jen). *-SENNAT, o. *-SENNAP, o. *-SENSOP, o. gmv. *-SENSTRUIK, m. (-en). *-SENTROS, m. (-sen). *-SENWIJN, m. gmv.

[Aalmoes]

Aalmoes, v. (...moezen), gift aan eenen arme of bedelaar. *-, o. geregt van aal. *-NIER, m. = AALMOEZENIER. *-SENIERSKAMER, v. de - te Utrecht, het burgerlijk armbestuur aldaar.

[Aalmoezenier]

Aalmoezenier, m. (-s). *-STER, v. (-s), (oudt.) die belast was met het uitdeelen van aalmoezen. *-, groot-, zekere waardigheidsbekleeder. *-SHUIS, o. (...huizen). *-SKIND, o. (-eren). *-SCHAP, o. betrekking -, waardigheid van aalmoezenier.

[↑ Aaloud]

↑ Aaloud, bn. aloud, zeer oud. *-HEID, v. gmv.

[Aalst]

Aalst, m. en v. (-en), elst, priem. *-, v. gmv. zekere plant.

[Aalsvel]

Aalsvel, o. (-len), vel -, huid van eenen aal.

[Aaltolletje]

Aaltolletje, o. (-s), draaitolletje.

[Aam]

Aam, o. (B.m. en o.) (amen), vat; een - jenever, = 1.552 ned. vat; een - olie, = 1.455 ned. vat.

[Aamborstig]

Aamborstig, bn. (-er, -st), aan eene borstkwaal lijdende. *-HEID, v. gmv. *...ECHTIG, *...ACHTIG, bn. (-er, -st), hijgende, bijna ademloos. *...TOGT, (B.4.TOCHT), m. ademtogt, ademhaling.

[Aan]

Aan, vz. en bijw. het vuur is -, het vuur brandt; ik heb mijnen jas -, aangetrokken; dat gaat niet -, dat kan zoo niet gaan of geschieden; daar ligt het -, dit is het moeijelijke van de zaak; de schuit is -, aangekomen; zijt gij er reeds -? reeds zoo ver gevorderd? *-AARDEN, bw. gel. (ik aardde aan, heb aangeaard), met aarde ophoopen, bijwerken, ophoogen. *-AARDING, v. gmv. *-ADEMEN, *-ASEMEN, bw. gel. (ik ademde of asemde aan, heb aangeademd, ...asemd, met den adem over iets heengaan; (boekb.) het goud aanademen. *-ARBEIDEN, bw. gel. (ik arbeidde aan, heb aangearbeid), bijwerken, doorwerken.

[Aanbaffen]

Aanbaffen, bw. gel. (ik bafte aan, heb aangebaft), aanblaffen; § iem. naschreeuwen, vinnig toespreken. *...BAGGEREN, bw. gel. (ik baggerde aan, heb aangebaggerd). *...BAKKEN, ow. bw. gel. (het of

[pagina 3]
[p. 3]

ik bakte aan, het is of ik heb aangebakken), vastbakken aan de pan enz.; vlijtig doorbakken. *...BAKKING, v. gmv. *...BAKSEL, o. (-s), het aangebakkene. *...BALKEN, bw. ow. gel. (ik balkte aan, heb aangebalkt), aanblaffen; gedurig balken, schreeuwen, tieren. *...BAREN, ow. gel. (ik baarde aan, heb aangebaard), (zeew.) aanvaren; alle zeilen bijzetten; aan boord komen. *...BARING, v. (-en), aanzeiling. *...BASSEN, bw. gel. (ik baste aan, heb aangebast), aanblaffen.

[Aanbeeld]

Aanbeeld, o. (B.m.) (-en), smidswerktuig; § altoos op hetzelfde - slaan, altoos op hetzelfde onderwerp terugkomen. *-BEEN, o. (ontl.). *-BLOK, o. (-ken). *-BLOKJE, (B. -N), o. (-s.), stuk hout waarop het aanbeeld rust.

[Aanbeeren]

Aanbeeren, ow. gel. (ik beerde aan, heb aangebeerd), alle zeilen bijzetten. *...BEGIN, o. = BEGIN. -NEN, ow. ong. = BEGINNEN. *...BEHOOREN, ow. gel. (ik behoorde aan, heb behoord aan), toebehooren.

[Aanbei]

Aanbei, (B. AMBEI), v. (-jen, B. -en), gezwollen speenaders.

[Aanbelang]

Aanbelang, o. = BELANG; gewigt. *-EN, onp. w. gel. (wat aanbelangt, en in geen anderen vorm gebruikelijk), betreffen. *...BELLEN, ow. gel. (ik belde aan, heb aangebeld), aan eene bel of schel trekken. *...BERG, m. (-en), steile kaap, voorgebergte, heuvel. *...BESTEDEN, bw. gel. (ik besteedde aan, heb aanbesteed), de uitvoering van eenig werk of de levering van zekere voorwerpen tegen een bepaalden prijs opdragen. *...BESTEDER, m. (-s.) *...BESTEDING, v. (-en). *...BESTEEDSTER, v. (-s.) *...BESTELLEN, bw. gel. (ik bestelde aan, heb aanbesteld), laten maken, opdragen te leveren. *...BESTERVEN, ow. ong. (het bestierf aan, is aanbestorven), bij erfenis toevallen. *...BESTERVING, v. (-en). *...BETEREN, ow. gel. (ik beterde aan, ben aangebeterd), beginnen te beteren. *...BETROUWEN, bw. gel. (ik betrouwde aan, heb aanbetrouwd), toevertrouwen. *...BEUREN, bw. gel. (ik beurde aan, heb aangebeurd). *...BEVELEN, bw. ong. (ik beval aan, heb aanbevolen), verzoeken aan iets bevorderlijk te zijn, - iemand bij te staan, - zorg voor iem. of iets te dragen. *...BEVELENSWAARD, -IG, bn. (-er, -iger, -st, -igst). *...BEVELER, m. (-s). *...BEVELING, v. (-en). -SBRIEF, m. (...brieven), recommandatie-brief. *...BEVEELSTER, v. (-s). *...BIDDELIJK, (B...BIDLIJK), bn. en bijw. (-er, -st), aanbiddenswaard; uitstekend, uitmuntend. *...BIDDELIJKHEID, v. gmv. *...BIDDEN, bw. ong. (ik bad aan, heb aangebeden). *...BIDDENSWAARD, -IG, bn. en bijw. (-er, -iger, -st, -igst). *...BIDDER, m. (-s). *...BIDDING, v. gmv. *...BIDSTER, v. (-s). *...BIEDEN, bw. ong. (ik bood aan, heb aangeboden), ter aanneming voorstellen of vertoonen. *...BIEDER, m. (-s). *...BIEDING, v. (-en). *...BIEDSTER, v. (-s). *...BIJT, o. gmv. ontbijt. *...BIJTEN, bw. ong. (ik beet aan, heb aangebeten), bijten in, op of aan iets; sterk persen; (fig.) zich tot iets laten overhalen. *...BINDEN, bw. ong. (ik bond aan, heb aangebonden), vereenigen, vasthechten; zamenkoppelen; (ook tuin.); (fig.) dringend aanbevelen, doordrijven; kort aangebonden zijn, driftig van aard zijn. *...BINDER, m. (-s). *...BINDING, v. gmv. *...BINDSTER, v. (-s). *...BLAFFEN, bw. gel. (ik blafte aan, heb aangeblaft), blaffende naderen. *...BLAFFER, m. (-s). *...BLAFFING, v. (-en). *...BLAFSTER, v. (-s). *...BLATEN, bw. gel. (ik blaatte aan, heb aan-

[pagina 4]
[p. 4]

geblaat). *...BLAZEN, bw. ong. (ik blies aan, heb aangeblazen), door blazen doen ontvlammen; (fig.) aanhitsen, aanzetten, opstoken. *...BLAZER, m. (-s). *...BLAASSTER, v. (-s); (ook fig.) stokebrand. *...BLAZING, v. (-en). *...BLIJVEN, ow. ong. (ik bleef aan, ben of heb aangebleven), voortdurend vastgehecht zijn; een ambt -, eene betrekking blijven waarnemen. *...BLIK, m. gmv. *...BLIKKEN, bw. ow. gel. (ik blikte aan, heb aangeblikt), beschouwen, zien, het oog op iets of iem. gevestigd houden; fonkelen, licht afwerpen; aanbreken. *...BLINKEN, ow. gel. (ik blonk aan, heb aangeblonken), beginnen te schijnen, aanbreken. *...BOD, o. gmv. aanbieding. *...BOFFEN, bw. gel. (ik bofte aan, heb aangeboft), op iets of iem. slaan. *...BONZEN, ow. gel. (ik bonsde aan, heb aangebonsd), ruwelijk tegen iets stooten. *...BOORDEN, ow. gel. (ik boordde aan, heb aangeboord), aan boord komen; ijverig voortboorden (schoenen enz.); = AANBAREN. *...BOTSEN, ow. gel. (ik botste aan, heb aangebotst), tegen iets stooten. *...BOTSING, v. (-en). *...BOUW, m. -ING, v. gmv. het bouwen, bebouwen. *...BOUWEN, bw. gel. (ik bouwde aan, heb aangebouwd), bijbouwen. *...BOUWER, m. (-s). *...BOUWSTER, v. (-s). *...BRAAK, v. (B). het aanbreken. *...BRANDEN, ow. gel. (ik brandde aan, heb aangebrand), door te zware hitte zich met eene korst vasthechten (aan eene pan enz.); § eene venerische ziekte opdoen. *...BRANDING, v. gmv. *...BRANDSEL, o. gmv. het aangebrande. *...BRASSEN, bw. gel. (ik braste aan, heb aangebrast), (zeew.) de brassen aanhalen; de zeilen tegen de masten -. *...BREIJEN, (B. *...BREIEN), bw. ow. gel. (ik breide aan, heb aangebreid), stukken aan kousen zetten; vlug breijen. *...BREKEN, ow. bw. ong. (ik of het brak aan, ik heb of het is aangebroken); beginnen, opkomen, ontluiken; aan iets beginnen; het - van den dag. *...BREKING, v. mv. *...BRENGEN, bw. onr. (ik bragt aan, heb aangebragt), ergens heen voeren, dragen; (fig.) verklikken; bekend maken, berigten, veroorzaken, te weeg brengen. *...BRENGER, m. (-s). *...BRENGING, v. gmv. *...BRENGSTER, v. (-s). *...BRIESCHEN, ow. gel. (het paard briescht aan, heeft aangebriescht). *...BROMMEN, bw. gel. (ik bromde aan, heb aangebromd). *...BRUIJEN, (B. *...BRUIEN), bw. ow. gel. (ik bruide aan, ben of heb aangebruid), werpen -, smijten tegen. *...BRUISEN, (B. *...BRUISCHEN), ow. bw. gel. (ik bruiste aan, heb aangebruist), een suizend geluid maken; (fig.) onstuimig bejegenen. *...BRUISING, v. gmv. *...BRULLEN, bw. gel. (de leeuw brulde aan, heeft aangebruld). *...BRULLING, v. gmv. *...BUIGEN, bw. ong. (ik boog aan, heb aangebogen), naar iets toe- of heenbuigen).

[Aandacht]

Aandacht, v. gmv. *-IG, bn. (-er, -st), *-IGLIJK, bijw. *-ELOOS, bn. (-eloozer, -eloosst), (beter: meest aandachteloos), zonder aandacht.

[Aandansen]

Aandansen, ow. gel. (ik danste aan, heb aangedanst), dansende naderen; doordansen.

[Aandeel]

Aandeel, o. (-en). *-HEBBER, *-HOUDER, m. (-s), *-HOUDSTER, v. (-s), bezitter (bezitster) van aandeelen, deelnemer in eene zaak.

[Aandenken]

Aandenken, o. gmv. herinnering. *...DICHTEN, bw. gel. (ik dichtte aan, heb aangedicht), verzinnen, uitdenken, te last leggen. *...DICHTING, v. (-en). *...DIENEN, bw. gel. (ik diende aan, heb aan-

[pagina 5]
[p. 5]

gediend), voorstellen, aanmelden; zich laten -. *...DIEPEN, bw. gel. (ik diepte aan, heb aangediept), dieper maken; (zeew.) loodende en peilende het land naderen. *...DIKKEN, ow. bw. gel. (ik dikte aan, ben of heb aangedikt), dikker worden; dikker maken. *...DISSCHEN, bw. gel. (ik dischte aan, heb aangedischt) = AANREGTEN. *...DISSCHING, v. gmv.

[Aandoen]

Aandoen, bw. onr. (ik deed aan, heb aangedaan), aantrekken, zich bekleeden met; (zeew.) in eene haven binnenvallen; landen; aantasten, aanranden; (fig.) schokken, gevoelig maken, treffen; veroorzaken (verdriet); te weeg brengen (overlast); iemand een proces -, in regten vervolgen. *-ING, v. (-en). *-LIJK, bn. (-er, -st). *-LIJKHEID, v. gmv.

[Aandoren]

Aandoren, m. (-s), zekere plant; = ANDOREN.

[Aandouwen]

Aandouwen, bw. gel. (ik douwde aan, heb aangedouwd) = AANDUWEN. *...DRAAIJEN, (B. DRAAIEN), bw. gel. (ik draaide aan, heb aangedraaid), draaijende digter maken of beter doen sluiten; twee voorwerpen aan elkander draaijen; (fig.) iemand een wassen neus -, om den tuin leiden; duur verkoopen; (zeew.) touwwerk bij elk. houden; (fig.) komen -, talmende aankomen; (ook) weder te laat komen. *...DRAAIJING, v. gmv. *...DRAGEN, bw. ong. (ik droeg aan, heb aangedragen), ergens heen dragen; (fig.) klikken; voorstellen, voorslaan; een huwelijk -. *...DRAGER, m. (-s). *...DRAAGSTER, v. (-s). *...DRANG, m. gmv. opeenhooping van menschen enz.; nadruk bij het doen van een verzoek. *...DRAVEN, ow. gel. (ik draafde aan, heb aangedraafd), hard loopen. *...DRENTELEN, ow. gel. (ik drentelde aan, heb of ben aangedrenteld), zeer langzaam voortloopen. *...DRIBBELEN, ow. gel. (ik dribbelde aan, heb of ben aangedribbeld), met kleine sprongen naderen. *...DRIFT, v. gmv. neiging der natuur; vuur, geestdrift. *...DRIJVEN, bw. ow. ong. (ik dreef aan, heb of ben aangedreven), voortstuwen, jagen; (fig.) bezielen, aansporen, aanzetten; dieper inslaan (eenen spijker); door het water enz. aangespoeld worden; (fig.) uit den vreemde komen. *...DRIJVER, m. (-s). *...DRIJFSTER, v. (-s). *...DRIJVING, v. (-en). *...DRINGEN, bw. ow. ong. (ik drong aan, heb of ben aangedrongen), digter aaneensluiten, zamenpakken; (fig.) aanhooren, bewegen, nopen; vooruitdrijven (eenen volkshoop); aangesloten -, opeengepakt worden; op iets -, met aandrang begeeren of verlangen. *...DRINGER, m. (-s). *...DRINGSTER, v. (-s). *...DRINGING, v. gmv. *...DRUISCHEN, ow. gel. (ik druischte aan, heb aangedruischt), stuiten tegen, in strijd zijn met; dit druischte tegen het verstand aan. *...DRUISCHING, v. (-en). *...DRUKKEN, bw. gel. (ik drukte aan, heb aangedrukt), digter of vaster drukken; vlijtig doordrukken. *...DRUKKING, v. (-en). *...DUIDEN, bw. gel. (ik duidde aan, heb aangeduid), verklaren, uitleggen; wijten, toeschrijven. *...DUIDING, v. (-en). *...DURVEN, bw. gel. en onr. (ik durfde of dorst aan, heb aangedurfd), iets of iem. -, tegen iets of iem. opgewassen zijn. *...DUWEN, bw. gel. (ik duwde aan, heb aangeduwd), tegen iets of iem. duwen.

[Aaneen]

Aaneen, bijw. (B. AAN EEN), achtereenvolgens, te zamen. *-, vz. aan elkander vast; scheidb. bij sommige werkwoorden, b.v.

[pagina 6]
[p. 6]

*-BINDEN, *-BRENGEN, *-DOEN, *-FLANSEN, *-GROEIJEN, *-HANGEN, *-HECHTEN, *-KETENEN, *-KLAMPEN, *-KNOOPEN, *-LASSCHEN, *-LIJMEN, *-NAAIJEN, *-RIJGEN, *-SCHAKELEN, *-SPIJKEREN, *-VOEGEN, wier beteekenis en verandering op de hoofdwoorden zelven te vinden zijn; van deze werkwoorden zijn afgeleid de v. zn. *-BINDING, *-BRENGING, *-FLANSING, *-GROEIJING, *-HECHTING, *-KETENING, *-KLAMPING, *-KNOOPING, *-LASSCHING, *-LIJMING, *-NAAIJING, *-RIJGING, *-SCHAKELING, *-SPIJKERING, *-VOEGING.

[Aanerven]

Aanerven, bw. gel. (ik erfde aan, heb aangeërfd), erfelijk of bij erfenis ontvangen, met de geboorte mede ter wereld brengen. *-ERVING, v. (-en). *...FLUITEN, bw. ong. (ik floot aan, heb aangefloten), zeker door den wind veroorzaakt geluid van het riet of de bladeren met de lippen nabootsen; tot of tegen iets fluiten; (fig.) uitjouwen. *...FLUITING, v. (-en). *...FOKKEN, bw. gel. (ik fokte aan, heb aangefokt), aankweeken, opvoeden (vee, geboomte). *...FOKKER, m. (-s). *...FOKKING, v. (-en). *...FOKSTER, v. (-s).

[Aangaaf]

Aangaaf, *...gave, v. (...gaven), ontwerp, plan, schets; mededeeling, verklaring (ter veraccijnsing); beschuldiging. *...GAAN, ow. bw. onr. (ik ging aan, ben of heb aangegaan), schielijk gaan, vooruit komen; (fig.) beginnen (te branden); goed uitvallen, slagen; dat gaat niet aan; uitvoerbaar -, mogelijk -, dragelijk zijn; tieren, razen; vertrouwen op; sluiten (een huwelijk, een verbond); betreffen, wat mij aangaat; wat gaat het u aan? wat raakt het u? welk belang hebt gij er bij? *...GAANDE, vz. betreffende. *...GANG, m. gmv. begin; eerste stap; - maken, (zeew.) sturen, stevenen, koers leggen of houden. *...GALOPPEREN, ow. gel. (ik galoppeerde aan, heb aangegaloppeerd), in galop naderen. *...GAPEN, bw. gel. (ik gaapte aan, heb aangegaapt), verwonderd of dom met den open mond aanstaren. *...GAPING, v. gmv.

[Aangeboren]

Aangeboren,Ga naar voetnoot1) vd. en bn. eigenaardig, natuurlijk, ingeschapen. *...GEDAAN, vd. en bn. getroffen, bewogen, verteederd. *...GEHAALD, *...GEHOUDEN, vd. en bn. in beslag genomen; (fig.) (plaats) aan (een boek) ontleend. *...GEHUWD, vd. en bn. door huwelijk vermaagschapt. *...GEKLAAGD, vd. en bn. beschuldigd, betigt. -E, m. en v. (-n). *...GEKOMEN, vd. en bn. (fig.) toegenomen (in krachten). *...GELEERD, dw. en bn. geoefend, bedreven. *...GELEGEN, vd. en bn. digtbijgelegen, belendende; belangrijk, gewigtig. -HEID, v. (...heden), belangrijkheid; zaak. *...GEMERKT, vd. en bn. opgemerkt. -, vw. naardien, vermits, dewijl.

[Aangenaam]

Aangenaam, bn. en bijw. (...namer, ...naamst). *-HEID, v. (...heden). *...GENAMELIJK, bijw.

[Aangenomen]

Aangenomen, vd. en bn. een - werk (bij aanbesteding); een - kind. *-, vz. gesteld; verondersteld.

[pagina 7]
[p. 7]

[Aangespen]

Aangespen, bw. gel. (ik gespte aan, heb aangegespt), met eene gesp vastmaken, toehalen; den degen -. *...GESPING, v. gmv.

[Aangesteld]

Aangesteld, vd. en bn. benoemd. *...GESTORVEN, vd. en bn. door erfenis verkregen. *...GETOGEN, vd. en bn. aangetrokken; (fig.) aangehaald, bijgebragt; zie AANTIJGEN.

[Aangeven]

Aangeven, bw. ong. (ik gaf aan, heb aangegeven), overgeven, toereiken, aanklagen, beschuldigen; (muz.) opheffen; den toon -, de eerste zijn;(zich) aanmelden; verklaren, declareren (bij de voldoening van regten). *...GEVER, m. (-s). *...GEEFSTER, v. (-s). *...GEVING, v. (-en), declaratie (van accijns enz.).

[Aangevroren]

Aangevroren, vd. en bn. vastgevroren. *...GEZET, vd. en bn. scherp gemaakt, gewet; (fig.) vervalscht (van wijn). *...GEZIEN, vd. en bn. -, vw. dewijl, vermits, omdat.

[Aangezigt]

Aangezigt, o. (-en), gelaat. *-SKENNER, m. (-s). *-SKUNDE, v. gmv. *-SKUNDIGE, m. (-n). *-SPIJN, v. (-en). *-SWIKKER, m. (-s), beoefenaar der gelaatkunde.

[Aangieten]

Aangieten, bw. ow. ong. (ik goot aan, heb aangegoten), gietende aaneenvoegen; ijverig-, vol gieten. *...GIETING, v. (-en). *...GIFT, -E, v. (-en, -n) = AANGAAF. *...GLIJDEN, ow. ong. (ik gleed aan, heb of ben aangegleden), glijdende naderen; vlug glijden. *...GLIMMEN, ow. ong. (ik glom aan, ben aangeglommen), vuur vatten, ontvlammen. *...GLINSTEREN, ow. gel. (ik glinsterde aan, heb aangeglinsterd), glanzen, beschijnen. *...GLOEIJEN, bw. ow. gel. (ik gloeide aan, heb of ben aangegloeid), ontsteken, in vuur zetten; in gloed of vuur geraken. *...GLOEIJING, v. (gmv.) *...GLUREN, bw. gel. (ik gluurde aan, heb aangegluurd), steelsgewijs aanzien, van ter zijde beschouwen. *...GLURING, v. (-en), steelsche blik. *...GLUURDER, m. (-s.) ...STER, v. (-s.) *...GOOIJEN, (B. *...GOOIEN), bw. gel. (ik gooide aan, heb aangegooid), tegen of op iets werpen. *...GOOIJING, v. (-en). *...GORDEN, bw. gel. (ik gordde aan, heb aangegord), door middel van eenen gordel vasthechten. *...GORDING, v. (-en.) *...GRAAUWEN, bw. gel. (ik graauwde aan, heb aangegraauwd), norsch bejegenen, ruw toespreken. *...GRAAUWER, m. (-s). *...GRAAUWSTER, v. (-s). *...GRAAUWING, v. (-en). *...GRENIKEN, *...GRINNIKEN, bw. gel. (ik grenikte of grinnikte aan, heb aangegrenikt of aangegrinnikt), met eenen spottenden glimlach aanzien. *...GRENZEN, ow. gel. (ik grensde aan, heb gegrensd aan), digt bij liggen, aanpalen, belenden. *...GRENZEND, td., bn. *...GRENZING, v. gmv. *...GRIJNEN, bw. gel. (ik grijnde aan, heb aangegrijnd), met eene vertrekking van den mond aanschouwen of toespreken. *...GRIJNING, v. (-en). *...GRIJNZEN, bw. gel. (ik grijnsde aan, heb aangegrijnsd), kuren (tegen iem.) maken. *...GRIJNZING, v. (-en). *...GRIJPEN, bw. ong. (ik greep aan, heb aangegrepen), met de hand aanvatten, vasthouden; (fig.) aanranden, aanvallen; (fig.) zich -, zich bijzonder inspannen. *...GRIJPER, m. (-s). *...GRIJPSTER, v. (-s). *...GRIJPING, v. (-en). *...GRIMMEN, bw. gel. (ik grimde aan, heb aangegrimd), toornige blikken (op iem.) werpen.

[Aangroei]

Aangroei, m. *...JING, v. (-en), toeneming, vergrooting; (gen.) uitwas. *-JEN, (B. *-EN), ow. gel. (ik groeide aan, ben aange-

[pagina 8]
[p. 8]

groeid), goed opgroeijen, opwassen; (aan iets) vastgroeijen. *...GROMMEN, bw. gel. (ik gromde aan, heb aangegromd), knorrende -, morrende bejegenen. *...GROMMER, m. (-s). *...GROMSTER, v. (-s). *...GROMMING, v. (-en).

[Aanhaken]

Aanhaken, bw. ow. gel. (ik haakte aan, heb of ben aangehaakt), met eenen haak vasthechten of vastgehecht zijn; (ook) vasthaken. *...HAKING, v. (-en). *...HALEN, bw. gel. (ik haalde aan, heb aangehaald), naar zich toetrekken; aanhouden, in beslag nemen; lokken; ontleenen (eene plaats uit een boek enz.); eene streep of een teeken (bij iets) plaatsen. *...HALER, m. (-s). *...HAALSTER, v. (-s). *...HALIG, bn. (-er, -st), aanlokkend, innemend. -HEID, v. gmv. *...HALING, v. (-en). -STEEKEN, o. dubbele kommaas, guillemets, (,,).

[Aanhang]

Aanhang, m. gmv. partij, vereeniging. *-EN, bw. ow. ong. (ik hing aan, heb of ben aangehangen), op of bij iets hangen, zamenhangen, vereenigen; lang in het geheugen blijven; (fig.) besteden (geld aan iets); aan (iets) gehangen zijn; hangende vast zijn; (iem. of iets) toegedaan zijn, aan (iem. of iets) gehecht zijn; eigen zijn (van ziekten, kwade gewoonten); (fig.) der kat de bel -, een waagstuk ondernemen; aan den spijker -, verschoven -, uitgesteld zijn; het hangt alleen daaraan, alleen daarvan kan men den afloop (eener zaak) verwachten; aan een zijden draad hangen, onzeker zijn. *-END, td. en bn. er toe behoorende. *-ER, m. (-s). *-IG, bn. en bijw. de zaak is -, in geschil, nog niet beslist. *-ING, v. gmv. *-SEL, o. (-s), toe-, bijvoegsel, vervolg; codicil; bijlage. *-STER, v. (-s).

[Aanharken]

Aanharken, bw. gel. (ik harkte aan, heb aangeharkt), vlijtig -, vlug harken. *...HEBBEN, bw. onr. (ik had aan, heb aangehad), dragen (een kleedingstuk); verliezen de partij (in het spel); wat heb ik er aan? welk nut kan ik er uit trekken? *...HECHTEN, bw. gel. (ik hechtte aan, heb aangehecht), vast maken, zamenvoegen; annexeren. *...HECHTER, m. (-s). *...HECHTING, v. (-en); - van grondgebied, vergrooting van eenen staat; annexatie. *...HECHTSTER, v. (-s). *...HEER, ↑ m. (-en), eerste stamvader. *...HEF, m. gmv. begin, aanvang (inz. bij muz. en zang). *...HEFFEN, bw. ong. (ik hief aan, heb aangeheven), beginnen, instellen. *...HEFFER, m. (-s). *...HEFFING, v. (-en). *...HEFSTER, v. (-s). *...HEFTEN, bw. gel. = AANHECHTEN. *...HELPEN, bw. ong. (ik hielp aan, heb geholpen aan), behulpzaam zijn (ter verkrijging van eene betrekking enz.); helpen aantrekken (een kleed). *...HIJGEN, ow. gel. en ong. (ik hijgde of heeg aan, heb aangehijgd of aangehegen), buiten adem komen aanloopen; hijgende toeademen. *...HIJSCHEN, bw. gel. en ong. (ik hijschte of heesch aan, heb aangehijscht of aangeheschen), ijverig hijschen. *...HITSEN, bw. gel. (ik hitste aan, heb aangehitst), door vuur heeter maken; opstoken, opruijen, aanzetten. *...HITSER, m. (s). *...HITSING, v. (-en). *...HITSTER, v. (-s). *...HOOGEN, bw. gel. (ik hoogde aan, heb aangehoogd), hooger maken. *...HOOGING, v. (-en). *...HOOPEN, bw. gel. (ik hoopte aan, heb aangehoopt), tot eenen hoop maken. *...HOOPING, v. (-en). *...HOOREN, bw. ow. gel. (ik hoorde aan, heb aangehoord, of heb gehoord aan), luisteren; toebehooren. *...HOORDER, m. (-s). *...HOORING, v. gmv. *...HOORSTER, v. (-s). *...HOORIG, bn. toe-

[pagina 9]
[p. 9]

behoorende aan; de -en, de huisgenooten; allen die tot het huis of het gevolg (van eenen koning enz.) behooren. -HEID, v. (...heden), belendende perceelen, landerijen enz. *...HOUDELIJK, bn. voortdurend, onafgebroken. *...HOUDEN, bw. ow. onr. (ik hield aan, heb aangehouden), - op iets; vasthouden, benaderen, in beslag nemen; handhaven; ophouden, verbergen; volharden; voortduren, met aandrang vragen of verzoeken; niet beslissen, opschorten; niet uittrekken of afleggen (kleedingstukken); (zeew.) koers zetten. -D, bn. zonder tusschenpoozen. *...HOUDER, m. (-s). *...HOUDING, v. (-en), beslag; benadering. *...HOUDSTER, v. (-s). *...HUILEN, bw. gel. (ik huilde aan, heb aangehuild), huilende of jankende iem. toeschreeuwen; blaffen (van eenen waakhond). *...HUPPELEN, ow. gel. (ik huppelde aan, ben aangehuppeld); komen -, springende of huppelende naderen. *...HUWELIJKING, v. (-en), (regt.) vermaagschapping door huwelijk. *...HUWEN, bw. gel. (ik huwde aan, heb of ben aangehuwd), door den echt verbinden, zich vereenigen. *...HUWING, v. (-en).

[Aanjagen]

Aanjagen, bw. ow. gel. en ong. (ik jaagde of joeg aan, heb aangejaagd), aan-, voortdrijven, vooruitduwen; veroorzaken (eenen schrik aan iem.); snel voortrijden. *...JAGING, v. (-en). *...JUICHEN, bw. gel. (ik juichte aan, heb aangejuicht) = TOEJUICHEN.

[Aankanten]

Aankanten (ZICH), ww. gel. (ik kantte mij aan, heb mij aangekant), zich verzetten. *...KANTING, v. (-en). *...KIJKEN, bw. ong. (ik keek aan, heb aangekeken), aanzien. *...KIJKING, v. gmv. aanblik. *...KLAGE, v. = AANKLAGT. *...KLAGEN, bw. gel. (ik klaagde aan, heb aangeklaagd), beschuldigen. *...KLAGER, m. (-s). *...KLAAGSTER, v. (-s). *...KLAGT, -E, (B. ...KLACHT) v. (-en, -n), beschuldiging. *...KLAMPEN, bw. gel. (ik klampte aan, heb aangeklampt), met klampen vastmaken; (fig.) (iem.) aanspreken, staande houden om hem aan te spreken; (zeew.) voor op zijde schieten, aan boord komen; aan boord klampen, (fig.) medeslepen. *...KLAMPER, m. (-s). *...KLAMPING, v. (-en). *...KLAMPSTER, v. (-s). *...KLEEDEN, bw. gel. ZICH -, ww. (ik kleedde (mij) aan, heb (mij) aangekleed), kleederen aantrekken. *...KLEEDER, m. (-s). *...KLEEDING, v. (-en). *...KLEEDSTER, v. (-s). *...KLEEFSEL, o. (-s), wat aan iets vast zit, wat tot iets behoort. *...KLEMMEN, bw. gel. (ik klemde aan, heb aangeklemd), drukken tegen; (fig.) ondersteunen. *...KLEMMING, v. (-en). *...KLEVE, v. gmv. toevoegsel, aanhoorigheid; met de - van dien, met al wat er toe behoort of er betrekking op heeft. *...KLEVEN, bw. ow. gel. (ik kleefde aan, heb of ben aangekleefd), met of door middel van kleefsel aan iets vastmaken of vastgemaakt zijn; (fig.) aan iets gehecht zijn, met iets verbonden zijn; blijven of volharden (bij een gevoelen enz.). *...KLEVING, v. gmv. *...KLIJVEN, (B.) = AANKLEVEN. *...KLOPPEN, bw. gel. (ik klopte aan, heb aangeklopt), tegen iets stooten, slaan, tikken; (fig.) bij iem. -, iem. om iets verzoeken. *...KLOPPING, v. gmv. *...KLOUWEN, bw. gel. (ik klouwde aan, heb aangeklouwd), door middel van splijting openen; (tuin.) harken. *...KNEDEN, bw. gel. (ik kneedde aan, heb aangekneed), knedende zamenvoegen; vlijtigkneden. *...KNIELEN, bw. gel. (ik knielde aan, heb aangeknield), met eerbied de knieën buigen; ten outer aangeknield. *...KNIJPEN, bw. ong. (ik kneep

[pagina 10]
[p. 10]

aan, heb aangeknepen), knijpende twee voorwerpen aan elk. brengen. *...KNIJPING, v. (-en). *...KNIKKEN, bw. gel. (ik knikte aan, heb aangeknikt), = TOEKNIKKEN. *...KNIKKING, v. (-en). *...KNOOPEN, bw. gel. (ik knoopte aan, heb aangeknoopt), door middel van eenen knoop aan iets vastmaken of verbinden; (fig.) verbinden, in verband brengen met; beginnen (onderhandelingen) te voeren; handelsbetrekkingen -. *...KNOOPER, m. (-s). *...KNOOPING, v. (-en). *...KNOOPSTER, v. (-s). *...KOMELIJK, bn. (-er, -st), te naderen, waartoe men geraken of komen kan. *...KOMELING, m. en v. (-en), nieuw-, pas aangekomene, nieuweling; beginner, aanvanger; jonge knaap, -dochter. -SCHAP, v. gmv. jongelingschap. *...KOMEN, ow., onp. w., onr. (ik kwam aan, ben aangekomen); naderen; overkomen (van eene ziekte, een ongeluk); opschieten, groot worden; bekomen, erlangen, verkrijgen (eene erfenis); ik wil het daarop laten -, ik wil het er op wagen; het komt er op aan, het betreft, het is de vraag; het komt maar op u aan, het hangt slechts van u af; het komt er niet op aan, het behoeft niet; daarop zal het niet -, daaraan is zulk een groote behoefte niet; dit zal geen beletsel opleveren; er is geen - aan, het is niet te krijgen (door de groote navraag of de duurte); het komt op een paar dagen niet aan, het kan zeer goed een paar dagen langer duren; aangekomen goederen, (regt.) goederen welke eene vrouw bij het aangaan van haar huwelijk zich voorbehoudt of naderhand verkrijgt. *...KOMEND, bn. aanstaande; opgroeijende. *...KOMST, v. gmv. *...KONDIGEN, bw. gel. (ik kondigde aan, heb aangekondigd), bekend maken. *...KONDIGER, m. (-s). *...KONDIGING, v. (-en). *...KONDIGSTER, v. (-s). *...KOOIJEN, (B ...IEN), bw. gel. (ik kooide aan, heb aangekooid), (boekdr.) de vormen digt aanslaan. *...KOOP, m. (-en), gekocht eigendom. *...KOOPEN, bw. onr. (ik kocht aan, heb aangekocht), door koopen eigenaar worden van iets. *...KOOPING, v. gmv. *...KOPPELEN, bw. gel. (ik koppelde aan, heb aangekoppeld), zamenbinden, bijeenvoegen; (ook jag.) zes aan zes of vier aan vier koppelen; (fig.) paren, een huwelijk tot stand brengen. *...KOPPELING, v. (-en). *...KRAMMEN, bw. gel. (ik kramde aan, heb aangekramd), door middel van krammen vastmaken; ijverig krammen. *...KRAMMING, v. (-en). *...KRIJGEN, bw. ong. (ik kreeg aan, heb aangekregen), met moeite aantrekken (een kleed); verliezen (in het spel). *...KRIJTEN, bw. ong. (ik kreet aan, heb aangekreten), tegen iem. schreijen; doorschreijen. *...KRUIJEN, (B ...IEN), bw. gel. en ong. (ik kruide, krooi, krood aan, heb aangekruid, gekrooijen, gekroden), kruijende nader brengen; snel voortkruijen; opeenhoopen (van ijs). *...KRUIPEN, ow. ong. (ik kroop aan, heb of ben aangekropen), kruipende naderen. *...KRUIPING, v. (-en). *...KWAKKEN, bw. ow. gel. (ik kwakte aan, heb of ben aangekwakt), tegen iets smijten of aangesmeten zijn. *...KWEEKBAAR, bn. (-der, -st), geschikt-, vatbaar om aangekweekt te worden. *...KWEEKELING, m. en v. (-en) = KWEEKELING; (tuin.) jonge scheut of telg. *...KWEEKEN, (B. ook ...KWEKEN), bw. gel. (ik kweekte aan, heb aangekweekt), voeden, opvoeden, grootbrengen, verzorgen; (fig.) begunstigen; de ontwikkeling bevorderen. *...KWEEKER, m. (-s). *...KWEEKING, v. gmv. *...KWEEKSTER, v. (-s). *...KWISPELEN, ow. gel. (ik kwispelde

[pagina 11]
[p. 11]

aan, heb aangekwispeld), van vreugde -, vleijende kwispelstaarten (van honden enz.); (fig.) vleijen, streelen.

[Aanlagchen]

Aanlagchen, bw. gel. (ik lachte aan, heb aangelagchen, B. gelachen), = TOELAGCHEN; (fig.) het geluk lacht hem aan, de fortuin is hem gunstig; stille vreugde lacht mij aan, ik ondervind een aangename gewaarwording. *...LANDEN, ow. gel. (ik landde aan, ben aangeland), aan land varen of komen. *...LANDING, v. gmv. *...LANGEN, bw. gel. (ik langde aan, heb aangelangd), aan-, overreiken. *...LANGER, m. (-s). *...LANGING, v. gmv. *...LANGSTER, v. (-s). *...LAPPEN, bw. gel. (ik lapte aan, heb aangelapt), met lappen aaneenhechten; (fig.) te duur verkoopen; ik zal het hem wel -, ik zal wel zorgen dat hij het van mij koopt; aangelapt, verkocht (bij effectenhandelaars). *...LASSCHEN, bw. gel. (ik laschte aan, heb aangelascht), met lasschen aaneenhechten; (zeew.) in elkander splitsen (touwwerk). *...LASSCHING, v. (-en). *...LATEN, bw. ong. (ik liet aan, heb aangelaten), voorwerpen aan elk. vast laten; laten aanhouden (een kleedingstuk). *...LAVEREN, bw. gel. (ik laveerde aan, heb aangelaveerd), (zeew.) de zeilen heen en weder wenden opdat zij den vereischten wind krijgen; ijverig laveren. *...LEEREN, bw. ow. gel. (ik leerde aan, heb aangeleerd), vooruit komen in het leeren; een ambacht -. *...LEERING, v. gmv.

[Aanleg]

Aanleg, m. gmv. ontwerp, schets, plan; doel; bedoeling; natuurlijke geschiktheid; - hebben tot; (regt.) regtbank van eersten - of eerste instantie, regtbank van wier uitspraak hooger beroep toegelaten is. *-GEN, bw. ow. gel. en onr. (ik legde of leide aan, heb aangelegd of aangeleid), digt bij elkander leggen; schetsen; ontwerpen (eene teekening, schilderij enz.); stil houden, aan wal komen (van een vaartuig); doelen; zorgen te mikken (bij schieten); eischen (in regten); het er op -, iets opzettelijk doen; zijn geld wel -, wel besteden; eene stad -, stichten, grondvesten; eene fabriek -, oprigten; zich rijtuig -, aanschaffen; § met iem. -, zich met iem. inlaten. *-GER, m. (-s). *-GING, v. (-en). *-STER, v. (-s).

[Aanleiden]

Aanleiden, bw. gel. (ik leidde aan, heb aangeleid), leidende nader brengen, ergens heen brengen of voeren. -D, bn. de aanleidende (eerste of grond-) oorzaak. *...LEIDER, m. (-s). *...LEIDING, v. (-en); - geven tot, oorzaak zijn van, bewerken, te weeg brengen|; aanwijzing, opleiding, beginselen (eener spraakkunst). *...LENEN, ow. = AANLEUNEN. *...LENGEN, bw. gel. (ik lengde aan, heb aangelengd), eene vloeistof door het bijvoegen eener andere dunner maken. *...LENGING, v. (-en). *...LEUNEN, ow. gel. (ik leunde aan, heb aangeleund), schuinsch tegen iets steunen of rusten; (fig.) zich iets laten -, zich iets laten toeschrijven. *...LICHTEN, ow. gel. (ik lichtte aan, heb aangelicht), beginnen te schijnen, helder te worden. *...LIGGEN, ow. ong. (ik lag aan, heb aangelegen), tegen of bij iets rusten of liggen; (fig.) aangelegen zijn, van gewigt zijn. -D, bn. aangrenzend, belendend; de aanliggenden, (oudh.) de gasten aan tafel, de dischgenooten. *...LIGTEN, bw. gel. (ik ligtte aan, heb aangeligt),

[pagina 12]
[p. 12]

tillende of heffende nader brengen. *...LIJDEN, ow. ong. (ik leed aan, heb aangeleden); dit kan niet lang - of duren. *...LIJKEN, bw. gel. (ik lijkte aan, heb aangelijkt), (zeew.) de zeilen levendig brassen of killen. *...LIJMEN, bw. gel. (ik lijmde aan, heb aangelijmd), met lijm vasthechten; ijverig lijmen. *...LIJMER, m. (-s). *...LIJMING, v. (-en). *...LIJMSTER, v. (-s). *...LOEVEN, ow. gel. (ik loefde aan, heb aangeloefd), (zeew.) scherp tegen den wind houden, den wind inkrimpen of afknijpen. *...LOKKELIJK, bn. (-er, -st), behagende -, verleidelijk door kunstmiddelen. *...LOKKELIJKHEID, v. (...heden), bevalligheid, aantrekkelijkheid. *...LOKKEN, bw. gel. (ik lokte aan, heb aangelokt), doen naderen door geluiden, - gebaren enz.; (fig.) trachten te verleiden; overhalen in zijn belang. *...LOKKER, m. (-s). *...LOKKING, v. (-en). *...LOKSEL, o. (-en). *...LOKSTER, v. (-s). *...LONKEN, bw. gel. (ik lonkte aan, heb aangelonkt), vriendelijk toeknikken met de oogen. *...LONKING, v. (-en).

[Aanloop]

Aanloop, m. gmv. eerste beweging om snel loopende ergens heen te gaan; (fig.) vlugt; veel - hebben, door vele menschen bezocht worden. *-EN, bw. ow. ong. (ik liep aan, ben en heb aangeloopen), naar iem. toeloopen; (fig.) iemand lastig vallen; snel loopende naderen; zich onder het loopen tegen iets stooten; (fig.) duren, aanhouden; ergens -, iem. in het voorbijgaan bezoeken; er tegen -, zich tot den verkeerde wenden, in zijne poging niet slagen; (ook) aandruischen tegen, in strijd zijn met; (schild.) zwart doen -, een zwarten tint geven; langs de kust -, (zeew.) digt bij de kust varen.

[Aanmaken]

Aanmaken, bw. gel. (ik maakte aan, heb aangemaakt), vasthechten; ontsteken, doen branden (vuur); toebereiden (spijzen). *...MAKER, m. (-s). *...MAKING, v. gmv.. *...MAAKSTER, v. (-s). *...MANEN, bw. gel. (ik maande aan, heb aangemaand), aanzetten, aanporren, vermanen, opwekken; herinneren (aan de betaling). *...MANER, m. (-s). *...MAANSTER, v. (-s). *...MANING, v. (-en). *...MARREN, bw. gel. (ik marde aan, heb aangemard), (zeew.) met touwen vastleggen (een schip). *...MARSCH, m. gmv. optogt, aantogt (van krijgsvolk). *...MARSCHEREN, bw. gel. (ik marscheerde aan, heb aangemarscheerd). *...MATIGEN (ZICH), ww. gel. (ik matigde mij aan, heb mij aangematigd), zich onregtmatig toeëigenen, met geweld bemagtigen. *...MATIGER, m. (-s). *...MATIGING, v. (-en). *...MATIGSTER, v. (-s). *...MELDEN, bw. gel. (ik meldde aan, heb aangemeld), bekend maken; noemen; zich laten -, zijne komst laten aankondigen; zich -, zich voorstellen, zich aanbieden. *...MELDING, v. (-en). *...MENGEN, bw. gel. (ik mengde aan, heb aangemengd) = MENGEN, VERMENGEN. *...MENGING, v. (-en). *...MENNEN, bw. gel. (ik mende aan, heb aangemend), met eenen toom besturen (paarpen). *...MERKELIJK, bn. en bijw. (-er, -st), kenbaar, kennelijk; voornaam, belangrijk, aanzienlijk, groot. *...MERKELIJKHEID, v. gmv. groot gewigt. *...MERKEN, bw. gel. (ik merkte aan, heb aangemerkt), waarnemen, gadeslaan, opmerken, beschouwen, opteekenen; bedenking opperen. -SWAARD, -WAARDIG, bn. (-er, -iger, -st, -igst). *...MERKER, m. (-s). *...MERKING, v. (-en). *...MERKSTER, v. (-s). *...METEN, bw. ong. (ik mat aan, heb aangemeten), de maat nemen

[pagina 13]
[p. 13]

(van een kleedingstuk). *...METING, v. (-en). *...METSELEN, bw. ow. gel. (ik metselde aan, heb aangemetseld), metselende verbinden; vlug voortmetselen. *...METSELING, v. (-en). *...MINNELIJK, *...MINNIG, bn. (-er, -st). *...MINNIGLIJK, bijw. bevallig, innemend, lief. *...MINNIGHEID, v. (...heden). *...MOEDIGEN, bw. gel. (ik moedigde aan, heb aangemoedigd), aansporen, opwekken; moed inboezemen. *...MOEDIGER, m. (-s). *...MOEDIGING, v. (-en). *...MOEDIGSTER, v. (-s).

[Aannaaijen]

Aannaaijen, bw. gel. (ik naaide aan, heb aangenaaid), naaijende vasthechten; (fig.) iemand ooren -, iem. iets wijs maken, op de mouw spelden. *...NAAIJING, v. gmv. *...NADEREN, bw. gel. (ik naderde aan, heb of ben aangenaderd), nader komen. -D, bn. naderbij komende. *...NADERING, v. (-en). *...NAGELEN, bw. gel. (ik nagelde aan, heb aangenageld), met nagels of spijkers vastmaken. *...NAGELING, v. (-en). *...NEMELIJK, bn. (-er, -st), aangenomen kunnende of behoorende te worden; toe te staan, in te willigen; geloofbaar; (fig.) bevattelijk (van verstandsvermogen); op -e voorwaarden. -HEID, v. gmv. *...NEMEN, bw. ow. ong. (ik nam aan, heb aangenomen), ontvangen; toestaan, bewilligen; (als zoon) aannemen; (zich tot iets) verbinden; (eene godsdienst) omhelzen; (eene partij) kiezen; op zich nemen (iets te leveren of te maken); belang stellen in iets of iem.; (als lidmaat in een kerkgenootschap) toelaten; onderstellen; (krijgsvolk enz.) in dienst nemen; aanvangen, ondernemen; schatten, berekenen; geregtelijk goedkeuren; gekleurd kunnen worden (van eene stof); vooruit-komen (in het leeren), vorderingen maken. *...NEMER, m. (-s). *...NEEMSTER, v. (-s). *...NEMING, v. (-en). *...NOPEN, bw. gel. (ik noopte aan, heb aangenoopt), aanzetten, aansporen. *...NOPER, m. (-s). *...NOPING, v. gmv. *...NOOPSTER, v. (-s).

[Aanpakken]

Aanpakken, bw. gel. (ik pakte aan, heb aangepakt), vatten, grijpen; iets ongemakkelijks bij de hand nemen; aanvallen, aanranden; (fig.) iem. toespreken. *...PAKKER, m. (-s). *...PAKKING, v. gmv. *...PAKSTER, v. (-s). *...PALEN, ow. gel. (ik paalde aan, heb aangepaald), aangrenzen, belenden. -D, bn. aangrenzend, belendend. *...PALING, v. gmv. *...PASSEN, bw. gel. (ik paste aan, heb aangepast), beproeven of (een kleed) goed zit. *...PASSING, v. (-en). *...PERSEN, bw. gel. (ik perste aan, heb aangeperst), persende zamendrukken. *...PERSING, v. (-en). *...PIEPEN, bw. gel. (ik piepte aan, heb aangepiept), vogeltjes lokken. *...PIEPING, v. (-en). *...PLAKKEN, bw. gel. (ik plakte aan, heb aangeplakt), door middel van stijfsel of gom enz. vasthechten; (fig.) te duur verkoopen; bekend maken. *...PLAKKER, m. (-s). *...PLAKKING, v. (-en). *...PLAKSTER, v. (-s). *...PLANT, m. gmv. teelt, het aankweeken, bouw. *...PLANTEN, bw. gel. (ik plantte aan, heb aangeplant), een beplant stuk grond vergrooten. *...PLANTER, m. (-s). *...PLANTING, v. (ook) jong plantsoen. *...PLEISTEREN, bw. gel. (ik pleisterde aan, heb aangepleisterd), met fijnen kalk bestrijken. *...PLEISTERING, v. gmv. *...PLEMPEN, bw. gel. (ik plempte aan, heb aangeplempt), water dempen en het drooggemaakte met den vasten grond vereenigen. *...PLEMPING, v. (-en). *...PLOEGEN, bw. gel. (ik ploegde aan, heb aangeploegd), voortgaan met ploegen, een stuk land verder beploegen.

[pagina 14]
[p. 14]

*...PLOEGING, v. gmv. *...PORREN, bw. gel. (ik porde aan, heb aangepord), aanzetten, aansporen. *...PORRING, v. (-en). *...PORDER, m. (-s). *...PORSTER, v. (-s). *...PRATEN, bw. gel. (ik praatte aan, heb aangepraat), door praten opdringen, - doen koopen; hij heeft mij dit aangepraat, hij praatte zoo lang tot dat ik het nemen moest. *...PRATING, v. gmv. *...PREKEN, bw. gel. (ik preekte aan, heb aangepreekt) = AANPRATEN. *...PRIJZEN, bw. ong. (ik prees aan, heb aangeprezen), aanbevelen, den lof (van iem. of iets) verheffen. *...PRIJZER, m. (-s). *...PRIJSSTER, v. (-s). *...PRIJZING, v. (-en). *...PRIKKELEN, bw. gel. (ik prikkelde aan, heb aangeprikkeld), met eenen prikkel of puntigen stok steken of stooten; (fig.) aanzetten, aansporen. *...PRIKKELING, v. (-en). *...PUNTEN, bw. gel. (ik puntte aan, heb aangepunt), een punt (aan iets) maken of scherper maken; (iem. in eenen woordenstrijd) wikkelen. *...PUNTER, m. (-s). *...PUNTING, v. (-en). *...PUNTSTER, v. (-s).

[Aanraden]

Aanraden, bw. gel. en ong. (ik raadde of ried aan, heb aangeraden), raad geven om iets te doen. *...RADER, m. (-s). *...RAADSTER, v. (-s). *...RADING, v. (-en). *...RAKEN, bw. gel. (ik raakte aan, heb aangeraakt), met de hand aan (iets of iem.) komen, aanroeren. *...RAKING, v. (-en), met iem. in - komen, iem. ontmoeten, - ergens aantreffen; met iem. betrekkingen aanknoopen. *...RANDEN, bw. gel. (ik randde aan, heb aangerand), aantasten, aanvallen. *...RANDER, m. (-s). *...RANDING, v. (-en). *...RANDSTER, v. (-s). *...RANZEN, bw. gel. (ik ransde aan, heb aangeransd), iem. aanvallen of ruw bejegenen. *...REGTBANK, v. (-en) of ...TAFEL, v. (-s), bank of tafel waarop spijzen worden gereed gemaakt. *...REGTEN, bw. gel. (ik regtte aan, heb aangeregt), opdisschen, (de spijzen) opbrengen; (een feest) geven; (fig.) veroorzaken, bedrijven, uitrigten. *...REGTER, m. (-s). *...REGTING, v. (-en). *...REGTSTER, v. (-s). *...REIKEN, bw. gel. (ik reikte aan, heb aangereikt), geven, overgeven, van hand tot hand laten gaan. *...REIKING, v. (en). *...REKENBAAR, bn. (-der, -st), (regt.) = TOEREKENBAAR. *...REKENEN, bw. gel. (ik rekende aan, heb aangerekend), op rekening stellen; (fig.) toeëigenen; toeschrijven, toedichten; opleggen. *...REKENING, v. (-en). *...RENNEN, ow. gel. (ik rende aan, heb aangerend), rennende naderen; in galop rijden. *...RENNING, v. gmv. *...RID, m. gmv. spoedige aannadering van ruiterij, charge. *...RIDSELEN, bw. gel. (ik ridselde aan, heb aangeridseld), zachtjes bewegen, ligt -, even aanraken. *...RIDSELING, v. (-en). *...RIDSEN, bw. gel. (ik ridste aan, heb aangeridst), aanzetten, aansporen (tot ijver); opstoken (tot kwaad); door list aanwerven. *...RIDSER, m. (-s). *...RIDSING, v. (-en). *...RIDSTER, v. (-s). *...RIDSGELD, o. (-en) handgeld bij de aanwerving. *...RIGTEN, bw. (gel.) (ik rigtte aan, heb aangerigt) = AANREGTEN. *...RIJDEN, ow. bw. ong. (ik reed aan, heb of ben aangereden), rijdende naderen; snel rijden; bij iem. -, in het voorbijrijden aan iem. een bezoek brengen; (fig.) slecht van eene zaak afkomen; dingen naar iets. *...RIJDER, m. (-s). *...RIJDING, v. gmv. *...RIJDSTER, v. (-s). *...RIJGEN, bw. ong. (ik reeg aan, heb aangeregen), in eene rij -, aan eenen draad vastmaken of bijeenvoegen (koralen, paarlen enz.); (fig.) aan den degen rijgen, door-

[pagina 15]
[p. 15]

steken; (zeew.) twee zeilen door middel van een touw rijgende aan elkander verbinden. *...RIJGER, m. (-s). *...RIJGING, v. (-en). *...RIJGSTER, v. (-s). *...ROEIJEN, ow. bw. gel. (ik roeide aan, heb aangeroeid), vooruitkomen met riemslagen op het water; roeijende snel naderen; aanleggen (met eene schuit); in het voorbijroeijen aan iem. een bezoek brengen. *...ROEIJER, m. (-s). *...ROEIJING, v. gmv. *...ROEISTER, v. (-s). *...ROEP, m. gmv. *...ROEPEN, bw. ong. (ik riep aan, heb aangeroepen), iem. roepende aanspreken; (fig.) om hulp smeeken; afhalen in het voorbijgaan enz. *...ROEPER, m. (-s). *...ROEPING, v. (-en). *...ROEPSTER, v. (-s). *...ROEREN, bw. gel. (ik roerde aan, heb aangeroerd), aanraken; doen bewegen; aanhalen, vermelden; oppervlakkig behandelen (een onderwerp); gij hadt die snaar niet moeten -, gij hadt hiervan moeten zwijgen. *...ROERER, *...ROERDER, m. (-s). *...ROERING, v. (-en). *...ROERSTER, v. (-s). *...ROLLEN, bw. ow. gel. (ik rolde aan, heb of ben aangerold), rollende voortgaan of doen voortgaan. *...ROLLER, m. (-s). *...ROLLING, v. (-en). *...ROLSTER, v. (-s). *...RUKKEN, ow. bw. gel. (ik rukte aan, heb of ben aangerukt), rukkende of schuivende nader brengen; naderen (van troepen). *...RUKKING, v. (-en).

[Aansarren]

Aansarren, bw. gel. (ik sarde aan, heb aangesard), sterk aanhitsen op iem.; tergen; loslaten (eenen hond). *...SARRER, m. (-s). *...SARRING, v. (-en). *...SARSTER, v. (-s). *...SCHAFFEN, bw. ZICH -, ww. gel. (ik schafte (mij) aan, heb (mij) aangeschaft), (doen) verkrijgen, koopen; zich (van iets) voorzien. *...SCHAFFING, v. gmv. *...SCHAKELEN, bw. gel. (ik schakelde aan, heb aangeschakeld), met schakels verbinden. *...SCHAKELING, *...EENSCHAKELING, v. (-en), (fig.) volgorde van verscheidene gelijksoortige voorwerpen, (ook) van gedachten. *...SCHARRELEN, ow. gel. (ik scharrelde aan, ben aangescharreld), met ongelijke schreden naderen; met de beenen slingeren. *...SCHARRELING, v. gmv. *...SCHELLEN, ow. gel. (ik schelde aan, heb aangescheld) = AANBELLEN. *...SCHERPEN, bw. gel. (ik scherpte aan, heb aangescherpt), spits of dunner maken. *...SCHERPER, m. (-s). *...SCHERPING, v. (-en). *...SCHIETEN, bw. ow. ong. (ik schoot aan, heb of ben aangeschoten), voor de eerste maal afvuren, (een geweer) beproeven; aantrekken (een kleed); (fig.) kwetsen; zich werpen op; toesnellen; komen, aankomen; vooruitkomen (van een werk). *...SCHIETING, v. gmv. *...SCHIJN, o. gmv. uiterlijke gedaante, voorkomen, aanzien (eener zaak); in het zweet zijns -s, zwaar werkende, zwoegende. *...SCHIJNEN, bw. ow. ong. (ik scheen aan, heb aangeschenen), beginnen te schijnen. *...SCHIJNING, v. gmv. *...SCHIKKEN, ow. gel. (ik schikte aan, heb aangeschikt), schuivende naderen. *...SCHITTEREN, bw. gel. (ik schitterde aan, heb aangeschitterd). *...SCHITTERING, v. gmv. *...SCHOEIJEN, bw. ZICH -, ww. gel. (ik schoeide (mij) aan, heb (mij) aangeschoeid), schoenen aandoen; (ook) schoeijingen maken (tegen eenen wal enz.). *...SCHOEIJING, v. gmv.

[Aanschouw]

Aanschouw, m. gmv. gezigt; blik (op iets); met den eersten -, op het eerste gezigt. *-ELIJK, bn. en bijw. (-er, -st), gezien of aanschouwd kunnende worden, zigtbaar; bespiegelend; het - on-

[pagina 16]
[p. 16]

derwijs (dat van Pestalozzi). *-EN, bw. gel. (ik schouwde aan of aanschouwde, heb aanschouwd of aangeschouwd), beschouwen, aanzien, toezien, gadeslaan; (fig.) gewaar worden; -de kennis, (wijsb.) kennis die door de gewaarwording wordt verkregen. *-ING, v. (-en). *-ER, m. (-s). *-STER, v. (-s). *...SCHRAPPEN, bw. gel. (ik schrapte aan, heb aangeschrapt), met een schrap aanteekenen of aanhalen. *...SCHRAPPING, v. (-en). *...SCHREEUWEN, bw. gel. (ik schreeuwde aan, heb aangeschreeuwd), tot iem. schreeuwen, iem. beknorren. *...SCHREIJEN, bw. gel. (ik schreide aan, heb aangeschreid); iemand om hulp -, schreijende smeeken. *...SCHRIJVEN, bw. ong. (ik schreef aan, heb aangeschreven), aan- of opteekenen; op rekening stellen; schriftelijk bevelen; oproepen, beleggen (eene vergadering); bij iem. goed of kwaad aangeschreven staan, bij iem. al of niet in gunst zijn. *...SCHRIJVER, m. (-s). *...SCHRIJFSTER, v. (-s). *...SCHRIJVING, v. (-en). *...SCHROEVEN, bw. gel. (ik schroefde aan, heb aangeschroefd), de schroef vaster draaijen. *...SCHROEVING, v. (-en). *...SCHUDDEN, bw. gel. (ik schudde aan, heb aangeschud), heen en weder bewegen. *...SCHUDDING, v. (-en). *...SCHUIVEN, bw. ow. ong. (ik schoof aan, heb aangeschoven), schuivende nader brengen of nader komen. *...SCHUIVING, v. (-en). *...SCHUREN, bw. gel. (ik schuurde aan, heb aangeschuurd), wrijven (tegen of iets).

[Aanslaan]

Aanslaan, bw. ow. onr. (ik sloeg aan, heb of ben aangeslagen), slaande raken (in het kolfspel enz.); vastspijkeren; vastmaken (de lijn eener trekschuit, het aas van eenen vischhoek); beginnen te zingen; geluid geven (van vogels); aanplakken; te koop stellen (een huis, eenen inboedel); schatten, waarderen; blaffen (van honden); bepalen het bedrag door de belastingschuldigen te voldoen; groeten (van militairen); beginnen te werken; in het loopen de pooten tegen elkander slaan (van paarden); het geweer presenteren (van schildwachten); groeten (van militairen); gedijen, beterschap aanbrengen (van geneesmiddelen); de zeilen -, (zeew.) vastmaken, (ook fig.) alle middelen te baat nemen; eenen boedel niet willen -, niet willen aanvaarden of in bezit nemen. *...SLAG, m. (-en), in al de bet. van het ww.; (ook) plaats waar eene trekschuitlijn geslagen wordt; kwaadaardige toeleg, komplot; aanranding; raming, begrooting (van kosten); juist op den - komen, juist bij het begin komen; (muz.) eenen goeden - hebben (op het klavier). -BILJET, o. (-ten), papier waarop het door den belastingschuldige te betalen bedrag is vermeld. *...SLAGING, v. (-en), inbeslagneming van goederen. *...SLAPPEN, ow. gel. (ik slapte aan, ben aangeslapt), verslappen, verflaauwen. *...SLAPPING, v. gmv. *...SLEPEN, bw. gel. (ik sleepte aan, heb aangesleept), slepende nader brengen; daar komt hij -, (fig.) daar nadert hij schoorvoetende. *...SLIBBEN, ow. gel. (het slibde aan, is aangeslibd) = AANSLIJKEN; aangeslibd land. *...SLIJKEN, ow. gel. (het slijkte aan, is aangeslijkt, ook aangesleken), door aangezet slijk grooter worden (van land). *...SLIJPEN, bw. ong. (ik sleep aan, heb aangeslepen), scherper maken (eene punt enz.). *...SLINGEREN, bw. ow. gel. (ik slingerde aan, heb aangeslingerd), slingerende nader brengen;

[pagina 17]
[p. 17]

waggelende aankomen. *...SLUIPEN, ow. ong. (ik sloop aan, ben aangeslopen), sluipende naderen, stil of heimelijk aankomen. *...SLUIPING, v. (-en). *...SLUITEN, bw. ong. (ik sloot aan, heb aangesloten), een slot op iets leggen; de eene zaak bij de andere zoodanig voegen dat zij in elkander passen; (mil.) de gelederen -. ZICH -, ww. zich bij iem. voegen, eene partij omhelzen. *...SLUITER, m. (-s). *...SLUITING, v. (-en). *...SLUITSTER, v. (-s).

[Aansmeden]

Aansmeden, bw. ow. gel. (ik smeedde aan, heb aangesmeed), smedende zamenvoegen; vlug doorsmeden. *...SMEDING, v. (-en). *...SMELTEN, bw. ow. ong. (ik smolt aan, heb aangesmolten), smeltende zamenvoegen; vlug doorsmelten. *...SMELTING, v. (-en). *...SMEREN, bw. gel. (ik smeerde aan, heb aangesmeerd), met smeer bestrijken of bemorsen; (eenen muur) grof met kalk aanstrijken; (fig.) bedriegelijk iem, iets opdringen, te duur verkoopen; bedriegen. *...SMEERDER, m. (-s). *...SMEERSTER, v. (-s). *...SMERING, v. (-en). *...SMIJTEN, bw. ow. ong. (ik smeet aan, heb aangesmeten), hard tegen iets aanwerpen of vallen. *...SMIJTING, v. (-en). *...SNELLEN, ow. gel. (ik snelde aan, ben aangesneld), vlug -, haastig komen aanloopen. *...SNOEREN, bw. gel. (ik snoerde aan, heb aangesnoerd), door snoeren of veters verbinden, vast aanrijgen. *...SNOERING, v. (-en). *...SPANNEN, bw. ow. gel. (ik spande aan, heb aangespannen), paarden -, ossen spannen; (al zijne krachten) inspannen, zich beijveren; iets sterker uitrekken; met iem. -, zamenzweren; zich vereenigen. *...SPANNER, m. (-s). *...SPANSTER, v. (-s). *...SPANNING, v. (-en). *...SPATTEN, bw. ow. gel. (ik spatte aan, heb of ben aangespat), uitspringen (van water, bloed enz.); aansprenkelen. *...SPATTING, v. (-en). *...SPELDEN, bw. gel. (ik spelde aan, heb aangespeld), met spelden vastmaken of vasthechten. *...SPELDING, v. (-en). *...SPELEN, ow. gel. (ik speelde aan, heb aangespeeld), de voorhand hebben (in het spel), het eerste spelen, opspelen; sneller spelen; (fig.) zinspelen. *...SPELING, v. (-en) = TOESPELING. *...SPETEN, bw. gel. (ik speette aan, heb aangespeet), aan het spit steken. *...SPIJKEREN, bw. gel. (ik spijkerde aan, heb aangespijkerd), met spijkers vastnagelen. *...SPINNEN, bw. ow. ong. (ik spon aan, heb aangesponnen), vastmaken -, aaneenvoegen door spinnen; (fig.) aanleggen, smeden (een komplot); vlugger spinnen. *...SPOEGEN, bw. gel. (ik spoegde aan, heb aangespoegd) = AANSPUWEN. *...SPOELEN, bw. ow. gel. (ik spoelde aan, heb of ben aangespoeld), op het strand werpen (door de zee), aan wal komen drijven; snel wasschen (goed); door het water op het drooge geworpen worden. *...SPOELING, v. (-en), aanwas, aanslijking (aan de oevers der zee of eener rivier); gronden die droog liggen na door de zee overdekt te zijn geweest; door de zee op het strand geworpen voorwerpen. *...SPOREN, bw. gel. (ik spoorde aan, heb aangespoord), met sporen aandrijven, de sporen geven; (fig.) aanmoedigen, aanzetten; ophitsen. *...SPORING, v. (-en). *...SPRAAK, v. (...aken), redevoering, toespraak; eisch, regt; - op iets maken, beweren regt op iets te hebben; dank voor uwe -, dank voor uw bezoek; wij hebben weinig -, er komen niet veel menschen bij ons. *...SPRAKELIJK, bn.

[pagina 18]
[p. 18]

verantwoordelijk. -HEID, v. gmv. *...SPREKEN, bw. ow. ong. (ik sprak aan, heb aangesproken), het woord tot iem. rigten, toespreken, vragen; bezoeken (in het voorbijgaan); verkoopen (goederen enz.); gebruiken, zich bedienen van; (muz.) eenen toon geven; de flesch -, drinken; ter begrafenis -, noodigen. *...SPREKER, m. (-s), in alle bet.; (ook) begrafenis-bidder. *...SPREKING, v. (-en). *..SPRINGEN, ow. ong. (ik sprong aan, heb of ben aangesprongen), tegen iets opspringen; springende naderen. § *...SPUGEN, bw. ow. ong. (ik spoog aan, heb aangespogen), en *...SPUWEN, bw. ow. gel. (ik spuwde aan, heb aangespuwd), tegen -, op iets spuwen, voortgaan met spuwen; (fig.) groot bewijs van verachting geven.

[Aanstaan]

Aanstaan, ow. onr. (ik stond aan, heb aangestaan), behagen, bevallen, aangenaam zijn; half geopend zijn (van eene deur); het zal nog wel wat - of duren; het staat niet aan mij, het hangt van mij niet af, het is niet in mijne magt. *-DE, td. en bn., in alle bet.; (ook) eerstkomende, op handen zijnde, b.v. de - week, het - jaar, zijne - vrouw. *-DE, m. en v. toekomende man of vrouw (echtgenoot), verloofde. *...STAMPEN, bw. gel. (ik stampte aan, heb aangestampt), stampende fijn maken; de lading van een vuurwapen indrukken. *...STAMPING, v. (-en). *...STAMPER, m. (-s). *...STAMPSTER, v. (-s). *...STAPPEN, ow. gel. (ik stapte aan, heb aangestapt), naderbij komen; sneller loopen, sterk stappen. *...STAPPER, m. (-s). *...STAPSTER, v. (-s). *...STAREN, bw. gel. (ik staarde aan, heb aangestaard), aanschouwen, strak aanzien. *...STARING, v. gmv. *...STEKEN, bw. ow. ong. (ik stak aan, heb aangestoken), steken (aan het spit); vasthechten (door middel van eene pen, speld of naald); ontsteken, opsteken (licht); aanmaken (vuur); besmetten; opsteken (een vat bier); beginnen te rotten (van vruchten). -D, td. en bn., eene -e ziekte. *...STEKER, m. (-s). *...STEEKSTER, v. (-s). *...STEKING, v. (-en). *...STELLEN, bw. gel. (ik stelde aan, heb aangesteld), tegen iets zetten, - stellen of plaatsen; benoemen, in dienst stellen; zich - als, zich gedragen als (een gek enz.). *...STELLER, m. (-s). *...STELLING, v. (-en), akte van -, bewijs van benoeming. *...STERVEN, of *...BESTERVEN, ow. ong. (het sterft aan, is aangestorven), bij erfenis toevallen. *...STERVING, v. gmv. erfenis, successie. *...STEVENEN, ow. gel. (ik stevende aan, heb aangestevend), ergens heen zeilen. *...STICHTEN, bw. gel. (ik stichtte aan, heb aangesticht), veroorzaken, te weeg brengen (in een kwaden zin). *...STIKKEN, bw. gel. (ik stikte aan, heb aangestikt), door stikken aan elkander hechten; vlijtig doorstikken. *...STIKKING, v. (-en). *...STIPPEN, bw. gel. (ik stipte aan, heb aangestipt), met eene stip aanteekenen; (fig.) iets even aanroeren, ter loops van iets melding maken. *...STIPPING, v. gmv. *...STOFFEN, bw. gel. (ik stofte aan, heb aangestoft), het stof bijeen vegen. *...STOKEN, bw. gel. (ik stookte aan, heb aangestookt), vuur aanmaken, beter doen branden; (fig.) opruijen, aanhitsen. -D, td. en bn. *...STOKER, m. (-s). *...STOOKSTER, v. (-s). *...STOKING, v. (-en).

[Aanstonds]

Aanstonds, bijw. terstond, dadelijk, onmiddellijk.

[Aanstoomen]

Aanstoomen, ow. gel. (ik stoomde aan. heb of ben aangestoomd),

[pagina 19]
[p. 19]

stoomende naderen; hard aanstoomen; het schip is tegen de brug aangestoomd, heeft er stoomende tegen gestooten.

[Aanstoot]

Aanstoot, m. (-en), schok door het stooten of vallen van twee voorwerpen tegen elk.; beletsel, hinderpaal, belemmering; (fig.) schandaal, ergernis; - geven, ergernis veroorzaken; hij is de steen des -s, door hem mislukt de zaak; (ook) hij is een voorwerp van berisping; veel - lijden, veel tegenkanting ondervinden; § veel - s hebben, veel gezocht zijn. *-ELIJK, bn. en bijw. (-er, -st), ergerlijk, kwetsend, onbetamelijk. *-ELIJKHEID, v. (...heden). *-EN, bw. ow. ong. (ik stiet aan, heb aangestooten); dieper instooten, aanstampen; tegen iets of iem. stooten; met de tong -, stameren. *-ING, v. (-en).

[Aanstoppen]

Aanstoppen, bw. gel. (ik stopte aan, heb aangestopt), eene opening aanvullen. *...STOPPER, m. (-s). *...STOPSTER, v. (-s). *...STOPPING, v. (-en). *...STORMEN, bw. ow. gel. (ik stormde aan, heb aangestormd), met geweld aanvallen; heftig aanloopen; voortstormen (van harden wind). *...STORMING, v. (-en). *...STOUWEN, bw. gel. (ik stouwde aan, heb aangestouwd), ophoopen; (fig.) aanzetten, aansporen. *...STOUWING, v. (-en). *...STRALEN, bw. gel. (ik straalde aan, heb aangestraald), stralen op iets werpen. *...STRALING, v. (-en). *...STRANDEN, ow. gel. (ik strandde aan, ben aangestrand), op het strand geworpen worden, op het drooge loopen; (fig.) iets zien mislukken. *...STRANDING, v. (-en). *...STREELEN, bw. gel. (ik streelde aan, heb aangestreeld), aanhoudend streelen. *...STREELING, v. gmv. *...STREPEN, bw. gel. (ik streepte aan, heb aangestreept), met eene streep aanhalen, eene streep ergens bij plaatsen. *...STREEPING, v. (-en). *...STREVEN, bw. ow. gel. (ik streefde aan, heb of ben aangestreefd), ligt aanraken, even beroeren; blijven zijn best doen. *...STREVING, v. (-en). *...STRIJKEN, bw. ow. ong. (ik streek aan, heb aangestreken), bepleisteren; met verf bestrijken; de pooten onder het loopen tegen elk. schuren (van paarden); aannaderen (van vogels enz.); moedig aanstappen, trotsch naderen; neêrlaten (een zwaren last). *...STRIJKING, v. (-en). *...STRIKKEN, bw. ow. gel. (ik strikte aan, heb aangestrikt), met linten of koorden vastmaken, met eenen strik vasthechten; vlug strikken. *...STRIKKING, v. gmv. *...STROMPELEN, ow. gel. (ik strompelde aan, ben aangestrompeld), waggelende (van ouderdom) aannaderen. *...STROMPELING, v. gmv. *...STROOMEN, bw. ow. gel. (ik stroomde aan, heb of ben aangestroomd), b.v. de rivier stroomt tegen het kasteel aan; door de zee aangestroomd land; - AANSPOELEN. *...STRUIKELEN, ow. gel. (ik struikelde aan, ben aangestruikeld), struikelende naderen. *...STRUIKELING, v. gmv. *...STUIVEN, ow. ong. (ik stoof aan, ben aangestoven), ophoopen (van stof of zand); (fig.) komen -, ijlings aanloopen. *...STUWEN, bw. gel. (ik stuwde aan, heb aangestuwd) = AANSTOUWEN. *...SULLEN, ow. gel. (ik sulde aan, ben aangesuld), sullende of glijdende naderen.

[↑ Aantaal]

↑ Aantaal, v. gmv. het aanspreken in regten. *...TALEN, bw. gel. (ik taalde aan, heb aangetaald).

[Aantal]

Aantal, o. gmv. menigte, hoeveelheid.

[Aantasten]

Aantasten, bw. gel. (ik tastte aan, heb aangetast), met de

[pagina 20]
[p. 20]

volle hand aanvatten of omvatten; (fig.) aanvallen, aanranden; omkoopen, vervreemden (zijne bezittingen); aanspreken; dat is een heet ijzer om aan te tasten, of het is geene kat om zonder handschoenen aan te tasten, dat is eene moeijelijke zaak om te beginnen. *...TASTING, v. (-en). *...TEEKENAAR, m. (...naren). *...TEEKENBOEK, o. (-en). *...TEEKENEN, ow. gel. (ik teekende aan, heb aangeteekend), met een teeken merken; opschrijven, te boek stellen; in ondertrouw laten opnemen; brieven -, laten inschrijven vóór de verzending. *...TEEKENING, v. (-en); ter - gaan, in ondertrouw laten opnemen. *...TEEKENKANTOOR, o. (...toren). *...TELEN, (B. *...TEELEN) bw. gel. (ik teelde aan, heb aangeteeld), aankweeken (dieren, boomen, planten). *...TELING, v. gmv. *...TELLEN, bw. gel. (ik telde aan, heb aangeteld), toetellen, geven; vlug tellen. *...TELLING, v. gmv. *...TIJGEN, bw. gel. en ong. (ik tijgde of teeg aan, heb aangetijgd of aangetegen), beschuldigen. *...TIJGER, m. (-s). *...TIJGSTER, v. (-s). *...TIJGING, v. (-en). *...TILLEN, bw. gel. (ik tilde aan, heb aangetild), tillende nader brengen. *...TIMMEREN, bw. gel. (ik timmerde aan, heb aangetimmerd), aanbouwen. *...TIMMERING, v. gmv. *...TOGT, (B. *...TOCHT), m. gmv. nadering, het optrekken van een leger; in - zijn, naderen. *...TOKKELEN, bw. gel. (ik tokkelde aan, heb aangetokkeld), kittelen; (fig.) aansporen, aanzetten, aandrijven. *...TOKKELING, v. (-en). *...TOKKEN, bw. gel. (ik tokte aan, heb aangetokt) = AANTOKKELEN. *...TOONEN, bw. gel. (ik toonde aan, heb aangetoond), aanwijzen; betoogen. -D, td. en bn. (taalk.) de -e wijze. *...TOONER, m. (-s). *...TOONING, v. (-en). *...TOOVEREN, bw. gel. (ik tooverde aan, heb aangetooverd), door tooverij doen ontstaan, b.v. iem. eene ziekte -. *...TONNEN, bw. gel. (ik tonde aan, heb aangetond), vlug met tonnen vullen, - meten. *...TRED, m. *...TREDING, v. gmv. aantogt, nadering. *...TREDEN, ow. bw. ong. (ik trad aan, ben aangetreden), nader treden; sneller voorttreden; aarde aan eenen boom -, de aarde digter bij den boom brengen; ten zes ure -, op de loopplaats (van militairen, schutters enz.). *...TREDING, v. (-en). *...TREFFEN, bw. ong. (ik trof aan, heb aangetroffen), toevallig ontmoeten, vinden. *...TREFFING, v. gmv. *...TREKKELIJK, (B. ook ...TREKLIJK), bn. (-er, -st), aanlokkelijk, bekoorlijk, aanminnig, aanvallig, behagelijk; gevoelig, vatbaar voor gewaarwordingen. -HEID, v. (...heden). *...TREKKEN, bw. ow. ong. (ik trok aan, heb of ben aangetrokken), naar zich toe halen, trekkende nader brengen; aanschuiven; (nat.) zonder aanraking andere ligchamen tot zich doen naderen, b.v. het ijzer wordt door den zeilsteen aangetrokken; (kleedingstukken) aandoen; zich iets -, zich iets ter harte nemen, belang in iets stellen, zich op iets toeleggen; (den vijand) naderen (van een leger); goed worden, dik worden (van lijm); glad worden (van geplakt papier of linnen). *...TREKKEND, bn. (-er, -st), (nat.). *...TREKKER, m. (-s), (ook) laarzentrekker, laarzenknecht, hoorn (om schoenen aan te trekken). *...TREKKING, v. (-en). -SKRACHT, v. gmv. (nat.). ...VERMOGEN, o. gmv. (nat.). *...TROUWEN, bw. gel. (ik trouwde aan, heb of ben aangetrouwd), door huwelijk verwant worden. *...TROUWING, v. gmv.

[pagina 21]
[p. 21]

[Aanvaarden]

Aanvaarden, bw. gel. (ik aanvaardde, heb aanvaard), zich belasten met, op zich nemen; aannemen; bezit nemen van; beginnen uit te oefenen (een ambt). *...VAARDER, m. (-s). *...VAARDING, v. gmv. *...VAARDSTER, v. (-s). *...VAART, v. (-en), haven, reede. *...VAL, m. (-len). *...VALLEN, bw. ow. ong. (ik viel aan, heb of ben aangevallen), naar of tot iets vallen; aantasten, aangrijpen; (fig.) hekelen, tegenspreken. -D, td. en bn. een - en verdedigend verbond, of- en defensieve alliantie; aanvallenderwijze handelen, het gevecht -, den strijd beginnen. *...VALLIG, bn. (-er, -st), bevallig, bekoorlijk. *...VALLIGHEID v. (...heden). *...VALLING, v. (-en). *...VANG, m. gmv. begin; opening (van eenen veldtogt enz.). *...VANGEN, bw. ow. ong. (ik ving aan, heb of ben aangevangen), beginnen, een begin maken; ondernemen; (fig.) wat moet ik -? hoe mij te helpen? *...VANGER, m. (-s). *...VANGSTER, v. (-s). *...VANKELIJK, (B. *...VANKLIJK), bn. en bijw. oorspronkelijk, eerst, eerstbeginnend; in den beginnne. *...VAREN, ow. bw. ong. (ik voer aan, heb of ben aangevaren), met eene schuit te water naderen, aanlanden; binnenloopen (eene haven); onder het varen stooten tegen iets; onder het varen iem. bezoeken. *...VARING, v. gmv. *...VATTEN, bw. gel. (ik vatte (v.s. vattede) aan, heb aangevat), aantasten, aanpakken, aangrijpen; (fig.) ondernemen. *...VATTING, v. gmv. *...VECHTEN, bw. ong. (ik vocht aan, heb aangevochten); (fig.) in verzoeking brengen of leiden. *...VECHTER, m. (-s). *...VECHTING, v. (-en). *...VECHTSTER, v. (-s). *...VEGEN, bw. gel. (ik veegde aan, heb aangeveegd). *...VERSTERVEN, ow. ong. = AANBESTERVEN. *...VERTROUWEN, bw. gel. = AANBETROUWEN. *...VERWANT, bn. vermaagschapt. -, m. en v. (-en), bloedverwant. *...VLECHTEN, bw. ong. (ik vlocht aan, heb aangevlochten). *...VLECHTING, v. gmv. *...VLIEGEN, ow. bw. ong. (ik vloog aan, heb of ben aangevlogen), vliegende nader komen; zeer snel aanloopen; (iem.) onverwachts op het lijf vallen; (fig.) beleedigen, hevig (tegen iem.) uitvaren. *...VLIEGING, v. gmv. *...VLIETEN, ow. ong. (ik vloot aan, ben aangevloten), zachtjes aanstroomen, vlietende naderen. *...VLIETING, v. gmv. *...VLOTTEN, ow. gel. (ik vlotte (v.s. vlottede) aan, ben aangevlot), vlottende of drijvende aan land komen; aangroeijen (door aanslibbing). *...VLOTTING, v. (-en). *...VOEDEN, ow. gel. (ik voedde aan, heb aangevoed), aankweeken, opkweeken. *...VOEGEN, bw. gel. (ik voegde aan, heb aangevoegd), vereenigen, bij of in elkander -, te zamen voegen. -D, bn. (taalk.) de -e wijze. *...VOEGING, v. (-en). *...VOEGSEL, o. (-s, -en). *...VOELEN, bw. gel. (ik voelde aan, heb aangevoeld), bevoelen, betasten. *...VOELING, v. gmv. *...VOER, m. (-en), invoer, het ter markt brengen van koopwaren; het ruim voorhanden zijn, b.v. het ruim stroomen van gas of water in de geleidingsbuizen. *...VOERDER, (B. *...VOERER), m. (-s), bevelhebber, leider, hoofd. *...VOEREN, bw. gel. (ik voerde aan, heb aangevoerd), nader brengen op een voertuig; invoeren, ter markt brengen; het bevel voeren (over een leger enz.); geleiden (tot den strijd); aanhalen (eene plaats uit een boek); bijbrengen (een getuige). *...VOERING, v. (-en). *...VOERSTER, v. (-s). *...VRAAG, v. (B.m. en v.)

[pagina 22]
[p. 22]

(...agen). *...VRAGE, v. (-n), - doen bij iem., iem. om iets verzoeken. *...VRAGEN, bw. gel. en ong. (ik vraagde of vroeg aan, heb aangevraagd). ↑*...VROUW, v. (-en), stammoeder. *...VRIEZEN, ow. ong. (ik vroor of vroos aan, ben aangevroren of aangevrozen), door de vorst met iets verbonden worden. *...VRIEZING, v. gmv. *...VRIJVEN, zie AANWRIJVEN. *...VULLEN, bw. gel. (ik vulde aan, heb aangevuld), het ontbrekende bijvoegen. *...VULLING, v. (-en). *...VUREN, bw. gel. (ik vuurde aan, heb aangevuurd), aanzetten, aansporen, aanmoedigen. *...VURING, v. gmv. *...VUURDER, m. (-s). *...VUURSTER, v. (-s).

[Aanwaaijen]

Aanwaaijen, (B. *...WAAIEN), bw. ow. gel. en ong. (ik waaide of woei aan, heb of ben aangewaaid), door den wind nader brengen of aangebragt worden; tegen iets waaijen; (fig.) onverwachts -, zonder moeite -, bij toeval iets krijgen; § van zijne geboorte erven of bezitten. *...WAKKEREN, bw. ow. ong. (ik wakkerde aan, heb of ben aangewakkerd), aanmoedigen; sterker -, heviger worden (van den wind). *...WAKKERING, v. (-en). *...WANDELEN, ow. gel. (ik wandelde aan, heb aangewandeld), wandelende naderen. *...WAS, m. gmv. vermeerdering, toeneming, vergrooting, aangroeijing; vloed (der zee); aanslijking. *...WASSEN, ow. ong. (ik wies aan, ben aangewassen), zich door aangroeijing vasthechten; vermeerderen, grooter worden; deze koe is aangewassen, de longen dezer koe zitten aan de ribben vast. *...WASSING, v. (-en). *...WENDEN, bw. gel. (ik wendde aan, heb aangewend), ergens heen wenden, naar iem. of iets toekeeren; (fig.) gebruiken, besteden, zich bedienen van. *...WENDING, v. gmv. *...WENNEN, bw. gel. (ik wendde aan, heb aangewend), zich iets -, tot eene gewoonte maken. *...WENNING, v. (-en). *...WENSEL, o. (-s). *...WENST, v. (-en), gewoonte, hebbelijkheid. *...WENTELEN, bw. gel. (ik wentelde aan, heb aangewenteld), door rollen nader brengen (een vat enz.). *...WENTELING, v. gmv. *...WERKEN, bw. ow. gel. (ik werkte aan, heb aangewerkt), aan (iets) vastmaken; vlijtig doorwerken. *...WERKING, v. (-en). *...WERPEN, bw. ong. (ik wierp aan, heb aangeworpen), werpende nader brengen; tegen (iets) werpen; (fig.) schielijk aantrekken (een kleedingstuk). *...WERPING, v. (-en). *...WERVEN, bw. ong. (ik wierf aan, heb aangeworven), krijgsvolk enz. in dienst nemen; (leden) winnen. *...WERVER, m. (-s). *...WERFSTER, v. (-s). *...WERVING, v. (-en). *...WEVEN, bw. gel. (ik weefde aan, heb aangeweefd), door weven zamenvoegen; vlijtig weven.

[Aanwezen]

Aanwezen, ow. onr. (ik ben aan, was aan, ben aan geweest), aanzijn; tot iets behooren, helpen iets uitmaken; aan het bewind zijn; aan dit stuk zijn nog drie ellen, dit stuk is nog drie ellen lang; er is niet veel aan, het heeft niets te beduiden, het is de moeite niet waard; ik ben er niet aan geweest, ik heb er niet aan geraakt; de bal is aan geweest, heeft geraakt; er slecht aan wezen, in een ongunstigen toestand verkeeren. (Zie ook op AAN). -, o. gmv. *-D, bn. aanwezig, bestaande, tegenwoordig. *-DE, m. en v. de -n, de tegenwoordig zijnde personen. *-DHEID, v. gmv. tegenwoordigheid. *...WEZIG, bn. -HEID, v. gmv. *...WIJZEN, bw. ong.

[pagina 23]
[p. 23]

(ik wees aan, heb aangewezen), aantoonen, doen of laten zien; (gelden) tot zeker gebruik bestemmen. -D, bn. (taalk.) aanwijzend voornaamwoord. *...WIJZER, m. (-s). *...WIJSSTER, v. (-s). *...WIJZING, v. (-en), aantooning enz.; (ook) geldswaardig papier, welks bedrag op een bepaalde plaats en tijd is betaalbaar gesteld. *...WINDEN, bw. ow. ong. (ik wond aan, heb aangewonden), door winden nader brengen; vlug winden. *...WINDING, v. gmv. (zeev.) wending van een schip. *...WINNEN, bw. ow. (ik won aan, heb aangewonnen), voordeel trekken; verkrijgen; toenemen. *...WINNING, v. (-en). *...WINST, v. (-en). *...WOEKEREN, ow. bw. gel. (ik woekerde aan, heb aangewoekerd), door woeker verkrijgen; steeds voortwoekeren; (fig.) voordeel trekken; voortgroeijen (van planten). *...WOEKERING, v. (-en). *...WORTELEN, ow. gel. (ik wortelde aan, heb of ben aangeworteld), wortel schieten; (fig.) hij stond daar als aangeworteld, als vastgenageld aan den grond. *...WRIJVEN, bw. (ong.) (ik wreef aan, heb aangewreven), tegen of op iets wrijven; (fig.) toedichten, toerekenen, aantijgen, te last leggen. *...WRIJVING, v. (-en). *...WROETEN, ow. gel. (ik wroette aan, heb aangewroet), wroetende nader komen; (fig.) slaafs werken. *...WROETING, v. (-en). *...WUIVEN, bw. gel. (ik wuifde aan, heb aangewuifd), groeten (met eenen hoed of doek zwaaijende).

[Aanzaaijen]

Aanzaaijen, (B. *...ZAAIEN), bw. gel. (ik zaaide aan, heb aangezaaid), bezaaijen; snel voortzaaijen. *...ZAKKEN, ow. gel. (ik zakte aan, ben aangezakt), (laten) neêrkomen; bijeenzakken (van nieuwe gronden); (fig.) langzaam naderen. *...ZAKKING, v. (-en). *...ZANDEN, bw. gel. (ik zandde aan, heb aangezand), met zand bestrooijen; verzanden. *...ZEGELEN, bw. gel. (ik zegelde aan, heb aangezegeld), door middel van een zegel vasthechten of verbinden. *...ZEGELING, v. gmv. *...ZEGGEN, bw. onr. (ik zeide aan, heb aangezegd), boodschappen, berigten, doen weten, mondeling bekend maken; beleggen, beroepen (eene vergadering); geregtelijk -, dagvaarden, beteekenen. *...ZEGGER, m. (-s), bode. *...ZEGSTER, v. (-s). *...ZEILEN, bw. ow. gel. (ik zeilde aan, heb of ben aangezeild), zeilende naderen; onder het zeilen stooten (tegen); (fig.) waggelende (van dronkenschap) aankomen; daar zult gij -, gij zult daar niet te regt komen, - niet goed ontvangen worden. *...ZEILING, v. gmv. *...ZETTEN, bw. ow. gel. (ik zette (v.s. zettede) aan, heb of ben aangezet), aan-, toevoegen, verbinden, vasthechten; aan elkander naaijen; plaatsen, stellen (bij, tegen of naast iets); instampen (de lading van een kanon); wetten, slijpen (een mes); aanhitsen, opstoken; aanmoedigen; vervalschen (wijn); scherper -, sterker maken (van dranken of vochten); zitten blijven (van droesem tegen den bodem eener flesch); te veel of ten onregte op rekening stellen; bezwalken (zwart worden, van zilver enz.); aan land -, aan wal zetten; (een blaasspeeltuig aan den mond) zetten; besmet worden (door eene ziekte); aanbranden (van spijs enz.); snel aankomen; ik wil het er op -, wagen; de partij -, doen verliezen (in het spel). *...ZETTEND, bn. aanhitsend, opwekkend. *...ZETTER, m. (-s); aanzetters-stop, gereedschap bij het laden van

[pagina 24]
[p. 24]

geschut. *...ZETSTER, v. (-s). *...ZETTING, v. (-en). *...ZETSEL, o. (-s), aangezet stuk; droesem, moer, bezinksel.

[Aanzien]

Aanzien, bw. ow. onr. (ik zag aan, heb aangezien), de oogen (naar iets of iem.) rigten, het oog op (iets of iem.) vestigen; beschouwen, aanschouwen; oordeelen (over iets); medelijden hebben (met); schijnen als of. *-, o. gmv. gezigt, uiterlijk, aanblik, hoedanigheid; (fig.) achting, eer, onderscheiding; gewigt, invloed; tegenwoordigheid; zonder - (of verschil) des persoons; ten - van, wat betreft, aangaande. *-ER, m. (-s), aanschouwer. *-LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), voornaam, aanmerkelijk; de aanzienlijken, de deftige -, voorname-, hooggeplaatste personen; (fr. gesch.) de vergadering der aanzienlijken (1788). -HEID, v. gmv. *...ZIGT, o. gmv. aangezigt; uitzigt, vertooning, aanblik. -KUNDE, v. gmv. gelaatkunde. *...ZIJN, ow. onr. -, o. gmv. = AANWEZEN. *...ZITTEN, ow. ong. (ik zat aan, heb of ben aangezeten), zich (aan tafel) zetten; (aan tafel) gezeten zijn. *...ZOEK, o. gmv. verzoek, bede, vraag; verzoekschrift; - doen (om iets). *...ZOEKEN, bw. onr. (ik zocht aan, heb of ben aangezocht), verzoeken. *...ZOEKER, m. (-s). *...ZOEKSTER, v. (-s). *...ZOEKING, v. (-en). *...ZOETEN, bw. ow. gel. (ik zoette aan, heb aangezoet), zoeter maken of worden, verzoeten; (fig.) aanlokken. *...ZOETING, v. (-en). *...ZUIVEREN, bw. gel. (ik zuiverde aan, heb aangezuiverd), (eene rekening) vereffenen, het achterstallige (eener schuld) voldoen. *...ZUIVERING, v. (-en). *...ZUREN, (B. *...ZUUREN), bw. ow. gel. (ik zuurde aan, heb aangezuurd), zuurder maken of worden. *...ZWELLEN, ow. ong. (ik zwol aan, ben aangezwollen). *...ZWELLING, v. (-en). *...ZWEMMEN, ow. ong. (ik zwom aan, heb of ben aangezwommen), zwemmende naderen; vlug zwemmen; aanspoelen (van hout).

[Aap]

Aap, m. (apen), dier; (fig.) nabootser; teekengereedschap; § groote som geld, schat; (fig.) dom -, onbehagelijk kind of mensch; den - in de mouw hebben, loosheid verbergen; hij laat den - uit de mouw kijken, hij toont wat hij is. (Zie de zamenstellingen op APEN). *-ACHTIG, bn. (-er, -st), als een aap, gelijkende op eenen aap. *-ACHTIGHEID, v. (...heden). *-JE, (B. -N), o. (-s); (fig.) aapjes, voorwendsels. *-JES-SNUIF, v. soort van snuiftabak.

[Aar]

Aar, v. (aren) een water, vliet. *-, (B. AIR), (aren), bovenste gedeelte van een korenhalm. *-, ader.

[Aard]

Aard, m. gmv. (B. AART, v.) natuurlijke gesteldheid, natuur, eigenschap, neiging, inborst, karakter; naar den -, zoo als het behoort; dat heeft geen -, dat past niet, is niet welvoegelijk; hij heeft een -je naar zijn vaârtje, hij gelijkt op zijnen vader. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), naar aarde gelijkende; aarde bevattende. -HEID, v. gmv. *-AKER, m. (-s), vrucht.

[Aardappel]

Aardappel, m. (-en). *-BOUW, m. gmv. *-BRIJ, m. gmv. *-LAND, o. (-en). *-LOOF, o. gmv. *-MARKT, v. (-en). *-MEEL, o. gmv. *-SCHILLEN, v. mv. *-SOEP, v. (-en). *-TAART., v. (-en). *-TEELT, v. gmv. *-VELD, o. (-en). *-ZIEKTE, v. gmv.

[Aardbei]

Aardbei, v. (-jen), aardbezie (vrucht). *...BESCHRIJVER, m. (-s). *...BESCHRIJVING, v. (-en).

[pagina 25]
[p. 25]

[Aardbeving]

Aardbeving, v. (-en). *-SAANWIJZER, m. (-s), (nat.) magneet waaraan een stukje ijzer hangt. *-SAFLEIDER, m. (-s), werktuig. *-SMETER, m. (-s), werktuig.

[Aardbezie]

Aardbezie, v. (...ziën). *...BEZIËNBED, o. (-den). ...BOOM, m. (-en). ...BOOMPJE, o. (-s). ...PLANT, v. (-en).

[Aardbodem]

Aardbodem, m. gmv. *...BOL, m. gmv. *...BOOR, v. (...boren), gereedschap.

[Aarde]

Aarde, v. gmv. een der vier hoofdstoffen; aardbol; als planeet aangewezen door het teeken illustratie ; ter - werpen, op den grond werpen; ter - bestellen, begraven; de oogen ter - slaan, de oogen neêrslaan.

[Aarden]

Aarden, bn. van aarde; eene -baan, een weg. *-, (B. of AARTEN), ow. gel. (ik aarde, heb geaard), tieren, welig groeijen (van planten en gewassen); (fig.) zich aan eene luchtstreek gewennen (van menschen); van inborst gelijken (op iem.).

[Aardeikel]

Aardeikel, m. (-s), vrucht. *...ETER, m. (-s), zekere worm.

[Aardewerk]

Aardewerk, o. gmv. potten, pannen, (steengoed). *-ER, m. (-s). *-SFABRIEK, v. (-en). *-SWINKEL, m. (-s).

[Aardgeest]

Aardgeest, m. (-en), kabouter, fabelachtig wezen. *...GEWAS, o. (-sen). *...GOED, o. gmv. bladen (tabak enz.) van geringe hoedanigheid. *...GORDEL, m. (-s). *...Haling, v. (-en). *...HARS, v. gmv. asphalt. *...HOOP, m. (-en).

[Aardig]

Aardig, bn. en bijw. (-er, -st), lief, aanvallig, behagelijk, aangenaam; (fig.) wonderlijk (van aard); ongewoon, zonderling, vreemd; netjes. *-HEID, v. (...heden). *-LIJK, bijw.

[Aarding]

Aarding, v. het aarden.

[Aardje]

Aardje, o. gmv. zie op AARD.

[Aardkleur]

Aardkleur, v. gmv. *...KLOOT, m. gmv. aardbol. *...KLUIT, v. (-en). *...KOBALT, o. gmv. *...KORST, v. gmv. *...KREKEL, m. (-s), zekere worm. *...KUIL, m. (-en). *...KUNDE, v. gmv. geologie. *...LUIS, v. (...zen). *...MANNETJE, o. (B. -N), (-s), fabelachtig wezen. *...MASSA, v. (-as). *...MEETKUNDE, v. gmv. *...METER, m. (-s), landmeter. *...METING, v. gmv. *...MUIS, v. (...zen), dier; (ook) aardaker. *...NABIJHEID, v. gmv. *...NOOT, v. (...noten), aardaker. *...PLAKKER, m. (-s), gereedschap der kanonniers. *...OLIE, v. gmv. naphtha.

[Aardrijk]

Aardrijk, o. gmv. de aarde met al wat er op en in is. *-SBESCHRIJVER, m. (-s). *-SBESCHRIJVING, v. gmv. de wiskundige -, de natuurkundige -, de staatkundige -. *-SKUNDE, v. gmv. *-SKUNDIGE, m. en v. (-n).

[Aardsch]

Aardsch, bn. werelsch.

[Aardschors]

Aardschors, v. gmv.

[Aardsgezind]

Aardsgezind, ook AARDGEZIND, bn. (-er, -st), verknocht aan de aarde. *-HEID, v. gmv.

[Aardslak]

Aardslak, v. (-ken). *...SLANG, v. (-en). *...SPIN, v. (-nen). *...STAMPER, m. (-s), gereedschap der kanonniers. *...STORTING, v. (-en). *...STROOM, m. de galvanische -. *...VAL, m. *...VEIL, o. gmv. zeker kruid. *...VERTE, v. gmv. *...VLAKTE, v. (-n). *...VLOO, v. (-ijen, B. -ien). *...VRUCHT, v. (-en). *...WERK, o. (-en), werk in de aarde; (ook) het kruijen van aarde. *...WORM, m. (-en); (ook fig.) arm-, ellendig mensch.

[pagina 26]
[p. 26]

[Aäronsblad]

Aäronsblad, o. gmv. zeker kruid.

[Aars]

Aars, m. (...zen), opening in het achterlijf, anus. *-DARM, m. (-en). § *-GAT, (B. -N) o. *-JE, (B -N,) o. (-s). *-VOET, m. (-en), vogel. § *-WISCH, m. (...wisschen). *-WORMEN, m. mv.

[Aarts]

Aarts, beteekent: eerste, voornaamste, zoo als: *-BEDRIEGER, m. (-s). *-BISDOM, o. (-men). *-BISSCHOP, m. (-pen). -PELIJK, bn. *-BOOSWICHT, m. (-en). *-DEKEN, m. (-en). *-DIAKEN, m. (-en). -SCHAP, o. gmv. *-DIEF, m. (...ven). *-DOM, bn. *-DOMKOP, m. (-pen). *-DOMOOR, m. (-en). *-ENGEL, m. (-en). *-GEK, m. (-ken). -KIN, v. (-nen). *-GIERIGAARD, m. (-s). *-GUIT, m. (-en). *-HERTOG, m. (-en). *-HERTOGDOM, o. (-men). *-HERTOGELIJK, bn. en bijw. *-HERTOGIN, v. (-nen). *-HUICHELAAR, m. (-s). *-KAMERHEER, m. (-en). *-KETTER, m. (-s). *-LEUGENAAR, *-LOGENAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *-PRIESTER, m. (-s). *-PRIESTERLIJK, bn. en bijw. ...SCHAP, o. gmv. *-SCHALK, m. (-en). *-SCHELM, m. (-en). *-SCHENKER, m. (-s), opperschenker ten hove. *-SPELER, m. (-s). *-VADER, m. (-s). -LIJK, bn. en bijw. *-VIJAND, m. (-en). -IN, v. (-nen). *-WOEKERAAR, m. (-s). *-ZUIPER, m. (-s).

[Aarzelen]

Aarzelen, ow. gel. (ik aarzelde, heb geaarzeld), weifelen, talmen, dralen, besluiteloos zijn. *...ZELING, v. (-en).

[Aas]

Aas, o. gmv. voedsel der dieren, voeder; dood ligchaam (van dieren), kreng; aanloksel (om vogels, visschen enz. te vangen), het kleinste gewigt; (fig.) het geringste, het minste; een of elf (in het kaartspel); schoppen aas, spadilje (de hoogste); (fig.) slecht vrouwspersoon. *-VRETEND, bn. *-ZAK, m. (-ken).

[Aasem]

Aasem, AASSEM, ASEM, m. gmv. zie ADEM.

[↑ Aatmaal]

↑ Aatmaal, o. (...malen), = EETMAAL.

[† Ab]

† Ab, v. (hebr. woord) elfde maand van den israelietischen kerkelijken kalender; na den 10den Ab heet deze maand Menachem.

[† Abaliënatie]

† Abaliënatie, v. (...ën), (regt.) vervreemding, eigendomsovergang.

[† Abanatie]

† Abanatie, v. (...ën), jaarban, verbanning voor den tijd van een jaar.

[† Abandon]

† Abandon, o. gmv. afstand, overgave; afstandsregt; verlatenheid, hulpelooze toestand. *-NEREN, bw. gel. (ik abandonneerde, heb geabandonneerd), afstaan; de partij opgeven (in het schaakspel).

[Abberdaan]

Abberdaan, (B. ABERDAAN). LABBERDAAN, m. gmv. gezouten visch.

[† Abbreviatie]

† Abbreviatie, v. (...ën), ver-, afkorting. *...VIËREN, bw. gel. (ik abbreviëerde, heb geabbreviëerd), afkorten, verkorten.

[† Abcès]

† Abcès, o. (-sen), etterbuil, ettergezwel.

[† Abderitisch]

† Abderitisch, bn. en bijw. (fig.) onnoozel, belagchelijk; op de wijze der Abderieten.

[† Abdicatie]

† Abdicatie, v. (...ën), afstand, vrijwillige aftreding, nederlegging eener waardigheid; afdanking; uitsluiting. *...CEREN, *...QUEREN, bw. gel. (ik abdiceerde, heb geabdiceerd), afstand doen, nederleggen (eene waardigheid).

[Abdij]

Abdij, (B. ABDY), v. (-en), klooster met eenen abt tot bestuurder. *...DIS, v. (-sen), kloostervoogdes.

[Abé]

Abé, ABECÉ, o. gmv. alfabet, letterlijst; (fig.) hij is nog aan het -,

[pagina 27]
[p. 27]

hij is nog zeer onervaren. *-BANK, v. (-en). *-BOEK, o. (-en). *-BORD, o. (-en). *-JONGEN, m. (-s). *-KIND, o. (-eren), (fig.) domoor, weetniet.

[Abeel]

Abeel, *-BOOM, m. (-en), witte populier.

[Abel]

Abel, bn. (-er, -st), handig, bekwaam, aardig. *-HEID, v. gmv.

[† Ab intestato]

† Ab intestato, bijw. zonder testament.

[† Abjectie]

† Abjectie, v. gmv. weg-, verwerping; laagheid; zelfvernedering. *...JURECTIE, v. (...ën), afzwering, loochening met eenen eed. *...JUREREN, bw. gel. (ik abjureerde, heb geabjureerd), afzweren.

[† Ablutie]

† Ablutie, v. (...ën), wassching, reiniging (als godsdienstpligt).

[† Abnorm]

† Abnorm, *-AAL, bn. (-er, -aler, -st, -aalst), tegen den regel, afwijkende van de vormen; misvormd, wanvormig, ziekelijk. *-ITEIT, v. (-en).

[† Aboleren]

† Aboleren, bw. gel. (ik aboleerde, heb geaboleerd), afschaffen, opheffen, intrekken; uitdelgen. *...LITIE, v. (-ën), afschaffing. *...LITIONIST, m. (-en), afschaffer, voorstander van de afschaffing der slavernij.

[† Abominabel]

† Abominabel, bn. (-er, -st), afschuwelijk, verfoeijelijk. *...NATIE, v. gmv. *...NEREN, bw. gel. (ik abomineerde, heb geabomineerd), verfoeijen, verafschuwen.

[† Abondant]

† Abondant, bn. (-er, -st), overvloedig, rijkelijk, ruim voorhanden. *-IE, v. gmv. overvloed.

[† Abonnement]

† Abonnement, o. gmv. verbindtenis door inteekening. *...NEREN (ZICH), ww. gel. (ik abonneerde mij, heb mij geabonneerd); - op, zich door inteekening verbinden.

[† Aborderen]

† Aborderen, ow. bw. gel. (ik abordeerde, heb geabordeerd), aanlanden, aanklampen; (fig. en zeew.) op zijde komen; staande houden, aanspreken. *...TEREN, ow. gel. (ik aborteerde, heb geaborteerd), eene miskraam hebben, ontijdig bevallen.

[† Abracadabra]

† Abracadabra, o. gmv. kabbalistisch tooverwoord.

[Abrikoos]

Abrikoos, v. en m. (...ozen), (m. boom, v. vrucht). *-BOOM, m. (-en). *-PIT, v. ten).

[† Abrogatie]

† Abrogatie, v. (...ën) afschaffing, opheffing, intrekking (eener wet); vervanging (eener wet door eene andere). *...GEREN, bw. gel. (ik abrogeerde, heb geabrogeerd), afschaffen, opheffen.

[† Absent]

† Absent, bn. afwezig; (fig.) verstrooid van gedachten, verward; de -en, de afwezigen. *-EREN (ZICH), ww. gel. (ik absenteerde mij, heb mij geabsenteerd), zich verwijderen, heengaan, verlaten (eene vergadering enz.). *-IE, v. gmv. afwezigheid; verstrooidheid (van gedachten).

[Absinth]

Absinth, o. gmv. sterk bittere plant; ook zeker likeur.

[† Absolutie]

† Absolutie, v. gmv. (r.k.) vrijspraak, vergeving (van zonden), aflaat. *...LUTISMUS, o. gmv. willekeur-heerschappij, onbeperkte gezagvoering. *...LUTIST, m. (-en), aanhanger der onbeperkte alleenheersching. *...LUUT, bn. (...luter, -st), volstrekt, op zich zelf; onbepaald, onafhankelijk.

[† Absolveren]

† Absolveren, bw. gel. (ik absolveerde, heb geabsolveerd), vrijspreken; ontbinden; voleinden. *...SORBEREN, bw. gel. (ik absorbeerde, heb geabsorbeerd), inzuigen, in zich opnemen, opslorpen, verzwelgen; (ook fig.). *...SORPTIE, v. gmv. inzuiging, opslorping.

[† Abstinent]

† Abstinent, bn. (-er, -st), matig, ingetogen, met onthouding.

[pagina 28]
[p. 28]

*-IE, v. (...iën), onthouding (van spijs en drank). *...STRACT, bn. (-er, -st), afgetrokken, op zich zelf beschouwd; de abstracte wetenschappen, wiskunde, sterrekunde enz.. *...STRAHEREN, bw. gel. (ik abstraheerde, heb geabstraheerd), afzonderen, aftrekken, afleiden.

[† Absurd]

† Absurd, bn. (-er, -st), ongerijmd, dwaas, zot, onverstandig, onnoozel; strijdig met de rede. *-ITEIT, v. (-en), ongerijmdheid.

[Abt]

Abt, m. (-en), kloostervoogd.

[Abuis]

Abuis, o. (...zen), vergissing; misvatting; per -, bij vergissing.

[† Abundant]

† Abundant, bn. *-IE, v. = ABONDANT. *...DEREN, ow. gel. (ik abundeerde, heb geabundeerd), overvloeijen, in overvloed voorhanden zijn; overvloed hebben.

[† Abuseren]

† Abuseren, bw. gel. (ik abuseerde, heb geabuseerd), misbruik maken, misleiden. ZICH -, ww. zich vergissen. *...SIEF, bn. verkeerd, mis. *...SIEVELIJK, bijw. bij vergissing.

[† Acacia]

† Acacia, m. (-as), zevenboom; (ook) plant. *...JOU, o. mahoniehout.

[† Accableren]

† Accableren, bw. gel. (ik accableerde, heb geaccableerd), overladen, bezwaren, ter neêr drukken.

[† Accederen]

† Accederen, ow. gel. (ik accedeerde, heb geaccedeerd), bijvallen, toestemmen, toetreden.

[† Acceleratie]

† Acceleratie, v. gmv. (werkt.) toeneming van snelheid, versnelling. *...LEREREN, bw. gel. (ik accelereerde, heb geaccelereerd), bespoedigen, versnellen.

[† Accent]

† Accent, o. (-en), klankteeken, toonteeken; toon, klemtoon; nadruk. *-LETTER, v. (-s), (boekdr.) letter met een toonteeken.

[† Acceptatie]

† Acceptatie, v. (...iën), (ook ACCEPT, o.) aanneming; handteekening (op eenen wissel) van den acceptant; wissel. *...TANT, m. (-en), aannemer. *...TEREN, bw. gel. (ik accepteerde, heb geaccepteerd), aannemen (te betalen eenen wissel). *...TIE, v. (...ën), aanneming; aangenomen beteekenis of zin van een woord, woordduiding.

[† Accès]

† Accès, m. toegang. *-SIBEL, bn. toegankelijk, genaakbaar. *-SIE, v. (-ën), toestemming, toetreding; bewijs van toegang. *-IST, m. (-en), voorloopig onbezoldigd ambtenaar. *-SIT, o. (-s), tweede prijs (op middelbare en hooge scholen, bij prijsuitschrijvingen enz.). *-SOIR, bn. bijkomend, toegevoegd, er bij -, ertoe behoorende; de -en, het bijkomende (op het tooneel, op eene schilderij).

[† Accident]

† Accident, o. (-en), ongeval, ongeluk, uitwas, gezwel (op het ligchaam). *-EEL, bn. toevallig. *-IËN, v. mv. buitenkansjes, emolumenten, toevallige ambtsvoordeelen.

[† Accijns]

† Accijns, ACCIJS, m. (-en), belasting (op levensmiddelen enz.), verbruiksbelasting. *-KANTOOR, o. (...oren). *-PLIGTIG, bn. *-WET, v. (-ten).

[† Acclamatie]

† Acclamatie, v. gmv. vreugdegejuich; iets bij - (zonder stemming, met algemeene goedkeuring) aannemen.

[† Acclimatisering]

† Acclimatisering, *...SATIE, v. gmv. het gewennen aan een andere lucht en klimaat dan die van het geboorteland; het inheemsch maken.

[† Accolade]

† Accolade, v. (-n), omhelzing; ridderslag; (boekdr.) strik.

[† Accommodatie]

† Accommodatie, v. gmv. schikking; inschikkelijkheid, toegeeflijkheid. *-VERMOGEN, o. gmv. het - van het oog. *...DEMENT, o. gmv. inrigting; schikking, vergelijk (tot afbetaling van schulden). *...DEREN,

[pagina 29]
[p. 29]

bw. gel. (ik accomodeerde, heb geaccomodeerd), in orde brengen; opmaken. ZICH -, ww. een vergelijk treffen, overeenkomen.

[† Accompagnement]

† Accompagnement, o. gmv. (muz.) begeleiding. *...PAGNEREN, bw. gel. (ik accompagneerde, heb geaccompagneerd), (muz.) begeleiden.

[† Accoord]

† Accoord, o. (-en), overeenkomst, schikking; overeenstemming; (muz.) toon, geluid. *...CORDEREN, bw. gel. (ik accordeerde, heb geaccordeerd), overeenkomen, overeenstemmen; bewilligen, toestaan.

[† Accordeon]

† Accordeon, ACCORDION, o. (-s), speeltuig.

[† Accoucheur]

† Accoucheur, m. (-s), vroedmeester.

[† Accrediteren]

† Accrediteren, bw. gel. (ik accrediteerde, heb geaccrediteerd), in vertrouwen brengen, krediet verschaffen; een geaccrediteerd gezant, een officiëel toegelaten gezant (na aanneming zijner geloofsbrieven.)

[† Accuraat]

† Accuraat, bn. (-ater, -st), naauwkeurig, stipt, zorgvuldig. *...RATESSE, v. gmv. naauwkeurigheid, stiptheid.

[† Accusatie]

† Accusatie, v. (...iën), beschuldiging, aanklagt. *...SEREN, bw. gel. (ik accuseerde, heb geaccuseerd), beschuldigen, aanklagen; de ontvangst (van eenen brief) berigten.

[† Acerbiteit]

† Acerbiteit, v. gmv. wrangheid, zuurheid, bitterheid; (fig.) stuurschheid.

[† Acetaten]

† Acetaten, o. mv. azijnzure zouten. *...TOMETER, m. (-s), werktuig om den graad van sterkte van azijn te bepalen.

[Ach]

Ach, tw. uitroep van smart, pijn enz.

[† Achilles-hiel]

† Achilles-hiel, m. (-en), (fig.) kwetsbare plaats of plek.

[† Achromatisch]

† Achromatisch, bn. (nat.) kleurloos. *...NYKTISCH, *...NYCHISCH, bn. (ook AKRO... enz.), in den avond, bij het begin van den nacht.

[Ach]

Acht, v. (B.v. en m.), gmv. zorg, opmerkzaamheid, aandacht, toezigt, oplettendheid; verbanning, ballingschap, vogelvrijverklaring; - geven, letten op; zich in - nemen, op zijne hoede zijn; iets in - nemen, zorg voor iets dragen; iem in de - (in den ban) doen. *-BAAR, bn. (-der, -st), -LIJK, bijw. achtenswaard; edel-achtbaar, titel van burgemeesters, wethouders, leden der regterlijke magt; groot-edel achtbaar, titel van gedeputeerde en provinciale staten en leden der geregtshoven; hoog-edel-achtbaar, titel van leden van den Hoogen Raad der Nederlanden. *-BAARHEID, v. gmv. *-ELOOS, bn. en bijw. (...zer, -st), onachtzaam, zonder zorg, onoplettend. -HEID, v. (...heden).

[Acht]

Acht, tlw. *-, v. de -, het getalmerk; wij waren met ons -en, acht in getal; stuk van -en, muntstuk. *-BEENIG, bn. *-BLADIG, bn. *-DERHANDE, bn. *-DERLEI, bn. *-DIK, bn. *-DRAADS, -CH, *-DRADIG, bn. van acht draden gesponnen. *-DUBBEL, bn. en o. (B. ook *-DUBBELD). *-ELING, m. zekere maat. *-ENDEEL, o. half vierendeel. -SNOOT, v. (...oten), (muz.). *-EN-TWINTIG, m. (voorheen) nederl. muntstuk (28 stuivers of ƒ1.40); een -er, schip met 28 kanonnen. *-EN-VEERTIGER, m. iem. die 48 jaar oud is; lid eener vergadering van 48 leden.

[Achten]

Achten, bw. gel. (ik achtte, heb geacht), hoogschatten, eeren, in waarde houden; schatten, waarderen; oordeelen, meenen, van gevoelen zijn; beschouwen, houden voor, het er voor houden.

[Achter]

Achter, vz. en bijw. tegenstelling van voor; (ook) later, nieuwer;

[pagina 30]
[p. 30]

hij is -, hij is (in de kamer enz.) hierachter; -elkander, de een na den ander; gij zijt er niet -, gij weet er het juiste niet van; er - komen, iets ontdekken; daar schuilt iets -, dit geschiedt met eene andere bedoeling; hij zal zich - de ooren krabben, hij zal er berouw van hebben; het zal hem duur te staan komen; hij heeft het - de ooren, hij is een veinsaard; - het net visschen, te laat komen; vergeefschen arbeid verrigten; - zijnen rug, bij zijne afwezigheid. *-AAN, bijw. - staan, te laat komen; de achterste of laatste staan. *-AANSTELLING, v. (-en), (ook) achterstelling, achteruitzetting, versmading; met -, met voorbijziening. *-AF, bijw. - wonen, in eene afgelegen of weinig bezochte buurt wonen; hij is - gebragt, hij is naar de gevangenis gebragt. *-BAKS, bijw. heimelijk, ter sluik, in het verborgen. *-BANK, v. (-en). *-BANKS, bijw. in den een of anderen hoek. *-BEEN, o. (-en). *-BENDE, v. (-n), achterhoede (eens legers). *-BLIJVEN, ow. ong. (ik bleef achter, ben achtergebleven), achteraankomen, uitblijven, dralen, later -, te laat komen. *-BLIJVER, m. (-s), (ook) militiepligtige die niet opkomt. *-BLIJFSTER, v. (-s). *-BLIJVING, v. gmv. *-BOUT, m. (-en), achterstuk (van een schaap enz.). *-BREIN, o. gmv. (ontl.) achterste gedeelte der hersens. *-BURGWAL, m. (-len). *-BUURT, v. (-en). *-DEEL, o. (-en). *-DEELIG, bn. (-er, -st), schadelijk, onvoordeelig. *-DENKEN, o. gmv. = ACHTERDOCHT. -D, -DENKIG, bn. (-er, -st) = ACHTERDOCHTIG. *-DEUR, v. (-en), (fig.) een -tje (B. -tjen) openhouden, in voorraad voor iets zorgen of op iets bedacht zijn; zich eenen uitweg openhouden; -tjes zoeken, uitvlugten zoeken. *-DOCHT, v. gmv. argwaan, mistrouwen. *-DOCHTIG, bn. (-er, -st). *-DWARSTOUW, o. (zeew.) *-EB, *-EBBE, v. gmv. einde van de eb. *-EEN, bijw. achter elkander; onophoudelijk, onafgebroken. *-EERGISTEREN, bijw. vooreergisteren, vier dagen geleden. *-EINDE, o. (-n). *-EN, bijw. van -, (ook) later, toen het te laat was; ten -, naar -; iets van - beoordeelen, iets beoordeelen wanneer het voorbij is; van - gezien, bij nadere beschouwing. *-ERVE, m. en v. (-n), achterneef, achternicht.

[Achtergang]

Achtergang, m. (B.m. en v.) (-en), achterste gedeelte van eenen gang; (fig.) buikloop. *...GEBOUW, o. (-en). *...GEVEL, m. (-s). *...GRACHT, v. (-en). *...GROND, m. (-en), de - van een schilderstuk, van een tooneel, van een erf enz.; achterste of bedekte gedeelte van eenen wagen; (fig.) op den - treden, verdwijnen, vergeten worden, in het vergeetboek raken. *...HAAR, o. (...haren), (B. *...HAIR), nekhaar. *...HALEN, bw. gel. (ik achterhaalde, heb achterhaald), bijhalen, inhalen; betrappen, ontdekken, bekeuren. *...HALER, m. (-s). *...HAALSTER, v. (-s). *...HALING, v. (-en). *...HALS, m. (...zen), nek. *...HAND, v. (-en), (in het kaartspel) aan de - zijn. *...HIEL, m. (-en) (van een schip). *...HOEDE, v. gmv. de achterste afdeeling van een leger. *...HOF, m. (...hoven), achtertuin. *...HOOFD, o. (-en). *...HOUDEN, bw. onr. (ik hield achter, heb achtergehouden), weghouden, terughouden, niet vertoonen; verzwijgen; verbergen, verhelen; (fig.) peinzen. -D, bn. (-er, -st). *...HOUDENDHEID, v. gmv.

[pagina 31]
[p. 31]

*...HUIS, o. (...zen). *...HUT, v. (-ten), (gedeelte van een schip). *...JAAR, o. gmv. najaar, herfst. *...IJZER, o. (-s). *...KABEL, m. (-s), (zeew.) *...KAMER, v. (-s). *...KASTEEL, o. (-en), achterste gedeelte (van een schip); (ook) halfdek; (fig.) § de billen. *...KELDER, m. (-s). *...KEUKEN, v. (-s). *...KIEL, m. (-en), (zeew.). *...KLAMP, m. (-en), (zeew.) *...KLAP, m. gmv. kwaadsprekendheid, laster. -PEN, ow. gel. (ik achterklapte, heb achtergeklapt). *...KLAPPER, m. (-s). *...KLAPSTER, v. (-s). *...KLEINDOCHTER, v. (-s), ...KIND, o. (-eren), ...ZOON, m. (...zonen), dochter -, kind -, zoon van een kleinkind. *...KOUSIG, (B. *...KOUTSIG), bn. (-er, -st), mistrouwend, kwaadsprekend. -HEID, v. gmv. *...KWARTIER, o. achterste gedeelte; achterbuurt; (fig.) § de billen.

[Achterland]

Achterland, o. (-en), achter of naast eenen dijk gelegen land. *...LAP, m. (-pen), hiel van schoenen en laarzen; § ik sla het aan mijn -, ik geef er niets om. *...LAPPEN, bw. gel. (ik achterlapte, heb achterlapt), hielen aan schoenen enz. zetten. *...LAST, m. (-en), (zeew.) last achter in een schip geplaatst; aandrang tot buikontlasting. -IG, bn. (-er, st), (zeew.) = STUURLASTIG. *...LASTIGHEID, v. gmv. (zeew.) *...LATEN, bw. ong. (ik liet achter, heb achtergelaten), verlaten; laten staan of liggen, niet medenemen; nalaten (bij overlijden). *...LATING, v. gmv. *...LEDER, *...LEÊR, o. (-s), (van schoenen). *...LEEN, o. (-en), leen dat van een hooger leen afhangt. -MAN, m. (-nen). *...LIGGEN, ow. ong. (ik lag achter, heb achtergelegen), (fig.) niet geacht worden, niet in tel zijn. *...LIJF, o. (...ven), (ontl.) onderlijf van achteren; (kleêrm.) rug (van eenen jas of rok). *...LIJK, bn. (-er, -st), traag, laat. *...LIJK, o. (-en), (zeew.) staande lijk van een zeil. -HEID, v. gmv. traagheid, langzaamheid; moeijelijkheid om (in het leeren) vooruit te komen. *...LUIK, o. (-en), (zeew.). *...MAST, m. (-en). *...MIDDAG, m. (-en), namiddag. *...NA, bijw. na, achter, te laat; naderhand; (fig.) iem. - loopen, lastig vallen, kwellen. *...NEEF, m. (...neven). *...NICHT, v. (-en). *...NOEN, m. gmv. namiddag.

[Achterom]

Achterom, bijw. - gaan, den hoek omgaan; - halen, sluiken, smokkelen; - varen, naar de Oost varen. *...ONDER, o. gmv. achterste gedeelte van een schip onder het dek. *...OP, bijw. - klimmen; iem. - komen, iem. loopende inhalen, achter iem. komen aanloopen; - zetten, op het paard achter zich zetten; het is met hem -, hij is zijn vermogen kwijt, zijne zaken zijn in de war. *...OVER, bijw. - vallen; (ontl.) de - liggende (of buigende) spieren. *...PAAL, m. (...palen), (in het kolfspel). *...PAARD, o. (-en), paard dat voor den dissel loopt. *...PAD, o. (...paden). *...PAND, o. (-en), rugstuk van een kleed. *...PLAATS, v. (-en). *...PLEIN, o. (-en). *...POORT, v. (-en). *-JE, (B. -JEN), o. (-s). *...POOT, m. (...pooten). *...RAD, o. (...raden). *...RIEM, m. (-en), staartriem (van een paard). *...RUIM, o. gmv. (van een schip). *...RUGGE, v. rugsteun. *...SCHIP, o. (...schepen); (fig.) in het - raken, achteruit komen in zijne zaken. *...SLEMPHOUT, o. (-en), (zeew.) *...SPANT, o. (-en), (zeew.) *...SPIL, v. (-len), (zeew.) *...SPRAAK, v. = ACHTERKLAP. *...STAL, m. (-len), stal achter een anderen; achterste gedeelte van eenen stal. -, -LEN, mv.

[pagina 32]
[p. 32]

(fig.) onbetaalde schuld, -rente, -soldij; onafgedaan gedeelte van belasting. *..STALLIG, bn. (-er, st).

[Achterste]

Achterste, bn. laatste; het - voor doen, eene zaak verkeerd opvatten of behandelen. § *-, o. gmv. de billen.

[Achtersteek]

Achtersteek, m. (...steken), (bij naaisters en kleêrmakers). *-STER, v. (-s). *...STEL, o. (-len), achterste gedeelte van een rijtuig. ...STELLEN, bw. gel. (ik stelde achter, heb achtergesteld), achteraan stellen, minachten, gering schatten. *...STELLING, v. (-en). *...STEVEN, m. (-s), (van een schip). *...STRAAT, v. (...straten). *...STUK, o. (-ken). *...TAAL, o. gmv. = ACHTERKLAP. *...TOGT, m. gmv. achterhoede (van een leger). *...TOUW, o. (-en), (zeew.) *...TUIN, m. (-en).

[Achteruit]

Achteruit, bijw. achterwaarts. *-, o. gmv. uitgang in het achterhuis. *-DEINZEN, ow. gel. (ik deinsde achteruit, heb achteruit gedeinsd), (van een schip). *-DRIJVEN, ow. bw. ong. (ik dreef a., ben of heb a. gedreven). *-GAAN, ow. onr. (ik ging a., ben a. gegaan), opschuiven, zich verwijderen; (fig.) vervallen, verminderen, verliezen, verleeren. *-KRABBEN, ow. gel. (ik krabde a., heb a. gekrabd), (fig.) terugtrekken, terugnemen (wat eerst gezegd of geschreven is). *-LOOPEN, ow. ong. (ik liep a., heb a. geloopen). *-SLAAN, ow. onr. (ik sloeg a., heb a. geslagen), met de achterpooten van zich afslaan (van paarden); (fig.) ondankbaar zijn. *-SLAG, m. gmv. (van de paarden). *-SPRINGEN, ow. ong. (ik sprong a., heb a. gesprongen). *-TEREN, ow. ong. (ik teerde a., heb a. geteerd), verergeren, vervallen, verminderen, verarmen; zijne inkomsten vooruit verteren. *-VAREN, ow. ong. (ik voer a., heb a. gevaren), (zeew.); (fig.) achteruit komen in den handel. *-VAART, v. (zeew.); (fig.) bankroet, faillissement, staking der betalingen. *-WERPEN, bw. ong. (ik wierp a., heb a. geworpen), (zeew.).

[Achtervinkenet]

Achtervinkenet, o. (zeew.) halfdek. *...VLAG, o. (-gen), (zeew.) vlag op den bezaansmast. *...VLOED, m. gmv. einde van den vloed. *...VOEGEN, bw. gel. (ik voegde achter, heb achtergevoegd), bijvoegen, zetten of plaatsen achter iets. *...VOEGING, v. (-en). *...VOLGEN, bw. gel. (ik achtervolgde, heb achtervolgd; ook ik volgde achter, heb gevolgd achter), ver-, navolgen; nakomen; in acht nemen; voortzetten. -s, bijw. het eene na het andere. -, vz. derhalve, mitsdien, alzoo, diensvolgens. *...VOLGING, v. gmv. *...WAARTS, (B. *...WAART), bijw. terug; - gaan, achteruit-, terug gaan. -CH, bn. eene -e beweging. *...WEG, m. (-en). *...WEGE, bijw. - blijven, niet komen; niet doen, niet volbrengen; niet geschieden, niet gedaan worden; onvoltooid blijven; - houden, verborgen houden, verbergen; met stilzwijgen voorbijgaan. *...WERK, o. (-en), kantboordsel. *-JE, o. (B. *-N), (-s). *...WEZEN, o. gmv. onbetaalde schuld. *...WIEL, o. (-en). *...WINKEL, m. (-s). *...ZEIL, o. (-en). *...ZOLDER, m. (-s).

[Achtgeving]

Achtgeving, v. gmv. het letten op iets.

[Achthalf]

Achthalf, telw. zeven en een half. *...HOEK, m. (-en). -IG, bn. *...HONDERDSTE, telw. en bn.

[Achtig]

Achtig, uitgang tot vorming van vele bijvoegelijke naamwoorden: beestachtig, diefachtig, roodachtig, enz.

[pagina 33]
[p. 33]

[Achtjarig]

Achtjarig, bn. *...KANTIG, bn. *...MAAL, bijw. *...MAANDSCH, bn. *...PONDER, m. (-s), brood dat acht pond weegt; kanon waaruit kogels van acht pond worden gelost. *...PUNTIG, bn. *...STE, telw. en bn. -, o. (-n), achtste gedeelte; (muz.) achtste noot; acht kaarten van dezelfde kleur (in het spel). *...TIEN, telw. -DE, bn. *...TIENDEHALF, telw. zeventien en een half. *...TOON, m. (-en), (muz.) oktaaf. *...VOETIG, bn. *...VOUD, o. -IG, bn. *...WERF, bijw. acht maal, acht keeren. *...ZIJDIG, bn. (meetk.) octoèdre.

[Achtzaam]

Achtzaam, bn. en bijw. (...zamer, ...zaamst), zorgvuldig, oplettend. *-HEID, v. gmv.

[† Aciditeit]

† Aciditeit, v. gmv. de kracht waarmede een zuur als zoodanig werkt. *...METER, m. (-s), zuurmeter, werktuig om de in wijn aanwezige hoeveelheid zuur te bepalen. *...METRIE, v. gmv. zuurmeting.

[† A conto]

† A conto, (kooph.) op rekening, in mindering; a conto nuovo, op nieuwe rekening.

[† A costi]

† A costi, aldaar, in uwe stad, ter uwer plaatse, ten uwent.

[† Acquiësceren]

† Acquiësceren, bw. gel. (ik acquiësceerde, heb geacquiësceerd), in iets toestemmen, bewilligen; zich gerust stellen, tevreden zijn.

[† Acquireren]

† Acquireren, bw. gel. (ik acquireerde, heb geacquireerd), verkrijgen, verwerven, erlangen, zich eigen maken. *...SITIE, v. (...ën), verkrijging, verwerving; aangekocht eigendom.

[† Acquit]

† Acquit, o. gmv. kwitantie, bewijs van ontvangst; (bilj.) eerste stoot. *-TEREN, bw. gel. (ik acquitteerde, heb geacquitteerd), kwijten, voor voldaan teekenen; iets verrigten, tot stand brengen.

[† Acrobaat]

† Acrobaat, m. en v. (...aten), koordedanser, -es; acrobatische kunsten, koordedanserskunsten.

[† Acte]

† Acte, v. (-n), bedrijf (van een tooneelspel); zie AKTE. *...TEUR, m. (-s), tooneelspeler.

[† Actie]

† Actie, v. (...ën), bewijs van aandeel (in eene onderneming, maatschappij enz.); handeling, feit (in den oorlog), schermutseling, gevecht; aanklagt, regtsvordering; zonder - of rafactie, zonder regt op schadevergoeding (bij eene verkooping). *-HANDEL, m. gmv. effekten-handel. *-HANDELAAR, m. (-s).

[† Actief]

† Actief, bn. (...ver, -st), werkzaam, bedrijvig; in dienst. *-, o. inschulden (tegenoverstelling van passief). *...TIONEREN, bw. gel. (ik actioneerde, heb geactioneerd), dagen voor het geregt. *...TIONAIR, (-s) of *...TIONIST, m. (-en), aandeelhouder, deelhebber; actiehandelaar. *...TIO, v. (nat.) actio in distans, werking op afstand. *...TIVITEIT, v. gmv. werkzaamheid, bedrijvigheid, leven, vuur, ijver. *...TRICE, v. (-s), tooneelspeelster. *...TORIUM, o. gmv. volmagt. *...TUALITEIT, v. gmv. tegenwoordige toestand, werkelijkheid; gepastheid van het oogenblik. *...TUEEL, bn. werkelijk; tegenwoordig; dienstdoend. *...TUM, gedaan te, verhandeld (onder aan stukken of akten).

[† Acupunctuur]

† Acupunctuur, v. (...uren), (heelm.) naaldsteek.

[† Acustiek]

† Acustiek, v. gmv. gehoor-, geluid-, toon-, klankleer.

[† Acuut]

† Acuut, bn. (...uter, -st), scherp, spits, snijdend; (gen.) kort van duur, snel verloopend.

[Ad]

Ad, lat. woord, beteekent bij of met; komt voor in verscheidene

[pagina 34]
[p. 34]

gebruikelijke uitdrukkingen: b.v. ad acta leggen, ter zijde leggen, voor afgedaan houden; ad decretum, volgens besluit, op bevel, krachtens dekreet; ad hoc (negotiam), tot deze zaak, daartoe, regtstreeks; commissie ad hoc, kommissie met een bepaald onderzoek belast; ad hominem, op den man af, zonder omwegen, ronduit; ad hominem disputeren, zich bij het bestrijden van zijnen tegenstander van diens wapens bedienen; handgemeen worden; ad infinitum, tot in het oneindige; ad interim, voorloopig, tusschentijds; minister ad interim, waarnemend minister tot dat een benoemd is; ad kalendas graecas, onbepaald, tot St. Jutmis (uitstellen); ad libitum, naar welgevallen, naar goedvinden; ad mandatum, naar bevel, overeenkomstig den opgedragen last; ad manus, voor de hand; ad notam nemen, in gedachten houden, opmerken; ad opus jus habentium, in het belang der regtverkrijgenden; ad patibulum, naar de galg (de bekende spreuk van Vargas in den spaanschen bloedraad hier te lande); ad patres gaan, tot de vaderen gaan, sterven; ad pios usus, of ad pias causas, tot een vroom gebruik, tot vrome werken; ad rem, ter zake, gepast, dienstig; ad usum, ten gebruike; ad vitam, voor het leven (benoemd, aangesteld); ad vocem, bij het woord (d.i. zoek of sla op het woord).

[† Adaequaat]

† Adaequaat, bn. overeenstemmend, passend; volledig. *...QUEREN, bw. gel. (ik adaequeerde, heb geadaequeerd), gelijk of effen maken.

[† Adagio]

† Adagio, bijw. en o. (muz.) langzaam, gematigd, zacht.

[† Adamsappel]

† Adamsappel, m. (-s), (ontl.) keelknobbel; (ook) citroen met eene dikke schil. *...VIJGENBOOM, m. (-en), soort van banaanboom.

[† Adapteren]

† Adapteren, bw. gel. (ik adapteerde, heb geadapteerd), aanpassen, sluitend maken, aanbrengen.

[† Adar]

† Adar, v. (hebr. woord) zesde maand van den israelietischen kerkelijken kalender.

[† A dato]

† A dato, bijw. van heden, te beginnen met heden.

[Adder]

Adder, v. (-s). vergiftige slang; zich eene - in den boezem halen, zich zelven kwaad berokkenen; eenen ondankbare aannemen; er ligt eene - in het gras, er schuilt gevaar onder. *-BEET, m. (...beten). *-GEBROEDSEL, *-ENGEBROED, n. gmv. jonge adders; (fig.) hoop slecht volk. *-GESLACHT, o. gmv. *-KROOST, o. gmv. *-KRUID, o. gmv. (gen.) zekere plant. *-SPOG, o. gmv. venijn der adders; hij heeft zijne pen in - gedoopt, hij schrijft beleediging op beleediging. *-SPOOR, o. (...oren). *-TJE, o. (B. -N) (-s). *-TONG, v. (-en); (fig.) lasteraar, lasteraarster; scherpe stijl, hekelende schrijftrant; zeker gewas.

[† Adderen]

† Adderen, bw. gel. (ik addeerde, heb geaddeerd), bij-, op-, zamentellen. *...DICEREN, bw. gel. (ik addiceerde, heb geaddiceerd), geregtelijk toekennen. *...DICTIE, v. (...ën), toezegging. *...DITIE, v. (...ën), optelling. *...DITIONEEL, bn. bijgevoegd, toegevoegd; additionele regten; - artikelen. *...DUCEREN, bw. gel. (ik adduceerde, heb geadduceerd), aanvoeren, bijbrengen, tot zich trekken. *...DUPLICEREN, bw. gel. (ik addupliceerde, heb geaddupliceerd), verdubbelen.

[Adel]

Adel, m. gmv. de stand der edelen; de edelen; (fig.) verhevenheid, voortreffelijkheid; hij is van -, hij behoort tot den stand der

[pagina 35]
[p. 35]

edelen; hooge raad van -, raad -, ligchaam belast met het waken voor de belangen van den adel, (nederl. staatsinstelling.)

[Adelaar]

Adelaar, m. (-s, of ...aren), ook ADELER, AREND, roofvogel; de keizerlijke -s, legerstandaards van het oude Rome en van de keizers der Franschen; de dubbele -, het oostenrijksche wapen; de Roode en de Zwarte -sorde, ridderorden in Pruissen; de Witte -sorde, ridderorde in Rusland; ridderorde van den - van Este, in Modena. *-STEENEN, m. mv. of ARENDSEIJEREN, o. mv. (nat. hist.) ijzerbevattende steenen.

[Adelboek]

Adelboek, o. (-en), lijst van adellijke geslachten van een land. *...BORST, m. (-en), aspirant zee-officier. *...DOM, m. gmv. adellijke stand of waardigheid. *...EN, bw. gel. (ik adelde, heb geadeld), tot den adelstand verheffen, brieven van adeldom verleenen; (fig.) veredelen; zedelijk verheffen boven anderen. *...LIJK, (B. *...IJK), bn. en bijw. (-er, -st), van adel; (fig.) een half bedorven reuk hebbende (van wild). *...LIJKHEID, v. gmv. *...REGERING, v. gmv. *...STAND, m. gmv.

[Adem]

Adem, ASEM, m. gmv., lucht door de longpijpen ingedrongen en uitgedreven; den - uitblazen, sterven; in éénen-, zonder tusschenpoozen; (fig.) over alles zijnen - hebben of laten gaan, zich met alles bemoeijen; van langen -, langdurig; wijdloopig; (fig.) - scheppen, weder rust genieten; (dicht.) op den - der winden. *-EN, ow. bw. gel. (ik ademde, heb geademd), ademhalen of scheppen; (fig.) leven, uitrusten; (fig.) genieten, genot hebben (van een aangenamen geur); om zich heen verspreiden; al wat ademt, al wat leeft. *-GAT, o. (-en), opening der luchtpijp. *-HALING, v. (-en). *-ING, v. gmv. *-IG, bn. (alleen gebruikelijk in kortademig). *-TOGT, (B. *-TOCHT), m. gmv. ademhaling; (fig.) tot den laatsten -, tot den dood.

[† Adept]

† Adept, m. (-en), goudmaker, wonderman.

[Ader]

Ader, AAR, v. (-en, -s), bloedbuis in het ligchaam; (fig.) dicht -, aanleg voor de dichtkunst; slingering of golving (vlek) in boomen, planten en gesteenten; kleine doorgang van het water onder de aarde en van den erts in de bergen; fraai geaderd marmer. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), naar aderen gelijkende. *-BREUK, v. (-en), (heelk.) gezwel. *-EN, bw. gel. (ik aderde, heb geaderd), (schild., beeldh.) de aderen nabootsen. *-GEZWEL, o. (-len), (heelk.). *-IG, bn. (-er, -st), vol aderen, geaderd. *-LAATKUNDE, v. gmv. *-LATEN, bw. ong. (ik liet ader, heb adergelaten), iem. door het openen van eene ader bloed afnemen. *-LATER, m. (-s). *-LATING, v. (-en). *-RIJK, bn. (-er, -st). *-SLAG, m. (-en), slag der polsader. *-SPAT, v. (B.m.) (-ten), krampader, gebarsten ader. *-VLIES, o. (...zen), (ontl).

[† Adhereren]

† Adhereren, bw. gel. (ik adhereerde, heb geadhereerd), aanhangen, aankleven, deelen (het gevoelen), zich vereenigen met (de zienswijze); bijvallen, toestemmen. *...HESIE, v. (...ën), aanklevingskracht; erkenning van een nieuwen staat van zaken; toetreding (tot eene overeenkomst enz.). *...HIBEREN, bw. gel. (ik adhibeerde, heb geadhibeerd), gebruiken, toelaten, aanwenden; geven, verleenen, toe-, bijvoegen.

[† Adhorteren]

† Adhorteren, bw. gel. (ik adhorteerde, heb geadhorteerd), aan-, vermanen, waarschuwen.

[pagina 36]
[p. 36]

[† A di]

† A di, van den dag der maand (op wisselbrieven); a ditto, van denzelfden dag.

[† Adieu]

† Adieu, Gode aanbevolen! vaarwel! God zij met u!

[† Adipocire]

† Adipocire, v. gmv. vetwas, lijkenvet.

[† Adjourneren]

† Adjourneren, bw. gel. (ik adjourneerde, heb geadjourneerd), verdagen, verschuiven, schorsen (eene vergadering enz.).

[† Adjudant]

† Adjudant, m. (-en), officier die de dienstbestellingen bezorgt. eerste officier van het gevolg (eens konings enz.). *-SPOST, m. (-en). *-SPLAATS, v. (-en). *-STRAKTEMENT, o. (-en). *-SVROUW, v. (-en). *-SWEDUWE, v. (-n).

[Adjudiceren]

Adjudiceren, bw. gel. (ik adjudiceerde, heb geadjudiceerd) geregtelijk toekennen, toewijzen; gunnen (eene levering enz. bij aanbesteding).

[† Adjunct]

† Adjunct, ADJUNKT, m. (-en), helper, bijstander, toegevoegde ambtenaar, tweede in rang. *...JUNGEREN, bw. gel. (ik adjungeerde, heb geadjungeerd), (eenen adjunkt of helper) toevoegen. *...JUSTEREN, bw. gel. (ik adjusteerde, heb geadjusteerd), (iets) gelijk maken, in overeenstemming (met iets) brengen, vereffenen; ijken (maten en gewigten). *...JUSTEERBALANS, v. (-en), muntschaal, vereffeningsschaal. *...JUTO, v. gmv. hulp, ondersteuning.

[† Administratie]

† Administratie, v. (...ën), bestuur, beheer, waarneming, toezigt; zorg voor de handhaving en naleving der bestaande wetten en verordeningen; raad van -, van maatschappijen, nijverheidsondernemingen enz. *..STRATEUR, *...STRATOR, m. (-en), bewindhebber, bestuurder, beheerder. *...STREREN, bw. gel. (ik administreerde, heb geadministreerd), beheeren, waarnemen; besturen (eene zaak voor eenen derde); toedienen (een geneesmiddel); doen ondergaan (eene aderlating).

[Admiraal]

Admiraal, AMIRAAL, m. (...alen), vlootvoogd, scheepsbevelhebber; (ook) admiraalschip. *-SCHAP, o. gmv. waardigheid van admiraal; - maken, (zeew.) zich tot eene vloot bijeenvoegen met dezelfde bestemming (van schepen). *-SCHIP, o. (...schepen). *-SPOST, m. (-en). *-SVLAG, v. (-gen). *-SVROUW, v. (-en). *-STRAKTEMENT, o. (-en). *-SPENSIOEN, o. (-en).

[Admiraliteit]

Admiraliteit, v. gmv. zeeraad, bestuur der zeezaken. *-SHEER, m. (-en), lid van de admiraliteit. *-SHOF, o. (...hoven). *-SKAMER, v. (-s).

[† Admiratie]

† Admiratie, v. gmv. bewondering. *...REREN, bw. gel. (ik admireerde, heb geadmireerd), bewonderen.

[† Admissibel]

† Admissibel, bn. aannemelijk, ontvankelijk, aanneembaar. *...MISSIE, v. (...ën), toelating, vergunning. *...MITTEREN, bw. gel. (ik admitteerde, heb geadmitteerd), toelaten, toegang verleenen.

[† Admodiëren]

† Admodiëren, bw. gel. (ik admodiëerde, heb geadmodiëerd), leenen, uitleenen, verpachten. *...MONITIE, v. (...ën), herinnering, waarschuwing.

[Adonis]

Adonis, m. (-sen), (fig.) schoon en behaagziek jongeling.

[† Adopteren]

† Adopteren, bw. gel. (ik adopteerde, heb geadopteerd), aannemen (als kind); beamen (eene meening). *...TIE, v. aanneming (als kind).

[pagina 37]
[p. 37]

[† Adorabel]

† Adorabel, bn. (-er, -st), aanbiddenswaard. *...RATEUR, m. (-s), aanbidder. *...REREN, bw. gel. (ik adoreerde, heb geadoreerd), aanbidden, hartstogtelijk liefhebben.

[† Adouceren]

† Adouceren, bw. gel. (ik adouceerde, heb geadouceerd), (nat.) verzoeten, verzachten, temperen; afslijpen (strepen op diamanten); wegnemen van vreemde of broos makende deelen uit het goud; (schild.) verzachten, verdunnen van omtrekken.

[Adres]

Adres, o. (-sen), opschrift van eenen brief; verzoekschrift; brief. *-BOEK, o. (-en), boek bevattende de namen, beroepen en woonplaatsen der voornaamste ingezetenen eener stad. *-KANTOOR, o. (...oren). *-SANT, m. (-en), verzoeker, vertooner. *-SEREN, bw. gel. (ik adresseerde, heb geadresseerd), het opschrift op eenen brief plaatsen. ZICH -, ww. zich schriftelijk of in persoon wenden (tot).

[† Adret]

† Adret, bn. geschikt, handelbaar.

[† Adspirant]

† Adspirant, m. zie ASPIRANT.

[† Adstringeren]

† Adstringeren, bw. gel. (ik adstringeerde, heb geadstringeerd), (nat.) zamentrekken; -de middelen of adstringentia, zamentrekkende artsenijen.

[† Adulaar]

† Adulaar, ò. (nat.) soort van veldspaath.

[† Adulatie]

† Adulatie, v. (...ën), vleijerij, pluimstrijkerij.

[† Advenant]

† Advenant, bn. hupsch, vriendelijk, voorkomend. *-, bijw. naar -, naar evenredigheid. *...VENT, m. gmv. (r.k.) tijd vóór kersmis.

[† Adversaria]

† Adversaria, *...SARIËN, mv. aanteekeningen van verschillenden aard; boek daartoe bestemd. *...SARIUS, m. tegenstander; tegenpartij. *...TENTIE, v. (...ën), aankondiging, bekendmaking (in een dagblad). *...TEREN, bw. gel. (ik adverteerde, heb geadverteerd), bekend maken, berigten, kennis geven (door dagbladen).

[† Advies]

† Advies, ADVYS, o. (...zen), berigt, mededeeling, raadgeving, raad; meening, gevoelen (schriftelijk of mondeling medegedeeld). *-BARK, v. (-en), schip. *-BRIEF, m. (...ven), (kooph.) kennisgeving van het trekken eens wisselbriefs. *-JAGT, (B. *-JACHT), o. (-en), schip. *...VISEREN, bw. gel. (ik adviseerde, heb geadviseerd), berigt-, raad geven.

[† Advoceren]

† Advoceren, bw. gel. (ik advoceerde, heb geadvoceerd), tot zich roepen, in regten dienen. *...KAAT, m. (...katen), regtsgeleerde, pleitbezorger, verdediger voor het geregt.

[† Aelipile]

† Aelipile, v. (-n), windkogel, dampkogel.

[† Aenigmatisch]

† Aenigmatisch, bn. raadselachtig, duister. *...OLODIKON, o. muziekinstrument. *...OLUSHARP, v. (-en), windharp, (zeker muziekinstrument). *...QUAAL, bn. gelijk, evenredig. *...QUATIE, v. vergelijking; aequatie-uurwerk, werktuig ter bepaling van den waren en middelbaren zonnetijd.

[† Aequator]

† Aequator, m. gmv. evennachtslijn, evenaar, linie. *-E(I)AAL, o. astronomisch werktuig. *-IAALSTROOM, m. gedeelte van den grooten zeestroom, dat tusschen Afrika en Amerika dwars over den Atlantischen Oceaan heenloopt. *-SHOOGTE, v. verheffing van den aequator boven den horizon.

[† Aequinoctium]

† Aequinoctium, o. gmv. dag- en nacht-evening. *...TIAALKOLUUR, v. (sterr.) zekere cirkel. *...TIAALPUNTEN, o. mv. nachteveningspunten.

[pagina 38]
[p. 38]

*...TIAALREGEN, m. regen in de verzengde luchtstreek tusschen de lente- en herfst-nachtevening. *...TIAALSTORMEN, m. mv. stormen gedurende of kort na den tijd der dag- en nacht-eveningen.

[† Aequivalent]

† Aequivalent, o. vergoeding van gelijke waarde, schadeloosstelling; middel tot dekking eener afgeschafte belasting; andere belasting daartoe dienende.

[† Aera]

† Aera, v. tijdrekening, jaartelling. *-RIUM, o. schat, schatkamer.

[† Aerodynamika]

† Aerodynamika, v. leer van de drukking der lucht. *...GRAPHIE, v. gmv. luchtbeschrijving. *...LEPTYNTER, m. (-s), luchtverdunner, luchtpomp. *...LITHEN, v. mv. lucht-, meteoorsteenen. *...LOGIE, v. gmv. leer van de lucht. *...MANTIE, v. gmv. luchtwaarzegkunst. *...METEOREN, o. mv. zekere luchtverschijnselen. *...METER, m. (-s), luchtmeter (toestel). *...METRIE, v. gmv. luchtmeetkunst. *...NAUT, m. (-en), luchtreiziger. *...NAUTIKA, v. gmv. luchtscheepvaartkunde. *...STAAT, m. (..aten), luchtschip, luchtbol. *...STATIEK, *...STATIKA, v. gmv. leer van het evenwigt van den luchtbol.

[† Aesculaap]

† Aesculaap, m. (fig.) geneesheer, geneeskunstoefenaar.

[† Aesthetiek]

† Aesthetiek, v. gmv. schoonheidsleer, leer van het gevoel en den smaak. *...TISCH, bn. smaakvol, schoon, verheven, vol gevoel.

[† Aether]

† Aether, m. gmv. bovenlucht; (in de oudheid) door de goden ingeademde hemellucht; fijne-, sterk riekende en sterk smakende-, doorzigtige vloeistof. *-ISCH, bn. (fig.) hemelsch. *...TRIOSKOOP, m. werktuig ter waarneming van den graad van zuiverheid der damp-kringswolken. *...THYL, o. radikaal van den aether.

[Af]

Af, vz. en bijw. tegenstelling van aan of op; hij stond met den hoed -, blootshoofds; de reis is -, afgebroken, er is van afgezien; het huwelijk is -, van de voorgenomen echtverbindtenis komt niets; ik kan er niet -, ik kan er mij niet aan onttrekken; het werk is -, voltooid, geëindigd; de kop -, het hoofd is -, afgeslagen, afgehouwen; ik ben -, of ik ben bek -, uitgeput van vermoeijenis. *-BAKENEN, bw. gel. (ik bakende af, heb afgebakend), met bakens afteekenen; (fig.) den weg aanwijzen. *-BAKENING, v. (-en). *-BAKKEN, bw. ow. gel. (ik bakte af, heb afgebakken), ten einde bakken; alles bakken wat gebakken moet worden. *-BEDELEN, bw. gel. (ik bedelde af, heb afgebedeld), bedelende iets verkrijgen; bedelende (het land) afloopen. *-BEDELING, v. gmv. *-BEELDEN, bw. gel. (ikbeeldde af, heb afgebeeld), door eene beeldtenis nabootsen, een beeld maken; (fig.) schetsen, voorstellen. *-BEELDING, v. (en). *-BEELDSEL, o. (-s), (ook) zinnebeeldige figuur. *-BEITELEN, bw. gel. (ik beitelde af, heb afgebeiteld), met eenen beitel afslaan. *-BEITELING, v. ↑ *-BERNEN, ow. = AFBRANDEN. *-BERSTEN, ow. ong. (ik berstte of borst af, ben afgeborsten), bersten en afvallen, afspringen. *-BERSTING, v. gmv. *-BETALEN, bw. gel. (ik betaalde af, heb afbetaald), afdoen, geheel voldoen (eene schuld); (fig.) voor verscheidene strafwaarde handelingen tegelijk straffen. *-BETTEN, bw. gel. (ik bette (v.s. bettede) af, heb afgebet), door natmaken wegnemen of afzonderen. *-BEUKEN, bw. gel. (ik beukte af, heb afgebeukt), ten einde beuken; (fig.) afrossen, hevig slaan. § *-BEULEN, bw. ZICH -, ww. gel. (ik beulde [mij] af, heb

[pagina 39]
[p. 39]

[mij] afgebeuld), aftobben, afsloven; zich afwerken. *-BEUREN, bw. gel. (ik beurde af, heb afgebeurd), tillende (van iets) afhelpen. *-BIDDELIJK, bn. (er, -st), door middel van het gebed af te wenden of te verwerven. *-BIDDEN, bw. ong. (ik bad af, heb afgebeden), door het gebed trachten af te wenden of te verkrijgen, smeeken, smeekende inroepen; ten einde bidden; zijnen rozenkrans -. -D, bn. (sakrement) in den vorm van een gebed. *-BIDDING, v. gmv. *-BIGGELEN, ow. gel. (ik biggelde af, heb afgebiggeld), stroomen of vloeijen langs (van tranen enz.). *-BIJTEN, bw. ong. (ik beet af, heb afgebeten), met de tanden afscheuren of aftrekken; (fig.) de spits -, het eerst het gevaar trotseren; (ook) der kat de bel aanbinden. *-BIKKEN, bw. gel. (ik bikte af, heb afgebikt), van kalk enz. zuiveren (metselsteenen). *-BINDEN, bw. ong. (ik bond af, heb afgebonden), knoopen losmaken; iets dat gebonden is wegnemen; door binden afzonderen (eene wrat enz.). *-BINDING, v. gmv. *-BLADEN, *-BLADEREN, bw. ow. gel. (ik bladerde af, heb of ben afgebladerd), de bladen (van eenen boom of eene plant) afdoen, - verliezen; die roos is geheel afgebladerd. *-BLADERING, v. (-en). *-BLAZEN, bw. ow. ong. (ik blies af, heb afgeblazen), blazende ver wijderen (stof); (mil.) den aftogt blazen. *-BLIJVEN, ow. ong. (ik bleef af, ben afgebleven), niet aanraken; niet genaken. *-BLINKEN, ow. bw. ong. (ik blonk af, heb afgeblonken), afschijnen. *-BOENEN, bw. gel. (ik boende af, heb afgeboend), met boenders-schoonmaken; voortgaan met boenen; (fig.) wegjagen, de deur wijzen; (ook) onderkruipen. *-BOETEN, bw. gel. (ikboette (v.s. boettede) af, heb afgeboet), door berouw of boetedoening uitwisschen. *-BOETING, v. gmv. *-BORGEN, bw. gel. (ik borgde af, heb afgeborgd), afleenen, op krediet nemen. *-BORGING, v. (-en), leening. *-BORSTELEN, bw. gel. (ik borstelde af, heb afgeborsteld), met eenen borstel wegnemen of schoonmaken, reinigen (kleederen, schoenen). *-BORSTELING, v. (-en). *-BOTTELEN, bw. gel. (ik bottelde af, heb afgebotteld), (wijn of bier) in flesschen of kruiken aftappen, ten einde tappen.

[Afbraak]

Afbraak, v. gmv. oud hout, oudesteenen(van een huis enz. dat afgebroken of verbrand is); puin; een huis voor - verkoopen, verkoopen om gesloopt te worden. *-KOOPER, m. (-s). *...BRAND, m. (nat.) oxydelaag die zich bij het verhitten van een metaal enz. op zijne oppervlakte vertoont. *...BRANDEN, bw. ow. gel. (ik brandde af, heb afgebrand), door het vuur geheel verwoesten of verwoest worden; losbranden (geschut enz.); (fig.) te vuur en te zwaard verwoesten. *...BREK, v. (B.m.) afbreuk; afbraak. *...BREKEN, bw. ow. ong. ik brak af, heb afgebroken), brekende omverhalen, afrukken, losmaken; sloopen; door breken afzonderen; plukken; afnemen, doen ophouden; kort -, een gesprek enz. plotseling staken; laat ons daarvan -, niet verder daarover spreken. *...BREKER, m. (-s). *...BREEKSTER, v. (-s). *...BREKING, v. (-en). *...BRENGEN, bw. ow. (ik bragt (B. bracht) af, heb afgebragt), van boven naar beneden brengen; afvoeren; verwijderen; (rivier) afwaarts brengen; afschaffen, opheffen, intrekken; ontraden, afraden; (zeew.) vlot maken; (fig.) er het leven -, gered worden.

[pagina 40]
[p. 40]

*...BRENGER, m. (-s). *...BRENGSTER, v. (-s). *...BRENGING, v. (-en). *...BREUK, v. gmv. afbraak; schade, nadeel; krenking, vermindering. *...BROKKELEN, bw. ow. gel. (ik brokkelde af, heb of ben afgebrokkeld), in brokken doen afvallen; in brokken afvallen. *...BROKKELING, v. (-en). *...BUITELEN, ow. gel. (ik buitelde af, heb afgebuiteld), aftuimelen, neêrvallen.

[Afdak]

Afdak, o. (-en), uitstek, luifel. *-JE, (B. -N), o. (-s.) *...DALEN, bw. gel. (ik daalde af, ben afgedaald), neêrkomen, naar beneden komen. *...DALING, v. (-en). *...DAMMEN, bw. gel. (ik damde af, heb afgedamd), door eenen dam of dijk tegenhouden of afleiden (water). *...DAMMING, v. (-en). *...DANKEN, bw. gel. (ik dankte af, heb afgedankt), afscheid geven (van de dienst), ontslaan; onttakelen, afkeuren (een schip); (fig.) afleggen (een kleed enz.); dank betuigen (aan de aanwezigen) voor hunne tegenwoordigheid. *...DANKING, v. (-en), *...DANSEN, bw. ow. gel. (ik danste af, heb afgedanst), door dansen afslijten; ik heb hem zijn meisje afgedanst, onder het dansen ontnomen; ten einde dansen; den dans eindigen. *...DEELEN, bw. gel. (ik deelde af, heb afgedeeld), verdeelen. *...DEELING, v. (-en), verdeeling, indeeling; (ook) hoofdstuk, paragraaf; legerafdeeling, divisie; deze maatschappij telt zestien afdeelingen. *...DEINZEN, ow. gel. (ik deinsde af, heb of ben afgedeinsd), achteruit trekken, wijken; (mil.) den aftogt blazen. *...DEINZING, v. (-en). *...DEKKEN, bw. gel. (ik dekte af, heb afgedekt), ontdekken, het tafelgoed afnemen; § afrossen. *...DEKKER, m. (-s). *...DEKKING, v. (-en). *...DIJKEN, bw. gel. (ik dijkte af, heb afgedijkt) = AFDAMMEN. *...DIJKING, v. (-en). *...DINGEN, bw. ong. (ik dong af, heb afgedongen), onderhandelen over den te betalen prijs, minder bieden dan gevraagd wordt. *..DINGER, m. (-s). *...DINGING, v. gmv. *...DINGSTER, v. (-s). *...DISSELEN, bw. gel. (ik disselde af, heb afgedisseld), met eenen dissel afhakken. *...DOBBELEN, bw. ZICH -, ww. gel. (ik dobbelde [mij] af, heb [mij] afgedobbeld), met [zich met] dobbelen vrijmaken; zich vrij-dobbelen (door eenen worp met dobbelsteenen er met het leven afkomen).

[Afdoen]

Afdoen, bw. onr. (ik deed af, heb afgedaan), afnemen, (zich van) iets ontdoen, uittrekken; afleggen; reinigen (van stof of vuil); ten einde brengen, voltooijen; beslechten, een einde maken (aan een geschil); afstroopen (de huid van eenen os); aflossen (eene schuld, renten); dat doet niets af, dit beslist niet; deze pen heeft afgedaan, deugt niet meer; hij heeft bij mij afgedaan, hij heeft mijn vertrouwen verloren. *...DOEND, bn. afdoende maatregelen, beslissende maatregelen. *...DOENING, v. gmv. *...DONDEREN, ow. bw. gel. (het [ik] donderde af, heeft [ik heb] afgedonderd), ophouden met donderen; (fig.) iem. (de trappen) afwerpen. *...DORREN, ow. gel. (ik dorde af, heb afgedord), na uitdrooging afvallen (van bladeren). *...DOUWEN, *...DUWEN, bw. gel. (ik douwde of duwde af, heb afgedouwd of afgeduwd), stootende verwijderen. *...DRAAIJEN, bw. ow. gel. (ik draaide af, heb of ben afgedraaid), door omdraaijen afzonderen; (fig.) zich verwijderen; wenden (een schip); met draaijen eindigen. *...DRAAIJING, v. (-en). *...DRAGEN, bw. ong. (ik droeg af, heb afgedragen), naar bene-

[pagina 41]
[p. 41]

den dragen; door dragen afslijten (kleederen); door dragen vermoeijen; niet meer vruchtbaar zijn (van boomen). ZICH -, ww. zich door dragen vermoeijen. *...DRIJVEN, bw. ow. ong. (ik dreef af, heb afgedreven), wegdrijven; verwijderen, zuiveren (door geneesmiddelen); aftrekken (van iets of iem.); door drijven afmatten (vee); afzakken (den stroom); goud en zilver uit legeringen met onedele metalen afscheiden; de vrucht -, eene zwangerschap doen ophouden (misdaad). *...DRIJVEND, bn. afdrijvende middelen. *...DRIJVER, m. (-s). *...DRIJFSTER, v. (-s). *...DRIJVING, v. (-en), opzettelijke verhindering der zwangerschap. *...DRINGEN, bw. ong. (ik drong af, heb afgedrongen), door dringen verwijderen; (fig.) afdwingen, afpersen. *...DRINKEN, bw. ow. ong. (ik dronk af, heb afgedronken), het bovenste (van iets) drinken (b.v. het schuim van het bier, de room van de melk); ten einde drinken; zich met elk. verzoenen door zamen te drinken. *...DROOGEN, bw. gel. (ik droogde af, heb afgedroogd), het natte wegnemen, eene vloeistof afwisschen; (fig.) iemands tranen -, troosten. *...DROOGING, v. gmv. *...DRUIPEN, ow. ong. (ik droop af, heb afgedropen), in droppels neêrvallen; (fig.) zich stil verwijderen, zich heimelijk uit de voeten maken. *...DRUIPING, v. (-en), (ook) drop, pijp. *...DRUK, m. (-ken), drukproef (van letter-, steen- of plaatdruk); exemplaar; overdruk. *...DRUKKEN, bw. ow. gel. (ik drukte af, heb afgedrukt), eenen afdruk (van iets) maken; nadrukken; met drukken eindigen; door drukken verslijten; (fig.) te lezen staan, merkbaar zijn (in gelaatstrekken). *...DRUKSEL, o. (-en, -s), door het afdrukken verkregen gelijkenis of beeldtenis. *...DRUKKING, v. gmv. *...DRUPPELEN, ow. gel. (ik druppelde af, heb afgedruppeld) = AFDROPPEN. *...DUWEN, bw. = AFDOUWEN. *...DWALEN, ow. gel. (ik dwaalde af, ben afgedwaald), den regten weg verlaten, verdolen; (fig.) afwijken (van zijn onderwerp); tot ongeloof of bijgeloof vervallen. *...DWALING, v. (-en). *...DWEILEN, bw. gel. (ik dweilde af, heb afgedweild), met eene dweil schoonmaken. *...DWINGEN, bw. ong. (ik dwong af, heb afgedwongen), door dwang bekomen.

[Afeischen]

Afeischen, bw. gel. (ik eischte af, heb afgeëischt), afvorderen. *...EISCHING, v. (-en). *...ETEN, bw. onr. (ik at af, heb afgegeten), afknabbelen, afknagen (een been enz.); (bladeren van de boomen) eten (van rupsen); ophouden met eten; (fig.) iem. -, iem. ten gronde rigten. *...ETING, v. gmv.

[† Affabiliteit]

† Affabiliteit, v. gmv. minzaamheid, innemendheid.

[† Affaire]

† Affaire, v. (-s), zaak, aangelegenheid; gevecht, regtsgeding; beroep, bestaanmiddel.

[† Affect]

† Affect, o. gmv. gemoedsaandoening, hartstogt, vuur, warmte. *-ATIE, v. gmv. gemaaktheid, schijngevoeligheid, gekunstelde gedragingen. *-EREN, ow. gel. (ik affecteerde, heb geaffecteerd), voorgeven, den schijn aannemen; zich gemaakt of gekunsteld gedragen; deze gelden te - op, te vinden uit (een aangewezen post der begrooting). *-IE, v. gmv. genegenheid, gunst, welwillendheid, liefde. *-UEUS, bn. toegenegen, welwillend.

[† Affettuoso]

† Affettuoso, bijw. (muz.) teeder, gevoelig.

[pagina 42]
[p. 42]

[† Affiche]

† Affiche, v. (-s), aangeplakt berigt; (toon.) rolverdeeling, programma. *...CHEREN, bw. gel. (ik afficheerde, heb geafficheerd), aanplakken, aanslaan; (fig.) uithangen; te koop loopen met; zijne schande -. *...LIATIE, v. gmv. vereeniging, gemeenschap, verbroedering; aanneming (als kind, als lid eener orde). *...LIËREN, bw. gel. (ik affiliëerde, heb geaffiliëerd). *...NEREN, bw. gel. (ik affineerde, heb geaffineerd), verfijnen, fijn maken, louteren, zuiveren; zilver van daarmede gelégeerd koper scheiden. *...NERIE, v. (...ën), draad-trekkerij; metaalloutering. *...NITEIT, v. gmv. verwantschap, zwagerschap.

[† Affirmatie]

† Affirmatie, v. (...ën), bevestiging, bekrachtiging, beaming. *...MEREN, bw. gel. (ik affirmeerde, heb geaffirmeerd), bevestigen, bekrachtigen, beamen.

[† Afflictie]

† Afflictie, v. droefenis, hartzeer, lijden.

[† Affreus]

† Affreus, bn. en bijw. verschrikkelijk, ijselijk, akelig, ongehoord.

[† Affront]

† Affront, o. (-en), beleediging, hoon. *-EREN, bw. gel. (ik affronteerde, heb geaffronteerd), iem. stout onder de oogen treden, trotseren; honen, beleedigen.

[Affuit]

Affuit, v. (-en), houten paard op rollen om het kanon er op te plaatsen, onderstel, roopaard, rolpaard. *-WERK, o. of AFFUTAGE, v.

[Afgaaf]

Afgaaf, AFGAVE, v. gmv. afgifte, het overgeven (van iets).

[Afgaan]

Afgaan, ow. onr. (ik ging af, ben afgegaan), naar beneden gaan; stoelgang hebben; kwijt raken (wormen enz.); (fig.) verminderen, verzwakken, afnemen; in onbruik geraken; afwijken, zich verwijderen (van iets); afdwalen; verlaten; verbleeken, verschieten; hellen, overhellen, neigen tot; aftreden (van eene bediening enz.); afreizen, vertrekken; (iets) laten varen, (van iets) afstand doen; losbranden (van schiet-geweer); (op iets of iem.) losspringen; trachten (iets) te verkrijgen; aftrek hebben, goed verkocht worden; geen kleur houden (van katoen, zijde enz.); niet doorgaan (van een huwelijk); - op, zijn hof maken (aan een meisje); (ook) zich verlaten op; niet -, blijven waarnemen (een ambt); (ook) niet afwijken van; niets gaat hem af, niets ontbreekt hem. *-, bw. schoenen of laarzen verslijten; eenen weg ten einde loopen. *-, o. gmv. neêrdaling, het afkomen. *...GAANDE, td. en bn. naar beneden komende; vertrekkende; (fig.) verminderende, verzwakkende; daarop -, mij daarop verlatende; de - maan; de - koorts; het - tij. *...GANG, m. gmv. het afgaan; afloop, helling (van eenen berg); schuinte (van eenen muur); afne ming; vermindering; stoelgang, ontlasting.

[Afgebroken]

Afgebroken, bn.Ga naar voetnoot1) met eene -e stem, niet kunnende voortgaan met spreken. *...GEDRAGEN, bn. versleten.

[Afgeeren]

Afgeeren, ow. gel. (ik geerde af, ben afgegeerd), schuins afloopen.

[pagina 43]
[p. 43]

[Afgeleefd]

Afgeleefd, bn. oud en zwak. *-HEID, v. gmv. *...GELEGD, bn. hij heeft het -, hij is overleden; een -kleed, dat niet meer gedragen wordt. *...GELEGEN, bn. op eenigen afstand, niet in de nabijheid; eenzaam. *...GEMAT, bn. vermoeid. -HEID, v. gmv. *...GESCHEIDEN, dw. en bn. de -en, de belijders van een andere godsdienst; de afgezonderde secte. *...GESLOOFD, bn. *...STORVEN, bn. der wereld -, dood voor de wereld, niet meer in de maatschappij verkeerende. *...GETROKKEN, bn. verward, voor zich heen; de -e wetenschappen; -e denkbeelden; (red.) het -e en het zamengestelde. -HEID, v. gmv. *...GEVAARDIGDE, m. (-n), afgezondene met eene bepaalde opdragt; volksvertegenwoordiger; kamer der -n, landsvergadering, wetgevende vergadering. *...GEVALLENE, m. (-n), iem. die zijn geloof verzaakt of zijne partij verlaten heeft.

[Afgeven]

Afgeven, bw. ow. ong. (ik gaf af, heb afgegeven), aan een ander overgeven; ter hand stellen; kleur verliezen; besmetten, bemorsen; eenen wissel op iem. -, trekken; zich met iets of iem. -, bemoeijen, inlaten. *...GEVER, m. (-s). *...GEVING, v. gmv.

[Afgezaagd]

Afgezaagd, bn. (fig.) oud, reeds dikwijls verteld; -e denkbeelden. *...GEZANT, m. (-en), vertegenwoordiger van eenen vorst; zendeling, afgevaardigde. *...GEZONDERD, bn. eenzaam, stil; - leven.

[Afgieren]

Afgieren, ow. gel. (ik gierde af, ben afgegierd), schuin of met eenen ruk afdrijven; door den wind medegevoerd worden; (zeew.) het ruime sop kiezen, de reede verlaten. *...GIETEN, bw. ong. (ik goot af, [wij goten, B. wij gooten], ik heb afgegoten), eene vloeistof door gieten afzonderen; naar beneden gieten; den inhoud van een glas enz. verminderen; omsteken (van het eene vat in het andere vat doen); door gieten (in pleister enz.) eene gelijkenis voortbrengen; (scheik.) zachtjes afklaren. *...GIETER, m. (-s). *...GIETING, v. (-en). *...GIETSEL, o. (-s). -DIERTJES, omv. *...GIETSTER, v. (-s). *...GIFTE, v. gmv. = AFGAVE. *...GLIJDEN, ow. ong. (ik gleed af, ben afgegleden). *...GLIJDING, v. gmv. *...GLIPPEN, ow. gel. (ik glipte af, ben afgeglipt), glijden en vallen; (fig.) ontkomen, ontsnappen. *...GLIPPING, v. gmv. *...GLIPPEREN, ow. gel. (ik glipperde af, ben afgeglipperd), van boven naar beneden glijden. *...GLIPPERING, v. gmv.

[Afgod]

Afgod, m. (-en), valsche god; (fig.) iem. tot zijnen - maken, iem. aanbidden; eenen - van iets maken, iets overdreven liefhebben. *-ENDIENAAR, m. (-s). ...DIENARES, v. (-sen). *-ERIJ, v. gmv. *-ES, v. (-sen). *-IN, v. (-nen). *-ISCH, bn. *-SBEELD, o. (-en). *-SDIENST, v. gmv. *-SPRIESTER, m. (-s). *-STEMPEL, m. (-s).

[Afgooijen]

Afgooijen, (B. ...IEN), bw. gel. (ik gooide af, heb afgegooid), van boven naar beneden werpen; zich met iem. -, zich iem. tot vijand maken. *...GOOIJING, v. gmv. *...GORDEN, bw. gel. (ik gordde af, heb afgegord), losmaken, afdoen, afleggen (het zwaard). *...GORDING, v. gmv. *...GRAAUWEN, bw. gel. (ik graauwde af, heb afgegraauwd), norsch en ruw bejegenen. *...GRAAUWING, v. (-en). *...GRAVEN, bw. ong. (ik groef af, heb afgegraven), door graven lager maken; uitgraven. *...GRAVING, v. (-en). *...GRAZEN, bw. gel. (ik graasde af, heb afgegraasd), het gras afeten. *...GRAZING, v. gmv. *...GREPPELEN,

[pagina 44]
[p. 44]

bw. gel. (ik greppelde af, heb afgegreppeld), door greppels of sloten afscheiden. *...GRIJPEN, bw. ong. (ik greep af, heb afgegrepen). *...GRIJS(S)ELIJK, bn. en bijw. (-er, -st), afschuwelijk, ijselijk, verschrikkelijk. -HEID, v. (...heden). *...GRIJZEN, o. gmv. afschuw, verfoeijing. *...GROND, m. (-en), onpeilbare diepte; draaikolk; (fig.) verschrikkelijk gevaar; aan den rand des -s staan. -IG, bn. grondeloos. *...GUNST, v. gmv. wangunst, nijd. *...GUNSTIG, bn. (-er, -st); iem. - zijn, nijd op iem. hebben. *...GUNSTIGLIJK, bijw. *...GUNSTIGHEID, v. gmv.

[Afhaken]

Afhaken, bw. gel. (ik haakte af, heb afgehaakt), wat met eenen haak vast zit losmaken; haakwerk voltooijen. *...HAKER, m. (-s), (ook werktuig). *...HAAKSTER, v. (-s). *...HAKING, v. (-en). *...HAKKEN, bw. ow. gel. (ik hakte af, heb afgehakt), door hakken wegnemen; (eenen os) in stukken hakken of snijden); ten einde hakken. *...HAKKER, m. (-s). *...HAKKING, v. (-en). *...HALEN, bw. gel. (ik haalde af, heb afgehaald), van boven -, van de eene plaats naar de andere halen; afstroopen (de huid van eenen aal, - van eene ossentong enz.); peulen -; beddegoed -, de vuile sloopen afnemen; gekocht goed -, niet laten aan huis bezorgen; iem. van den spoortrein -; (fig.) listiglijk en langzamerhand berooven, ontnemen; afpersen; (zeew.) vlot maken. *...HALER, m. (-s), (fig.) pennelikker; klaplooper *...HAALSTER, v. (-s). *...HALING, v. (-en). *...HANDELEN, bw. ow. gel (ik handelde af, heb afgehandeld), beëindigen, afdoen (eene zaak); (over iets) handelen (in eene voordragt); afkoopen; beslissen, uitspraak doen; deze zaak is afgehandeld; wij hebben met elk. afgehandeld, ik wil niets meer met u te doen hebben. *...HANDELING, v. gmv. *...HANDIG, bijw. iem. iets - maken, ontnemen, onttrekken, listiglijk bemagtigen. *...HANGEN, bw. ow. ong. (ik hing af, heb afgehangen), lager -, verder hangen; van den wand nemen; onafhankelijk of onderdanig zijn; een gevolg zijn (van); in de magt staan (van). -D, bn. nederhangend, overhellend. *...HANGER, m. (-s). *...HANGELING, m. en v. (-en), iemand die afhankelijk is. *...HANGING, v. gmv. *...HANKELIJK, (B. *...HANKLIJK), bn. (-er, -st). -HEID, v. gmv. *...HAREN, (B. *...HAIREN), ow. bw. gel. (ik haarde af, heb afgehaard), het haar verliezen; de haren (van varkens) afschrapen; (bij looijers) het haar afdoen. *...HARING, v. gmv. *...HASPELEN, bw. ow. gel. (ik haspelde af, heb afgehaspeld), garen van de klossen haspelen; ten einde haspelen; (fig.) kibbelende den tijd slijten. *...HASPELING, v. gmv. *..HEBBEN, bw. onr. (ik had af, heb afgehad), voltooid -, afgemaakt -, afgedaan hebben. *...HEFFEN, bw. ong. (ik hief af, heb afgeheven), door heffen afnemen; den pot van het vuur -; de kaarten -, (in het spel); een lijk -, van het bed op den grond leggen. *...HEFFER, m. (-s). *...HEFFING, v. gmv. *..HEINEN, bw. gel. (ik heinde af, heb afgeheind), met eene heining afzonderen, afsluiten. *...HEINING, v. (-en). *...HELLEN, ow. gel. (ik helde af, heb afgeheld), naar beneden neigen. *...HELLING, v. (-en).

[Afhelpen]

Afhelpen, bw. ong. (ik hielp of holp af, heb afgeholpen), naar beneden helpen; iem. van eene ziekte - of genezen;

[pagina 45]
[p. 45]

iem. van iets - of bevrijden, verlossen; iem. van zijn stuk -, iem. in verwarring of in verlegenheid brengen; (fig.) de jongens van de stoep - of wegjagen; hij zal hem wel van zijn geld -, hij zal wel zorgen dat zijn geld opraakt. *...HIJSCHEN, bw. ong. (ik heesch af, heb afgeheschen, [B. ...heeschen]; ook wel gel. ik hijschte af, heb afgehijscht), naar beneden hijschen. *...HOEREN (ZICH), ww. gel. (ik hoerde mij af, heb mij afgehoerd), zich door overmaat van wellust in het verderf storten. *...HOOREN, bw. gel. (ik hoorde af, heb afgehoord), afluisteren; ondervragen (getuigen); laten opzeggen (eene les). -, o. het nazien der rekeningen. *...HOUDEN, bw. ow. onr. (ik hield af, heb afgehouden), verwijderd houden, beletten te naderen; (iem.) terughouden (b.v. van het kwaad); afkorten (van loon enz.); iem. van zijn werk -, verhinderen voort te arbeiden; houd uwe handen daar af, raak er niet aan; (zeew.) van de kust wijken, het ruime sop kiezen; op het schip - of aansturen (wanneer het onder den wind is); (fig.) bedaren, toegeeflijk worden. *...HOUDER, m. (-s), (zeew.) zeker touw. *...HOUDSTER, v. (-s). *...HOUDING, v. gmv. *...HOUWEN, bw. ong. (ik hieuw af, heb afgehouwen), afslaan, afkappen, afhakken. *...HOUWER, m. (-s). *...HOUWING, v. gmv. het hakken van hout. *...HUICHELEN, bw. gel. (ik huichelde af, heb afgehuicheld), door huichelen verkrijgen. *...HUICHELING, v. gmv. *...HUILEN (ZICH), ww. gel. (ik huilde mij af, heb mij afgehuild), zich door veel huilen afmatten. *...HUREN, bw. gel. (ik huurde af, heb afgehuurd), in huur nemen. *...HURING, v. gmv. *...HUURDER, m. (-s). *...HUURSTER, v. (-s).

[Afjagen]

Afjagen, bw. gel. en ong. (ik jaagde of joeg af, heb afgejaagd), naar beneden-, weg-, van daan jagen; (een paard) door sterk rijden afmatten. ZICH -, ww. zich door jagen of loopen vermoeijen. *...JAGER, m. (-s). *...JAKKEREN, bw. gel. (ik jakkerde af, heb afgejakkerd), (een paard) afrijden; (fig.) § stokslagen toedienen; scherp doorhalen.

[Afkaatsen]

Afkaatsen, bw. gel. (ik kaatste af, heb afgekaatst), eenen kaatsbal verwijderen; doen terugstuiten; (fig.) afweren. *...KAATSEN, m. (-s). *...KAATSING, v. (-en). *...KABBELEN, bw. ow. gel. (ik kabbelde af, heb afgekabbeld), kabbelende wegnemen, - uithollen, -ondermijnen; het water kabbelt de dijken af; murmelende stroomen. *...KABBELING, v. gmv. *...KAKELEN, bw. ow. gel. (ik kakelde af, heb afgekakeld), door praten afweren of te keer gaan; ten einde babbelen. *...KAKELING, v. gmv. *...KALKEN, ow. gel. (ik kalkte af, heb afgekalkt), (mets.) de muur kalkt af, de kalk laat los en valt in schilfers af. *...KALKING, v. gmv. *...KALVEN, ow. gel. (ik kalfde af, heb afgekalfd) ophouden met kalven; (fig.) ophouden met braken; (ook) gedurig doorbraken. *...KAMMEN, bw. gel. (ik kamde af, heb afgekamd), door kammen wegnemen; wegschieten (eene borstwering enz.); afgekamde wol, gereinigde wol. *...KAMMER, m. (-s). *...KAMMING, v. gmv. *...KAMSTER, v. (-s). *...KANTEN, bw. gel. (ik kantte af, heb afgekant), de kanten of hoeken wegnemen. *...KANTER, m. (-s). *...KANTING, v. gmv. *...KAPPEN, bw. gel. (ik kapte af, heb afgekapt) = AFHAKKEN; verkorten (een tooneelstuk vóór de opvoe-

[pagina 46]
[p. 46]

ring); (taalk.) wegnemen (eene letter); ten einde kappen (het haar). *...KAPPING, v. (-en). -STEEKEN, ('b.v. een' in de plaats van eenen).

[Afkeer]

Afkeer, m. gmv. tegenzin, weêrzin. *-DER, m. (-s). *-STER, v. (-s). *-EN, bw. gel. (ik keerde af, heb afgekeerd), terugdrijven, afwenden; afweren, verwijderen (een gevaar); afvegen (met eenen bezem); (fig.) zich van de wereld -, niet meer met de menschen omgaan; God heeft Zijn aanschijn van hem afgekeerd. *-IG, bn. (-er, -st); - van. *-IGHEID, v. gmv. *-IGLIJK, bijw. *-ING, v. gmv.

[Afkemmen]

Afkemmen, bw. gel. = AFKAMMEN. *...KFRVEN, bw. ow. gel.. (ik kerfde af, heb afgekerfd), door kerven afsnijden of loslaten. *...KERVER, m. (-s). *...KERFSTER, v. (-s). *...KERVING, v. (-en). *...KEUREN, bw. gel. (ik keurde af, heb afgekeurd), niet goedkeuren; verwerpen; onbewoonbaar verklaren (een huis); ongeschikt verklaren (voor de krijgsdienst enz.). *...KEURDER, m. (-s). *...KEURSTER, v. (-s). *...KEURING, v. (-en). -STEEKEN, o. (-s), bewijs van ontevredenheid op iem. *...KIJKEN, bw. ong. (ik keek af, heb afgekeken), heimelijk -, ongemerkt iets afzien om het na te doen; ten einde zien; de kans afwachten. *...KIJKER, m. (-s). *...KIJKSTER, v. (-s). *...KIJKING, v. gmv. *...KLAREN, bw. gel. (ik klaarde af, heb afgeklaard), geheel afmaken; het schuim (van gesmolten suiker enz.) afnemen. *...KLARING, v. gmv. *...KLAUTEREN, bw. gel. (ik klauterde af, heb afgeklauterd) met handen en voeten naar beneden klimmen. *...KLEEDEN, bw. gel. (ik kleedde af, heb afgekleed), (zeew.) (van touwwerk) het overtollige wegnemen. *...KLEMMEN, bw. gel. (ik klemde af, heb afgeklemd), door klemmen vaneenscheiden. *...KLEMMER, m. (-s). *...KLEMSTER, v. (-s). *...KLEMMING, v. gmv. *...KLEPPEN, bw. gel. (ik klepte af, heb afgeklept), met klokkengeklep afkondigen. *...KLEPPER, m. (-s). *...KLEPSTER, v. (-s). *...KLEPPING, v. (-en). *...KLIMMEN, ow. ong. (ik klom af, ben afgeklommen), naar beneden klimmen. *...KLIMMER, m. (-s). *...KLIMSTER, v. (-s). *...KLIMMING, v. gmv. *...KLOPPEN, bw. gel. (ik klopte af, heb afgeklopt), door kloppen wegnemen of afzonderen, zuiveren; (fig.) afrossen, slaag geven. *...KLOPPER, m. (-s). *...KLOPSTER, v. (-s). *...KLOPPING, v. gmv. *...KLUIVEN, bw. ong. (ik kloof af, heb afgekloven), kluivende afeten; een been -. *...KLUIVER, m. (-s). *...KLUIFSTER, v. (-s). *...KLUIVING, v. gmv. *...KNAAUWEN, bw. gel. (ik knaauwde af, heb afge-knaauwd). *...KNAAUWER, m. (-s). *...KNAAUWSTER, v. (-s). *...KNAAUWING, v. gmv. *...KNABBELEN, bw. gel. (ik knabbelde af, heb afge-knabbeld). *...KNABBELER, m. (-s). *...KNABBELSTER, v. (-s). *...KNABBELING, v. gmv. *...KNAGEN, bw. gel. (ik knaagde af, heb afgeknaagd). *...KNAGER, m. (-s). *...KNAAGSTER, (-s). *...KNAGING, v. gmv. *...KNAKKEN, bw. ow. gel. ik knakte af, heb of ben afgeknakt), afbreken. *...KNAKKER, m. (-s). *...KNAKSTER, v. (-s). *...KNAKKING, v. gmv. *...KNAPPEN, bw. ow. gel. (ik knapte af, heb of ben afgeknapt), met een mes afkappen; breken (van eene veer). *...KNAPPER, m. (-s). *...KNAPSTER, v. (-s). *...KNAPPING, v. (-en). *...KNELLEN, bw. gel. (ik knelde af, heb afgekneld) = AFKLEMMEN. *...KNELLER, m. (-s). *...KNELSTER, v. (-s). *...KNELLING, v. gmv. *...KNEVELEN, bw. gel. (ik knevelde af, heb afgekneveld), met geweld verkrijgen, drin-

[pagina 47]
[p. 47]

gend afpersen. *...KNEVELAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *...KNEVELING, v. (-en). *...KNIBBELEN, bw. gel. (ik knibbelde af, heb afgeknikkeld), afdingen (van den prijs van iets), afkorten. *...KNIBBELAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *...KNIBBELING, v. (-en). *...KNIJPEN, bw. ong. (ik kneep af, heb afgeknepen), door knijpen wegnemen, - afzonderen, - uithalen; (zeew.) zoo kort mogelijk bij den wind houden; schip en wind -; de loef -. *...KNIJPER, m. (-s). *...KNIJPSTER, v. (-s). *...KNIJPING, v. (-en). *...KNIPPEN, bw. gel. (ik knipte af, heb afgeknipt), met de schaar afsnijden. *...KNIPPER, m. (-s). *...KNIPSTER, v. (-s). *...KNIPPING, v. gmv. *...KNIPSEL, o. gmv. het afgesnedene. *...KNOTTEN, bv. gel. (ik knotte af, heb afgeknot), afkappen; snoei-jer (eenen boom); de knotten (van het vlas) wegnemen; (het vlas) in knotten binden; verminken (standbeelden enz.); (wap). aan beide einden afgeknotte (afgehakte) boomen; een afgeknotte kegel. *...KNOTTER, m. (-s). *...KNOTSTER, v. (-s). *...KNOTTING, v. (-en).

[Afkoelen]

Afkoelen, bw. gel. (ik koelde af, heb afgekoeld), koel of koud maken; den warmtegraad van een ligchaam verminderen. ZICH -, ww. *...KOELER, m. (-s). *...KOELSTER, v. (-s). *...KOELING, v. (-en), vermindering van den warmtegraad; (fig.) vermindering van de genegenheid of vriendschap voor iem. -SMETHODE, v. (-n). -SWETTEN, v. mv. (nat.). *...KOKEN, bw. gel. (ik kookte af, heb afgekookt), genoeg laten koken; (groenten enz.) vooraf koken (om ze daarna te stoven); een kooksel maken; afgekookt vleesch. *...KOKING, v. (-en). *...KOMELING, m. en v. (-en), afstammeling. *...KOMEN, ow. onr. (ik kwam af, ben afgekomen), naar beneden komen; eene rivier afwaarts varen, afzakken; verdwalen, van den regten weg verwijderd worden; afraken, bevrijd worden (van eene lastige zaak enz.); ontkomen, ontsnappen (aan een gevaar); afstammen, van geboorte zijn, voortspruiten; niet van elkander -, het niet eens worden; op iem. -, iem. naderen; er is geen - aan, er is geen einde aan (te maken). *...KOMING, v. gmv. afklimming. *...KOMST, v. gmv. afstamming, oorsprong, geslacht, geboorte; hij is van goede -. -IG, bn. - zijn, zijnen oorsprong hebben in of uit, afgeleid zijn van. *...KONDIGEN, bw. gel. (ik kondigde af, heb afgekondigd), openbaar bekend maken, aflezen. *...KONDIGER, m. (-s). *...KONDIGSTER, v. (-s). *...KONDIGING, v. (-en), het afkondigen; een afgekondigd besluit enz.; de - der huwelijksgeboden, dagen der ondertrouw. *...KOOKSEL, o. (-s), het afgekookte. *...KOOP, m. gmv. *...KOOPEN, bw. ow. (ik kocht af, heb afgekocht, door koopen verkrijgen, door koopen iem. van iets ontlasten; de stad heeft de plundering afgekocht, het geld gegeven om van de plundering verschoond te zijn; zich van de dienst -, eenen plaatsvervanger stellen. *...KOOPER, m. (-s). *...KOOPSTER, v. (-s). *...KOOPING, v. (-en). *...KORSTEN, bw. gel. (ik korstte af, heb afgekorst), de korst wegnemen, (iets) van de korst ontdoen; de korst verliezen. *...KORSTING, v. gmv. *...KORTEN, bw. gel. (ik kortte af, heb afgekort, korter maken; niet ten volle betalen (loon enz.). *...KORTER, m. (-s). *...KORTING, v. (-en). *...KRABBELEN, *...KRABBEN, bw. gel. (ik krabbelde of krabde af, heb afgekrabbeld of afgekrabd).

[pagina 48]
[p. 48]

*...KRABBELER, m. (-s). *...KRABBELING, v. gmv. *...KRABBER, m. (-s). *...KRABBING, v. gmv. *...KRASSEN, bw. gel. (ik kraste af, heb afgekrast). *...KRASSER, m. (-s). *...KRASSING, v. gmv. *...KRIJGEN, bw. ong. (ik kreeg af, heb afgekregen), van eene hoogte afnemen, naar beneden krijgen; wegnemen, verminderen, afkorten; afnemen (een stuk van iets); voltooijen, ten einde brengen. *...KRUIJEN, (B ...IEN), bw. gel. (ik kruide af, heb afgekruid), kruijen. *...KRUIMELEN, bw. ow. gel. (ik kruimelde af, heb of ben afgekruimeld), doen afvallen -, afvallen in kruimels. *...KRUIPEN, ow. bw. ong. (ik kroop af, ben of heb afgekropen), naar beneden kruipen; (fig.) door kruipen verkrijgen. *...KRUIPER, m. (-s). *...KRUIPSTER, v. (-s). *...KRUIPING, v. gmv. *...KUNNEN, bw. ow. onr. (ik kon af, heb afkunnen, ↑ afgekonnen), zich van iets kunnen ontdoen of afmaken; ik kan al dat werk niet af, ik kan dit alles niet doen; niet van elk. -, van een groot stuk geld niet weêrom kunnen geven (bij eenen koop). *...KUSSEN, bw. gel. (ik kuste af, heb afgekust), door kussen wegnemen; met eenen kus eenen twist bijleggen. ZICH -, ww. zich door kussen vermoeijen.

[Aflaat]

Aflaat, m. (...aten), (r.k.) verzachting -, vermindering -, kwijtschelding van kerkelijke straf, vergeving van zonden. *-BRIEF, m. (...ven), bewijs van zonden-vergiffenis. *-KRAAM, v. (...amen) ongeoorloofde handel met aflaten, verkoop van aflaten. *-KRAMER, m. (-s), monnik die aflaten verkoopt. *-PREDIKER, m. (-s), voorstander van de aflaten.

[Afladen]

Afladen, bw. gel. (ik laadde af, heb afgeladen), wat geladen is weg-, af-, uitnemen; ontladen; ten einde laden; verzenden; (een schip, eenen ezel, eenen wagen) de volle lading geven. *...LADER. m. (-s), verzender. *...LADING, v. gmv. *...LAGCHEN (ZICH), (B. *...LACHEN), ww. gel. (ik lachte mij af, heb mij afgelagchen), zich door lagchen vermoeijen. *...LANGEN, bw. gel. (ik langde af, heb afgelangd), van boven langen, toereiken; (fig.) hij houdt niet van -, hij is gierig. *...LANGER, m. (-s). *...LANGSTER, v. (-s). *...LANGING, v. gmv. *...LATEN, bw. ow. ong. (ik liet af, heb of ben afgelaten), naar -, neêrlaten; afleiden, ledigen (eenen vijver); aftappen, vergieten (wijn); laten vallen (van den prijs); ophouden (iets te doen), laten varen; laat af, houd op. *...LATING, v. gmv. *...LEENEN, bw. gel. (ik leende af, heb afgeleend), ontleenen, ter leen ontvangen; onbescheiden ter leen nemen. *...LEENER, m. (-s). *...LEENSTER, v. (-s). *...LEENING, v. gmv. *...LEEREN, bw. gel. (ik leerde af, heb afgeleerd), afwennen, verleeren, ontwennen; afzien (om na te doen). *...LEERING, v. gmv. *...LEGGEN, bw. onr. (ik leide of legde af, heb afgelegd), nederleggen, naar beneden leggen; zich ontdoen (van); niet meer gebruiken (een kleedingstuk); verliezen (b.v. het gewigt of gewei van een hert); ontkleeden (een lijk); vet opleveren (van geslagte beesten); volbrengen, doen (eene reis); zweren, eenen eed doen; een afzetsel voor eenen wijnstok in den grond leggen; afnemen (in het kaartspel); betalen (schulden); veel van iem. -, veel kwaad van iem. spreken; de kinderschoenen -, ophouden een kind te zijn; hij heeft het afgelegd, hij is overleden; eene geloofsbelijdenis -; (zeew.) het land uit het

[pagina 49]
[p. 49]

gezigt verliezen. *...LEGGER, m. (-s), ontkleeder van lijken; loot, rank (van eenen wijnstok). -, -TJE (B.-N), o. iets dat van geen nut of dienst meer is. *...LEGGING, v. gmv. *...LEIDEN, bw. ow. gel. (ik leidde af, heb afgeleid), naar beneden leiden; (fig.) een gevolg (uit iets) trekken, - opmaken; den oorsprong (van iets) bepalen; verwijderen, (van iets) afbrengen; een anderen loop geven (aan water); (fig.) (iem.) van den regten weg afbrengen. -D, bn. (-er, -st), eene -e aderlating; een - geneesmiddel. *...LEIDER, m. (-s), bliksem-. *...LEIDSTER, v. (-s). *...LEIDING, v. (-en); - van een woord, etymologie; iem. - verschaffen, iem. vermaken (om zijne droefgeestigheid te verjagen). *...LEKEN, *...LEKKEN, ow. gel. (het leekte of lekte af, het is afgeleekt of afgelekt). *...LEVEREN, bw. gel. (ik leverde af, heb afgeleverd), afzenden, afgeven, laten volgen. *...LEVERAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *...LEVERING, v. (-en), (ook) stuk of nommer van een boek- of plaatwerk, dat bij gedeelten uitkomt. *..LEZEN, bw. ong. (ik las af, heb afgelezen), overluid lezen, (iets) afkondigen; met lezen eindigen; plukken (vruchten); verzamelen. ZICH -, ww. zich door lezen vermoeijen. *...LEZER, m. (-s). *...LEZING, v. (-en). *...LIGGEN, bw. ow. ong. (ik lag af, heb afgelegen), op eenen afstand gelegen zijn; door liggen afzonderen; dit paard heeft al zijn haar afgelegen (verloren). *...LIGGING, v. gmv. *...LIGTEN, (B. *...LICHTEN), bw. gel. (ik ligtte af, heb afgeligt), door ligten afhelpen; ontdekken; het masker -, openlijk handelen; de schellen van de oogen -, klaar doen zien. *...LIGTER, m. (-s). *...LIGTING, v. gmv. *...LIJVIG, bn. en bijw. levenloos, dood, overleden; - worden, sterven; - maken, dooden. -HEID, v. gmv. *..LIKKEN, bw. gel. (ik likte af, heb afgelikt), likkende wegnemen of schoonmaken. *...LIKKER, m. (-s). *...LIKSTER, v. (-s). *...LIKKING, v. gmv. *...LOEREN, bw. gel. (ik loerde af, heb afgeloerd), bespieden, door scherp toezien iets vernemen of afleeren. *...LOERDER, m. (-s). *...LOERSTER, v. (-s). *...LOERING, v. (-en). *...LOKKEN, bw. gel. (ik lokte af, heb afgelokt), naar beneden lokken, (tot iets) overhalen; door vleijerij of list verkrijgen. *...LOKKER, m. (-s). *...LOKSTER, v. (-s). *...LOKKING, v. (-en).

[Afloop]

Afloop, m. gmv. het afvloeijen van het water; helling, afgang; einde, uitgang; ebbe; afhandeling (eener zaak); schuinsche kap boven eenen muur om het water te doen afloopen. *-EN, ow. bw. ong. (ik liep af, heb of ben afgeloopen), naar beneden loopen; (in eenen gang, op eenen trap) loopen om naar beneden te gaan; door loopen verslijten; afstroomen, afvloeijen; snel afzakken; langs de kaars loopen (smeer of was); (fig.) eindigen, een einde nemen; eenen uitslag krijgen; te water gaan (in een schip); verwoesten, plunderen; onregtmatig en gewelddadig bemagtigen (een schip); zich overal aanmelden om aanbeveling of giften; iem. den prijs -, door loopen den prijs behalen; eenen weg -, geheel overloopen; mijn horologie is afgeloopen, staat stil; het zal weldra met hem -, hij zal spoedig sterven. ZICH -, ww. zich door loopen vermoeijen. *-END, bn. - tij, ebbe; -e schuld, schuld die afgelost wordt. *-ER, m. (-s). *-STER, v. (-s). *-ING, n. gmv.

[pagina 50]
[p. 50]

[Aflossen]

Aflossen, bw. gel. (ik loste af, heb afgelost), laten afgaan, afvaren, afschieten (een kanon, een geweer); overnemen (de wacht); (iem.) vervangen; terug betalen (eene schuld); afkoopen (rente); terug nemen (een pand). *...LOSSER, m. (-s). *...LOSSTER, v. (-s). *...LOSSING, v. (-en). *...LUISTEREN, bw. gel. (ik luisterde af, heb afgeluisterd), door luisteren te weten komen; (fig.) § op eene listige wijze (geld aan iem.) ontnemen. *...LUISTERAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *...LUISTERING, v. gmv. *...LUIZEN, bw. gel. (ik luisde af, heb afgeluisd), de luizen afvangen; (fig.) § ontfutselen.

[Afmaaijen]

Afmaaijen, (B. ...IEN), bw. gel. (ik maaide af, heb afgemaaid), met eene zeis afsnijden; het gras voor iemands voeten -, iem. onderkruipen; hij is in den bloei zijns levens afgemaaid, door den dood weggerukt. *...MAAIJER, m. (-s). *...MAAISTER, v. (-s). *...MAAIJING, v. gmv. *...MAKEN, bw. gel. (ik maakte af, heb afgemaakt), voltooijen, eindigen, de laatste hand (aan iets) leggen; bijleggen; schikken; afdoen; (fig.) dooden, ombrengen, ZICH -, ww. zich (van iets of iem.) ontdoen. *...MAKER, m. (-s). *...MAAKSTER, v. (-s). *...MAKING, v. (-en). *...MALEN, bw. gel. (ik maalde af, heb afgemaald), schilderen, afschilderen, (fig.) beschrijven, eene schets leveren (van); afbeelden, voorstellen; ten einde malen; fijn maken. *...MALER, m. (-s). *...MAALSTER, v. (-s). *...MALING, v. (-en). *...MANEN, bw. gel. (ik maande af, heb afgemaand), af-, ontraden, waarschuwen iets na te laten. *...MANER, m. (-s). *...MAANSTER, v. (-s). *...MANING, v. (-en). *...MARSCHEREN, ow. gel. (ik marscheerde af, heb of ben afgemarscheerd), optrekken, weggaan (van krijgsvolk). *...MARTELEN, bw. gel. (ik martelde af, heb afgemarteld), zwaar martelen; (fig.) geweldig pijnigen, kwellen. ZICH-, ww. zich afslooven. *...MARTELAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *...MARTELING, v. (-en). *...MATTEN, bw. gel. (ik matte (v.s. mattede) af, heb afgemat), vermoeijen, uitputten; ten einde matten (stoelen). *...MATTER, m. (-s). *...MATTING, v. (-en). *...MELKEN, bw. ow. gel. en ong. (ik molk of melkte af, heb afgemolken of afgemelkt), ten einde melken; ophouden met melken; (fig.) aftroggelen. *...MENNEN, bw. gel. (ik mende af, heb afgemend), afrijden, vermoeijen (paarden); ten einde mennen. *...MENNER, m. (-s). *...MENSTER, v. (-s). *...MENNING, v. gmv. *...MERGELEN, bw. gel. (ik mergelde af, heb afgemergeld), geheel krachteloos maken, vermageren. *...MERGELER, ...AAR, m. (-s). *...MERGELSTER, v. (-s). *...MERGELING, v. (-en). *...MERKEN, bw. gel. (ik merkte af, heb afgemerkt), merken, ten einde merken; (fig.) afkijken. *...METEN, bw. ong. (ik mat af, heb afgemeten), ten einde meten; meten (van een stuk stof enz.) en afsnijden; de maat (van iets) bepalen; verdeelen (den tijd); gissen; (fig.) anderen naar zich zelven -, naar zijne eigene gevoelens over die van anderen oordeelen; het spreekwoord: zoo de waard is vertrouwt hij zijne gasten. *...METER, m. (-s). *...MEETSTER, v. (-s). *...METING, v. (-en). het afmeten; uitgebreidheid die een ligchaam naar zijne lengte, dikte en breedte beslaat. *...METSELEN, bw. ow. gel. (ik metselde af, heb afgemetseld), ten einde metselen; metselwerk voltooijen. *...MIKKEN, bw. gel. (ik mikte af, heb afgemikt), met de oogen meten. *...MOETEN, ow. onr. (het moest af),

[pagina 51]
[p. 51]

voltooid moeten worden. *...MOGEN, ow. onr. (het mogt af), dit mag af, het is vergund dit te voltooijen, - dit weg te nemen; (ook) verlof hebben zich te verwijderen. *...MOLMEN, ow. gel. (het molmde af, is afgemolmd), wormstekig worden (van hout). *...MOLMING, v. gmv. *...MUREN, bw. gel. (ik muurde af, heb afgemuurd), door eenen muur afscheiden. *...MURING, v. (-en).

[Afnaaijen]

Afnaaijen, (B. ...IEN), bw. gel. (ik naaide af, heb afgenaaid), naaiwerk voltooijen. ZICH -, ww. zich door naaijen vermoeijen. *...NAAIJING, v. gmv. *...NEMEN, bw. ow. ong. (ik nam af, heb afgenomen), (iets) van eene hoogte of van eene oppervlakte nemen; afscheppen (room van de melk); den hoed -, zich het hoofd ontblooten; afheffen (kaarten); schoonmaken (met eenen doek); afruimen; de tafel -, de overgeblevene schotels -, het tafellaken van de tafel nemen; ontnemen, wegnemen; (iem.) ontheffen (van eenen last, van eene verpligting); iets wel of kwalijk -, goed of kwalijk uitleggen; (fig.) gissen, veronderstellen; besluiten, afleiden; verminderen, korter worden; geringer worden, verzwakken; iem. eenen eed -, laten doen. *...NEMER, m. (-s). *...NEEMSTER, v. (-s). *...NEUZEN, bw. gel. (ik neusde af, heb afgeneusd), bespieden, beloeren, afkijken. *...NEUZER, m. (-s). *...NEUSSTER, v. (-s). *...NEUZING, v. gmv. *...NIJPEN, bw. ong. = afknijpen. *...OOGEN, bw. gel. (ik oogde af, heb afgeoogd), afkijken, afloeren, afzien. *...OOGSTEN, bw. gel. (ik oogstte af, heb afgeoogst), ten einde oogsten.

[Afpachten]

Afpachten, bw. gel. (ik pachtte af, heb afgepacht), in pacht nemen. *...PACHTING, v. gmv. *...PAKKEN, bw. gel. (ik pakte af, heb afgepakt), de pakken afnemen (van een voertuig), afladen; ontpakken. *...PAKKER, m. (-s). *...PAKSTER, v. (-s). *...PAKKING, v. gmv. *...PALEN, bw. gel. (ik paalde af, heb afgepaald), met palen omzetten of afscheiden. *...PALER, m. (-s). *...PAALSTER, v. (-s). *...PALING, v. (-en). *...PASSEN, bw. gel. (ik paste af, heb afgepast), met eenen passer meten; (geld) aftellen. *...PASSER, m. (-s). *...PASSING, v. (-en). *...PEILEN, bw. ow. gel. (ik peilde af, heb afgepeild), door peilen afmeten; ten einde peilen. *...PEILER, m. (-s). *...PEILING, v. (-en). *...PEINZEN (ZICH), ww. gel. (ik peinsde mij af, heb mij afgepeinsd), zich door denken vermoeijen. *...PEINZING, v. (-en), afmattende overdenking. *...PELLEN, bw. gel. (ik pelde af, heb afgepeld), van den bast ontdoen; schillen, uitdoppen; ten einde pellen. *...PELLER, m. (-s). *...PELSTER, v. (-s). *...PELLING, v. gmv. *...PERKEN, bw. gel. (ik perkte af, heb afgeperkt), verdeelen door het plaatsen van teekens (bakens, stokken enz.) op bepaalde afstanden. *...PERKER, m. (-s). *...PERKSTER, v. (-s). *...PERKING, v. (-en). *...PERSEN, bw. gel. (ik perste af, heb afgeperst), ten einde persen (laken); (geld enz.) afdwingen, knevelarij plegen. *...PERSER, m. (-s). *...PERSSTER, v. (-s). *...PERSING, v. (-en). *...PEUTEREN, bw. gel. (ik peuterde af, heb afgepeuterd), door het krabben met de vingers losmaken of afhalen, pluizen. *...PIJNEN (ZICH), ww. gel. (ik pijnde mij af, heb mij afgepijnd), zich afmartelen. *...PIKKEN, bw. gel. (ik pikte af, heb afgepikt), pikkende weg- of afnemen (van vogels). *...PLAKKEN, bw. ow.

[pagina 52]
[p. 52]

gel. (ik plakte af, heb afgeplakt), met plakken eindigen. *...PLAKKING, v. gmv. *...PLEITEN, bw. ow. gel. (ik pleitte (v.s. pleittede) af, heb afgepleit), vrij pleiten; ten einde pleiten. *...PLEITER, m. (-s). *...PLEITING, v. gmv. *...PLOEGEN, bw. ow. gel. (ik ploegde af, heb afgeploegd), ten einde ploegen. *..PLOOIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. (ik plooide af, heb afgeplooid), ten einde plooijen. *...PLUIZEN, bw. ong. (ik ploos af, heb afgeplozen) = AFPEUTEREN. *...PLUIZER, m. (-s). *...PLUISSTER, v. (-s). *...PLUIZING, v. gmv. *...PLUKKEN, bw. gel. (ik plukte af, heb afgeplukt). *...PLUKKER, m. (-s). *...PLUKSTER, v. (-s). *...PLUKKING, v. (-en). *...PRAGCHEN, (B. *...PRACHEN), bw. gel. (ik prachte af, heb afgepracht) = AFBEDELEN. *...PRAGCHER, m. (-s). *...PRACHSTER, v. (-s). *...PRAGCHING, v. (-en). *...PRATEN, bw. ow. gel. (ik praatte af, heb afgepraat), door praten (iets) verhinderen; ten einde praten; over eene zaak -, beslissen. *...PREKEN, bw. ow. gel. (ik preekte af, heb afgepreekt), ontraden, afkeerig maken (van iets); ten einde preken. *...PUNTEN, bw. gel. (ik puntte af, heb afgepunt), de punt (van iets) afnemen; (ook) de punten (aan iets) voltallig maken; eene schrijfpen -, de punten regelmatig maken. *...PUNTER, m. (-s). *...PUNTING, v. (-en).

[Afraden]

Afraden, bw. gel. ong. (ik ried of raadde af, heb afgeraden), trachten (iets) te beletten, - te verhinderen, - te voorkomen. *...RADER, m. (-s). *...RAADSTER, v. (-s). *...RADING, v. (-en). *...RAKEN, ow. gel. (ik raakte af, ben afgeraakt), (van iets) verwijderd raken, den regten weg verliezen; (fig.) van zijn onderwerp -; zich los- of vrijmaken; in onbruik komen; zich bergen; zich afwennen. *...RAKING, v. gmv. *...RANDEN, bw. gel. (ik randde af, heb afgerand), eenen rand kleiner maken; den rand afnemen; de randen (aan iets) afwerken. *...RANDER, m. (-s). *...RANDSTER, v. (-s). *...RANDING, v. (-en). *...RANSELEN, bw. ow. gel. (ik ranselde af, heb afgeranseld), slaan, slaag geven; ophouden met slaan. *...RANSELING, v. gmv. *...RASPEN, bw. ow. gel. (ik raspte af, heb afgeraspt), met eene rasp af- of wegnemen; ten einde raspen. *...RASPER, m. (-s). *...RASPSTER, v. (-s). *...RASPING, v. (-en). *...REEPEN, bw. gel. (ik reepte af, heb afgereept), (kleederen) op slordige wijze verslijten. *...REGENEN, onp. w. gel. (het regende af, heeft afgeregend), sterk regenen, ophouden met regenen. -, ow. de bladen zijn van de boomen afgeregend, door den regen neêrgevallen. *...REGTEN, (B. *...RECHTEN), bw. gel. (ik regtte (v.s. regttede) af, heb afgeregt), ten einde regten; zie AFRIGTEN. *...REIKEN, bw. gel. (ik reikte af, heb afgereikt), van boven neêrreiken, overgeven, afgeven. *...REIS, *...REIZE, v. gmv. vertrek naar eene andere plaats. *...REIZEN, ow. gel. (ik reisde af, ben afgereisd), vertrekken, heengaan, zich naar elders begeven. ZICH -, ww. zich door reizen afmatten. *...REKENEN, bw. ow. gel. (ik rekende af, heb afgerekend), eene rekening afdoen, vereffenen; aftellen, aftrekken, korten; (fig.) straffen, kastijden. *...REKENAAR, m. (-s), die eene rekening vereffent. *...REKENING, v. (-en), (spreekw.) korte - maakt lange vriendschap. *...RENNEN, bw. ow. gel. (ik rende

[pagina 53]
[p. 53]

af, heb afgerend), onder het rennen (iets) beschadigen of verliezen; zich rennende verwijderen. ZICH -, ww. zich door rennen afmatten. *...REPELEN, bw. gel. (ik repelde af, heb afgerepeld) = AFREEPEN; ten einde repelen (vlas). *...RID, m. gmv. het afrijden (van eene brug enz.). *...RIGTEN, bw. gel. (ik rigtte (v.s. rigttede) af, heb afgerigt), (tot iets) bekwaam maken (een paard, eenen hond). *...RIGTER, m. (-s). *...RIGTING, v. (-en). *...RIJ, v. gmv. helling, plaats die afgereden wordt. *...RIJDEN, ow. bw. ong. (ik reed af, heb afgereden), zich rijdende verwijderen, vertrekken; (een paard) door rijden afmatten; (een paard) oefenen; (een paard dat pas beslagen is) berijden; door of onder het rijden beschadigen of verliezen. ZICH -, ww. zich door rijden afmatten. *...RIJDER, m. (-s). *...RIJGEN, bw. ong. (ik reeg af, heb afgeregen), het geregene losmaken; ten einde rijgen. *...RIJGER, m. (-s). *...RIJGING, v. gmv. *...RIJFELEN, ow. gel. (het rijfelde af, is afgerijfeld), bij brokjes afvallen. *...RIJFELING, v. gmv. *...RIJTEN, bw. ong. (ik reet af, heb afgereten), afscheuren, losscheuren. *...RIJTER, m. (-s). *...RIJTING, v. (-en).

[Afrikaan]

Afrikaan, m. zekere bloem.

[Afroeijen]

Afroeijen, (B. *...IEN), bw. ow. gel. (ik roeide af, heb of ben afgeroeid), iets onder het roeijen doen afvallen, - losmaken: zich roeijende verwijderen. ZICH -, ww. zich door veel roeijen afmatten. *...ROEP, m. gmv. *...ROEPEN, bw. ong. (ik riep af, heb afgeroepen), (iem.) van boven naar beneden roepen; door roepen (iem. van zijne bezigheden) verwijderen; openbaar aflezen, afkondigen; (de namen) oplezen; (fig.) hij werd van hier afgeroepen, hij stierf, ZICH -, ww. zich door veel roepen vermoeijen. *...ROEPER, m. (-s). *...ROEPSTER, v. (-s). *...ROEPING, v. (-en). *...ROESTEN, ow. gel. (het roestte af, is afgeroest), door den roest losgaan of afvallen. *...ROFFELEN, bw. gel. (ik roffelde af, heb afgeroffeld), (timm.) met de roffelschaaf het hout van het ruwe ontdoen; (fig.) knoeijen, broddelen. *...ROLLEN, bw. ow. gel (ik rolde af, heb of ben afgerold), het gerolde uit elkander rollen, naar beneden rollen; ten einde rollen; behendiglijk uit den zak ontfutselen. *...ROLLER, m. (-s). *...ROLSTER, v. (-s). *...ROLLING, v. gmv. *...RONDEN, bw. gel. (ik rondde af, heb afgerond), rond maken; (eenen Staat) vergrooten (door verovering of verdragen). *...RONDER, m. (-s). *...RONDSTER, v. (-s). *...RONDING, v. (-en). *...ROOMEN, bw. gel. (ik roomde af, heb afgeroomd), de room afnemen. *...ROOMING, v. gmv. *...ROOVEN, bw. gel. (ik roofde af, heb afgeroofd), wegnemen. *...ROSSEN, bw. gel. (ik roste af, heb afgerost), met den roskam reinigen (een paard); afrijden (een paard); (fig.) stokslagen geven; zijne kleederen -, door kruipen ze verslijten of verscheuren. *...ROSSER, m. (-s). *...ROSSING, v. (-en). *...ROTTEN, ow. gel. (ik rotte (v.s. rottede) af, ben afgerot), door verrotting zich afscheiden. *...ROTTING, v. (-en). *...RUILEN, bw. gel. (ik ruilde af, heb afgeruild), door ruiling bekomen. *...RUILING, v. (-s). *...RUIMEN, bw. gel. (ik ruimde af, heb afgeruimd), alles (van eene gedekte tafel) wegnemen. *...RUIMER, m. (-s). *...RUIMING, v. gmv. *...RUIMSTER, v. (-s). *...RUKKEN,

[pagina 54]
[p. 54]

bw. gel. (ik rukte af, heb afgerukt), met geweld losmaken, afscheuren. *...RUKKER, m. (-s). *...RUKSTER, v. (-s). *...RUKKING, v. (-en).

[Afsabelen]

Afsabelen, bw. gel. (ik sabelde af, heb afgesabeld), met de sabel neêrhouwen. *...SABELING, v. gmv. *...SCHAAFSEL, o. gmv. wat bij het schaven (van hout enz.) is afgevallen. *...SCHADUWEN, bw. gel. (ik schaduwde af, heb afgeschaduwd), door schaduwen afbeelden, een schaduwbeeld maken; schaduwen; (fig.) duisterlijk afbeelden, toekomstige gebeurtenissen verbloemd aanduiden. *...SCHADUWER, m. (-s). *...SCHADUWSTER, v. (-s). *...SCHADUWING, v. (-s). *...SCHAFFEN, bw. gel. (ik schafte af, heb afgeschaft), doen ophouden, vernietigen; afdanken; ontslaan (uit de dienst). *...SCHAFFER, m. (-s); (ook fig.) voorstander der afschaffing van sterken drank of van de slavernij. *...SCHAFFING, v. gmv. -SGEZIND, bn. (-er, -st). -SGENOOTSCHAP, o. (-pen). *...SCHAMPEN, ow. gel. (ik schampte af, ben afgeschampt), even raken en afglippen. *...SCHAMPER, m. (-s). *...SCHAMPING, v. (-en). *...SCHANSEN, bw. gel. (ik schanste af, heb afgeschanst), door schansen afzonderen, met schansen omringen. *...SCHANSING, v. (-en). *...SCHAVEN, bw. gel. (ik schaafde af, heb afgeschaafd), met eene schaaf af- of wegnemen; afronden; (fig.) zich het vel -, (door stooten enz.) de opperhuid bezeeren. *...SCHAVING, v. (-en).

[Afscheid]

Afscheid, o. gmv. - nemen, vaarwel zeggen bij vertrek; zijn - nemen, eene betrekking opgeven, de dienst verlaten; zijn - krijgen, ontslag krijgen. *-BAAR, bn. (-der, -st). *-ELIJK, bn. (-er, -st). *-EN, bw. ow. gel. (ik scheidde af, heb afgescheiden), door scheiden afzonderen; verwijderen. ZICH -, ww. *-ER, m. (-s). *-ING, v. (-en). -STEEKEN, o. (-s), (in de taalk. het teeken -). *-SBRIEF, m. (...ven). *-SDRONK, m. (-en). *-SEL, o. (-s). *-SFEEST, o. (-en). *-SGEHOOR, o. gmv. ontvangst (ten hove van eenen gezant enz.) vóór zijn vertrek. *-SGEZANG, o. (-en). *-SGROET, m. *-SKUS, m. (-sen). *-SLIED, o. (-eren). *-SMAAL, o. (...alen). *-SPREEK, v. (...eken). *-SREDE, v. (-nen). *-SREDEVOERING, v. (-en). *-(S)UUR, o. (...uren).

[Afschelferen]

Afschelferen, bw. gel. (ik schelferde af, heb afgeschelferd) = AFSCHILDEREN. *...SCHELLEN, bw. gel. (ik schelde af, heb afgescheld), door schellen naar beneden roepen; (ook) AFSCHILLEN. *...SCHENKEN, bw. ong. (ik schonk af, heb afgeschonken), door schenken afzondederen; (scheik.) zachtjes afgieten; ten einde schenken; de thee is afgeschonken, is niet sterk meer. *...SCHEPEN, bw. gel. (ik scheepte af, heb afgescheept), met een schip verzenden; (fig.) iem. -, iem. wegzenden zonder aan zijn verzoek te hebben voldaan; iem. wiens tegenwoordigheid lastig is van zich verwijderen; hij heeft zich daarmeê laten -. *...SCHEPER, m. (-s). *...SCHEPING, v. (-en). *...SCHEPPEN, bw. gel. (ik schepte af, heb afgeschept), door scheppen afzonderen of wegnemen; de room van de melk -; het vet -; schuim -. *...SCHEPPING, v. (-en). *...SCHEREN, (B. *...SCHEEREN), bw. ong. (ik schoor af, heb afgeschoren), door scheren wegnemen; ten einde scheren. *...SCHEERDER, m. (-s). *...SCHERING, v. gmv. *...SCHERMEN, bw. gel. (ik schermde af, heb afgeschermd), schermende (eenen houw of stoot) afweren. ZICH -,

[pagina 55]
[p. 55]

ww. zich door schermen afmatten. *...SCHETSEN, bw. gel. (ik schetste af, heb afgeschetst), door schetsen eene gelijkenis voortbrengen; vlugtig ontwerpen; beschrijven; uitleggen, voorstellen. *...SCHETSER, m. (-s). *...SCHETSING, v. (-en). *...SCHEUREN, bw. ow. gel. (ik scheurde af, heb afgescheurd), door scheuren afzonderen; scheurende losgaan. ZICH -, ww. zich afscheiden, uit een kerkgenootschap -, uit eenen statenbond treden, eene scheuring maken. *...SCHEURDER, m. (-s). *...SCHEURSTER, v. (-s). *...SCHEURING, v. (-en). ...SCHIETEN, bw. ow. ong. (ik schoot af, heb of ben afgeschoten), door schieten of eene snelle beweging voortdrijven; (een vuurwapen) van de lading ontlasten; verdeelen, afscheiden (eene kamer) door een middenschot; uitglijden, afglippen. *...SCHIETER, m. (-s). *...SCHIETSTER, v. (-s). *...SCHIETING, v. (-en). *...SCHIJNEN, ow. ong. (ik scheen af, ben afgeschenen), eenen glans van zich geven. *...SCHIJNSEL, o. gmv. glans, luister. *...SCHILDEREN, bw. gel. (ik schilderde af, heb afgeschilderd), op eene schilderij afbeelden, voorstellen; het portret maken (van); (fig.) beschrijven. *...SCHILDERING, v. (-en). *...SCHILFEREN, ow. gel. (ik schilferde af, ben afgeschilferd), aan schilfers vallen. *...SCHILFERING, v. (-en). *...SCHILLEN, bw. gel. (ik schilde af, heb afgeschild), (eene vrucht enz.) van de schil ontdoen. *...SCHILLER, m. (-s). *...SCHILSTER, v. (-s). *...SCHILLING, v. gmv. *...SCHITTEREN, ow. gel. (ik schitterde af, heb afgeschitterd) = AFSCHIJNEN. *...SCHOPPEN, bw. gel. (ik schopte af, heb afgeschopt), van eene hoogte naar beneden schoppen; (ook fig.). *...SCHOPPER, m. (-s). *...SCHOPSTER, v. (-s). *...SCHOPPING, v. gmv. *...SCHOUWEN, bw. gel. = AFSCHUWEN. *...SCHOUWELIJK, bn. (-er, -st). -HEID, v. (-en), = AFSCHUWELIJK, -HEID. *...SCHRABBEN, bw. gel. (ik schrabde af, heb afgeschrabd). *...SCHRABBER, m. (-s). *...SCHRABBING, v. gmv. ...SCHRABSEL, o. gmv. *...SCHRAPEN, bw. gel. (ik schraapte af, heb afgeschraapt). *...SCHRAPER, m. (-s). *...SCHRAAPSTER, v. (-s). *...SCHRAAPSEL, o. gmv. *...SCHRAPING, v. gmv. *...SCHRAPPEN, bw. gel. (ik schrapte af, heb afgeschrapt). *...SCHRAPPER, m. (-s). *...SCHRAPSTER, v. (-s). *...SCHRAPPING, v. gmv. *...SCHRIFT, o. (-en), schrift dat naar een ander vervaardigd is, kopij; en zijn hiervan twee -en (kopijen) gemaakt. *...SCHRIJFLOON, o. (-en). *...SCHRIJVEN, bw. ong. (ik schreef af, heb afgeschreven), over-, naschrijven; een afschrift maken, kopiëren; (eene pen) door veel schrijven verslijten; aanteekenen (op eene rekening, in een boek) hoeveel op eene schuld is afbetaald; ten einde schrijven, het schrijfwerk voltooijen. *...SCHRIJVER, m. (-s). *...SCHRIJFSTER, v. (-s). *...SCHRIJVING, v. (-en). *...SCHRIK, m. gmv. schrik, afschuw; eenen - hebben van. *...SCHRIKKEN, bw. gel. (ik schrikte af, heb afgeschrikt), schrik aanjagen; (iem.) den moed ontnemen; (zeew.) bijvieren (een touw). *...SCHRIKKER, m. (-s). *...SCHRIKKING, v. (-en). *...SCHROBBEN, bw. gel. (ik schrobde af, heb afgeschrobd), afboenen. *...SCHROBBER, m. (-s). *...SCHROBSTER, v. (-s). *...SCHROBBING, v. (-en). *...SCHROEIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. (ik schroeide af, heb afgeschroeid), door middel van een gloeijend ijzer wegnemen. *...SCHROEIJER, m. (-s). *...SCHROEISTER, v. (-s).

[pagina 56]
[p. 56]

*...SCHROEIJING, v. (-en). *...SCHROEVEN, bw. gel. (ik schroefde af, heb afgeschroefd), wat vastgeschroefd is losmaken. *...SCHROEVER, m. (-s). *...SCHROEFSTER, v. (-s). *...SCHROEVING, v. (-en). *...SCHUDDEN, bw. gel. (ik schudde af, heb afgeschud), schuddende doen afvallen; (fig.) het juk -, zich van slavernij of onderdrukking bevrijden; iets van den hals -, zich van iets (eene lastige zaak) ontdoen, zich niet verder met iets inlaten. *...SCHUDDER, m. (-s). *...SCHUDSTER, v. (-s). *...SCHUDDING, v. (-en). *...SCHUIJEREN, (B. ...IEREN), bw. gel. (ik schuijerde af, heb afgeschuijerd), met eenen schuijer of eene borstel het stof wegnemen. *...SCHUIMEN, bw. gel. (ik schuimde af, heb afgeschuimd), het schuim afscheppen; (scheik.) onreinheden uit de vloeistoffen verwijderen. *...SCHUIMER, m. (-s). *...SCHUIMSTER, v. (-s). *...SCHUIMING, v. (-en). *...SCHUIMLEPEL, m. (-s). *...SCHUIVEN, bw. ong. (ik schoof af, heb afgeschoven), door schuiven van eene plaats verwijderen; verschuiven, naar beneden schuiven; (fig.) iets van den hals of van zich -, zich aan iets onttrekken; eene schuld van zich -, zich verontschuldigen, zich regtvaardigen; § wil hij niet -? wil hij de beurs niet aanspreken? geen geld geven? *...SCHUIVER, m. (-s). *...SCHUIFSTER, v. (-s). *...SCHUIVING, v. (-en). *...SCHUREN, bw. gel. (ik schuurde af, heb afgeschuurd), door schuren afzonderen of reinigen; ten einde schuren. *...SCHUURDER, m. (-s). *...SCHUURSTER, v. (-s). *...SCHURING, v. (-en). *...SCHUTSEL, o. (-s), schutting, heining. *...SCHUTTEN, bw. gel. (ik schutte (v.s. schuttede) af, heb afgeschut), door eene schutting afscheiden; (den loop van het water) tegenhouden (door eene sluis). *...SCHUTTING, v. (-en).

[Afschuw]

Afschuw, m. gmv. afgrijzen, weêrzin, afkeer. *-ELIJK, bn. en bijw. (-er, -st). *-ELIJKHEID, v. (...heden). *-EN, o. gmv. = AFSCHUW; hij is elken mensch tot een -. *...SLAAN, bw. ow. onr. (ik sloeg af, heb of ben afgeslagen), neêr-, naar beneden slaan of houwen; afhakken; (fig.) terugdrijven, afweren; weigeren, ontzeggen, niet inwilligen (een verzoek); hard slaan, afrossen; laten afloopen, vlieten (water); bij afslag verkoopen; verminderen (in prijs), goedkooper worden. *...SLAG, m. gmv. weigering, ontzegging; vermindering (van gevangenisstraf); daling (van prijs); korting; verkoop van visch op de markt; bij - verkoopen, iets verkoopen aan den laagst mijnende; op -, in mindering, in rekening. *...SLAGER, m. (-s), openbare verkooper, vendumeester. *...SLAVEN (ZICH), ww. gel. (ik slaafde mij af, heb mij afgeslaafd), zich door harden arbeid afmatten. *...SLEPEN, bw. gel. (ik sleepte af, heb afgesleept), van boven neêr-, naar beneden slepen; door veel slepen verslijten. ZICH -, ww. zich door slepen vermoeijen. *...SLEPER, m. (-s). *...SLEEPSTER, v. (-s). *...SLEPING, v. gmv. *...SLIJPEN, bw. ong. (ik sleep af, heb afgeslepen), door slijpen wegnemen (de punt, den roest van een mes); een koperen plaat of een lithografischen steen afslijpen, om er iets anders op te graveren of te schrijven; ten einde slijpen. *...SLIJPER, m. (-s). *...SLIJPSTER, v. (-s). *...SLIJPING, v. gmv. *...SLIJTEN, bw. ow. ong. (ik sleet af, heb of ben afgesleten), door het gebruik in waarde verminderen of afnemen. *...SLIJTER, m. (-s). *...SLIJTSTER, v. (-s). *...SLIJTING,

[pagina 57]
[p. 57]

v. gmv. *...SLINGEREN, bw. ow. gel. (ik slingerde af, heb afgeslingerd), slingerende naar beneden werpen of afvallen. *...SLINGERING, v. gmv. *...SLIPPEN, ow. gel. (ik slipte af, heb afgeslipt), afglijden, afschieten. *...SLIPPING, v. gmv. *...SLONSEN, bw. gel. (ik slonsde af, heb afgeslonsd), slordig afdragen (kleederen). *...SLONSER, m. (-s). *...SLONSSTER, v. (-s). *...SLONSING, v. gmv. *...SLOOVEN (ZICH), ww. gel. (ik sloofde mij af, heb mij afgesloofd), zich door veel werken afmatten. *...SLOOVER, m. (-s). *...SLOOFSTER, v. (-s). *...SLOOVING, v. gmv. *...SLUIPEN, ow. ong. (ik sloop af, ben afgeslopen), zich stil van eene plaats verwijderen. *...SLUITEN, bw. ong. (ik sloot af, heb afgesloten), door sluiten afscheiden; op het slot doen; een afschutsel maken. *...SLUITING, v. (-en). *...SMAKKEN, bw. gel. (ik smakte af, heb afgesmakt), afgooijen, naar beneden werpen. *...SMAKKING, v. (-en). *...SMEDEN, bw. ow. gel. (ik smeedde af, heb afgesmeed), door smeden afzonderen; door smeden verslijten (eenen moker enz.); ten einde smeden. ZICH -, ww. zich door smeden afmatten. *...SMEEKEN, bw. gel. (ik smeekte af, heb afgesmeekt), door smeeken trachten te verkrijgen. *...SMEEKER, m. (-s). *...SMEEKSTER, v. (-s). *...SMEEKING, v. (-en). *...SMELTEN, bw. ow. ong. (ik smolt af, heb of ben afgesmolten), door smelten afscheiden; afgesmolten worden; ten einde smelten. *...SMELTER, m. (-s). *...SMELTSTER, v. (-s). *...SMELTING, v. gmv. *...SMEREN. (B. *...SMEEREN), bw. gel. (ik smeerde af, heb afgesmeerd), door smeren afzonderen. - afslijten, wegnemen; ten einde smeren; afvegen; (fig.) afrossen; slordig afwerken. *...SMEERDER, m. (-s). *...SMEERSTER, v. (-s). *...SMERING, v. *...SMIJTEN, bw. ong. (ik smeet af, heb afgesmeten), neêrsmijten, naar beneden werpen; door hard gooijen afzonderen. *...SMIJTER, m. (-s). *...SMIJTSTER, v. (-s). *...SMIJTING, v. (en). *...SNAAUWEN, bw. gel. (ik snaauwde af, heb afgesnaauwd), ruw bejegenen. *...SNAAUWER, m. (-s). *...SNAAUWSTER, v. (-s). *...SNAAUWING, v. (-en). *...SNEDE, v. (-n), afdeeling, hoofdstuk, paragraaf (eener redevoering enz.); césuur (in een dichtstuk); artikel, onderdeel. *...SNIJDEN, bw. ong. (ik sneed af, heb afgesneden), door middel van een scherp werktuig afzonderen of wegnemen; door snijden korter maken; afhakken (hout van boomen); (fig.) iem. den weg of pas -, iem. beletten voort te gaan, belemmeren in de uitvoering van een voornemen; vermijden (iem. gezelschap); eindigen (een gesprek); benemen (de hoop aan iem.); (rek.) het decimaalpunt plaatsen; met iem. -, de vriendschap verbreken; zijn levensdraad werd afgesneden, hij stierf. *...SNIJDER, m. (-s), (ook) werktuig. *...SNIJDSTER, v. (-s). *...SNIJDSEL, o. gmv. het afgesnedene, snippers. *...SNIJDING, v. (-en), (ook meetk.) segment, snijding van eenen cirkel door eene regte lijn. *...SNIPPEREN, bw. gel. (ik snipperde af, heb afgesnipperd), aan kleine stukjes snijden; afbreken, afscheuren; (fig.) afnemen (een gedeelte van den tijd aan zeker werk gewijd). *...SNIPPERING, v. gmv. *...SNOEIJEN, (B. ...IEN), bw. ow. gel. (ik snoeide af, heb afgesnoeid), door snoeijen afzonderen (de takken van eenen boom); ten einde snoeijen. *...SNOEIJER, m. (-s). *...SNOEISTER, v. (-s). *...SNOEIJING, v. (-en).

[pagina 58]
[p. 58]

*...SNOEISEL, o. gmv. afgekapte boomtakken. *...SNUITEN, bw. ong. (ik snoot af, heb afgesnoten), door snuiten wegnemen (een kaarsenpit). *...SNUITER, m. (-s). *...SNUITSTER, v. (-s). *...SNUITING, v. (-en). *...SNUITSEL, o. gmv. wat met den snuiter weggenomen is. *...SOLLEN, bw. gel. (ik solde af, heb afgesold), door gooijen en rollen vermoeijen. *...SPANEN, bw. gel. (ik spaande af, heb afgespaand), met eenen spaan afzonderen (boter van een vat). *...SPANNEN, bw. gel. (ik spande af, heb afgespannen), ontspannen, losmaken wat gespannen is (b.v. eenen boog, den haan van eene pistool); uitspannen (paarden); met spannen meten. *...SPANNER, m. (-s). *...SPANSTER, v. (-s). *...SPANNING, v. (-en). *...SPETEN, bw. gel. (ik speette af, heb afgespeet), van het spit doen. *...SPETER, m. (-s). *...SPEETSTER, v. (-s). *...SPETING, v. gmv. *...SPIEGELEN, bw. gel. (ik spiegelde af, heb afgespiegeld), de gedaante van iets in (of als in) eenen spiegel vertoonen. *..SPIEGELING, v. (-en). *...SPIJZEN, ow. gel. (ik spijsde af, heb afgespijsd), eenen maaltijd eindigen. *...SPINNEN, bw. ong. (ik spon af, heb afgesponnen), door spinnen afzonderen of scheiden; ten einde spinnen; (spreekw.) die het spel rokkent, spint het af, wie het begonnen heeft moge het eindigen; (ook) wie het kwaad bedreven heeft, moet er voor boeten. *...SPITTEN, bw. gel. (ik spitte (v.s. spittede) af, heb afgespit), met eene spade of eenen spaan afnemen of afzonderen; ten einde spitten; afspeten. *...SPITTING, v. gmv. *...SPLIJTEN, bw. ow. ong. (ik spleet af, heb of ben afgespleten), door splijten afzonderen of afgezonderd worden. *...SPLIJTING, v. (-en). *...SPLINTEREN, bw. ow. gel. (ik splinterde af, heb afgesplinterd), door splinteren afzonderen of afgezonderd worden; splinteren en afvallen. *..SPLINTERING, v. (-en). *...SPOELEN, bw. ow. gel. (ik spoelde af, heb of ben afgespoeld), door spoelen afscheiden, (b.v. het water spoelt land af); door spoelen reinigen; losspoelen, afkabbelen; uitspoelen (zijde en andere stoffen); door spoelen afgescheiden worden; ten einde spoelen (bij wevers); (fig.) de zorgen in een glaasje -, door het drinken van een glas wijn of sterken drank zijn verdriet vergeten. *...SPOELER, m. (-s). *...SPOELSTER, v. (-s). *...SPOELING, v. *...SPOELSEL, o. gmv. water waarin glazen enz. zijn gereinigd. *...SPRAAK, v. (...aken), mondelinge overeenkomst met belofte. *...SPREKEN, bw. ong. (ik sprak af, ben, of heb afgesproken), mondeling overeenkomen. ZICH -, ww. zich door veel spreken afmatten. *...SPRINGEN, ow. ong. (ik sprong af, ben afgesprongen), naar beneden springen; met eene snelle vaart van iets verwijderd worden, (b.v. de bijl is van den steel afgesprongen); aan stukken springen en afvallen (vernis, snaren enz.); (fig.) zich plotseling (bij het behandelen van eenig onderwerp) van iets verwijderen en tot iets anders bepalen; verhinderd worden, niet door- of voortgaan; de onderhandelingen zijn, het huwelijk is afgesprongen. *...SPRINGER, m. (-s). *...SPRINGSTER, v. (-s). *..SPRINGING, v. gmv. *...STAAN, ow. bw. onr. (ik stond af, heb afgestaan), afstand doen (van iets), (aan iem.) iets overgeven, overdragen, overdoen, aflaten, niet voortzetten, laten varen; (van iets) verwijderd of afgezonderd staan. *...STAMMELING, m. en v. (-en), nakomeling. *..STAM-

[pagina 59]
[p. 59]

MEN, ow. gel. (ik stamde af, ben afgestamd), afkomstig zijn; (taalk.) afgeleid zijn van. *...STAMMING, v. (-en). *..STAMPEN, bw. gel. (ik stampte af, heb afgestampt), door stampen afzonderen, - wegnemen, - verslijten; ten einde stampen.

[Afstand]

Afstand, m. (-en), verwijdering tusschen de eene plaats en de andere, verte; verwijdering tusschen het eene voorwerp en het andere, ruimte; (bouwk.) tusschenruimte; abdicatie (van de kroon); cessie (in kooph., bij faillissementen); - doen, overgeven, overlaten; (fig.) op eenen -, met eerbied. *-SMETER, m. (-s). *-SMETING, v. gmv. *-SWIJZER, m. (-s), staat waarop aangewezen is hoe ver de steden van elkander liggen.

[Afstappen]

Afstappen, ow. gel. (ik stapte af, ben afgestapt), naar beneden stappen; aan wal of land komen; toegeven; afzien (van iets), laten varen; niet voortgaan. *...STEKEN, bw. ow. ong. (ik stak af, heb afgestoken), naar beneden -, van de hoogte naar de laagte brengen; met steken afzonderen; afteekenen (timmerhout tot het behakken); afnemen en verminderen; dooden, slagten (een dier); aflaten, aftappen (een vat wijn); afschieten (een kanon); afvaren (van eene schuit); een paard de hoef -; eene legerplaats -; een touw -; de loef -, (zeew.), ook (fig.) iem. overtreffen; leelijk - bij; (van kleuren), b.v. het geel steekt schoon af tegen het blaauw; dit zwart en wit steken geweldig af. ZICH -, ww. afweren (eenen slag of stoot), zich verweren. *...STEKER, m. (-s). *...STEEKSTER, v. (-s). *...STEKING, v. (-en). *...STEL, o. gmv. (spreekw.) uitstel is geen -, wat uitgesteld is, is daarom niet verloren. *...STELEN, bw. ong. (ik stal af, heb afgestolen), ontstelen, wegnemen; (fig.) hij kan mij afgestolen worden, ik mis hem gaarne. *...STELLEN, bw. gel. (ik stelde af, heb afgesteld), op eenen afstand stellen; afschaffen, intrekken, doen ophouden; afzetten (van een ambt). *...STELLER, m. (-s). *...STELLING, v. (-en). *...STEMMEN, bw. ow. gel. (ik stemde af, heb of ben afgestemd), door of bij stemming verwerpen of verworpen worden. *...STEMMER, m. (-s). *...STEMMING, v. (-en). *...STERVEN, ow. ong. (ik stierf of storf af, ben afgestorven), sterven, overlijden, door den dood (van iem. of iets) gescheiden worden; afnemen, verminderen; (fig.) zich voor altoos van iets afscheiden, geen gevoel meer (van of voor iets) hebben. -, o. het - van suiker, de overgang van de digte massa in een gekristalliseerden toestand. -, o. *...STERVING, v. gmv. dood, overlijden. *...STIJGEN, ow. ong. (ik steeg af, ben afgestegen), afklimmen; op eenen wandelrid bij iem. aankomen. *...STIJGING, v. gmv. *...STOFFEN, bw. gel. (ik stofte af, heb afgestoft), het stof afvegen. *...STOFFER, m. (-s). *...STOFSTER, v. (-s). *...STOFFING, v. gmv. *...STOKEN, bw. ow. gel. (ik stookte af, heb afgestookt), ten einde stoken; met stoken ophouden. *...STOKING, v. gmv. *...STOMPEN, bw. gel. (ik stompte af, heb afgestompt), de scherpe punten of kanten wegnemen; afkappen (boomen); (scheik.) eene zuurhoudende vloeistof door toevoeging van alkaliën gedeeltelijk neutraliseren. *...STOMPING, v. gmv. *...STOOTEN, bw. ong. (ik stiet af, heb afgestooten), van boven naar beneden stooten; met eenen stoot verwijderen; (bilj.) den bal van de

[pagina 60]
[p. 60]

hand -, afspelen; van den wal -, zich verwijderen, wegvaren; (fig.) de horens -, toegevender -, handelbaarder worden. *...STOOTER, m. (-s). *...STOOTING, v. (-en), (nat.) repulsie (tegengestelde van attractie, aantrekking). *...STORMEN, ow. onp. w. gel. (het stormde af, heeft afgestormd), door den storm afvallen; aanhoudend stormen; (ook) gedurig storm loopen (tegen eene vesting). *...STORTEN, bw. ow. gel. (ik stortte (v.s. storttede) af, heb of ben afgestort), naar beneden werpen of storten, - vallen, afvallen. *...STORTING, v. (-en). *...STRAFFEN, bw. gel. (ik strafte af, heb afgestraft), behoorlijk straffen; voltrekken (een vonnis). *...STRAFFING, v. (-en), voltrekking van een vonnis, executie. *...STRALEN, ow. gel. (ik straalde af, heb afgestraald), stralen afwerpen, met stralen afschijnen. *...STRALING, v. (-en). *...STRIJDEN, bw. ow. ong. (ik streed af, heb afgestreden), ten einde strijden; door strijden verslijten, - krachteloos maken. ZICH -, ELKANDER -, ww. zich door strijden afmatten. *...STRIJKEN, bw. ww. ong. (ik streek af, heb afgestreken), door strijken afzonderen of afscheiden; laten zakken (de broek); de oppervlakte gelijk maken (van eene volle maat); schoon maken (het mes op het brood); (fig.) afranselen; de zalf van de pleister) strijken; (de zeilen) strijken; (al het waschgoed) ten einde strijken; ik strijk af, ik ga heen, ik ruk uit. *...STRIJKING, v. (-en). *...STROOMEN, ow. bw. gel. (ik stroomde af, ben of heb afgestroomd), door den stroom afdrijven, - afgedreven worden; door stroomen afscheiden of afzonderen. *...STROOMING, v. (-en). *...STROOPEN, bw. gel. (ik stroopte af, heb afgestroopt), door stroopen afzonderen, de huid -, het vel afhalen, villen; (fig.) plunderen; (iem.) alles ontnemen. *...STROOPER, m. (-s). *...STROOPSTER, v. (-s). *...STROOPING, v. (en). *...STUITEN, ow. gel. (ik stuitte af, ben afgestuit), terugstuiten, tegenkaatsen; b.v. de bal stuit op den paal af; (fig.) (iets op iem.) laten aankomen; alles stuit maar op mij af, alles komt op mij aan; daarop zal het -, mislukken. *...STUITING, v. gmv. *...STUIVEN, ow. ong. (ik stoof af, ben afgestoven), wegstuiven; door stuiven verwijderd worden; driftig (op iem.) afkomen; (fig.) wegsnellen, zich ijllings verwijderen. *...STUIVING, v. gmv. *...STUREN, bw. gel. (ik stuurde af, heb afgestuurd), sturende van den wal afhouden (een vaartuig); afzenden. *...SULLEN, ow. gel. (ik sulde af, heb afgesuld), afglijden.

[Aftafelen]

Aftafelen, ow. gel. (ik tafelde af, heb afgetafeld), eenen maaltijd eindigen. *...TAKELEN, bw. gel. (ik takelde af, heb afgetakeld), (een schip) van het touwwerk enz. ontdoen. *...TAKELING, v. gmv. ↑*...TALEN, bw. gel. (ik taalde af, heb afgetaald), door de kracht der welsprekendheid overwinnen. *...TANDSCH, bn. (van paarden). *...TAPPEN, bw. gel. (ik tapte af, heb afgetapt), ledig maken, ledig laten loopen (een vat enz.), overgieten van het eene vat in het andere; zich bloed laten -, zich doen aderlaten; eene gracht -, de waterloozing verbeteren; (heelk.) iem. het water -, eene kunstbewerking op eenen lijder aan waterzucht verrigten. *...TAPPER, m. (-s). *...TAPSTER, v. (-s). *...TAPPING, v. (-en). *...TARNEN, bw. = AFTORNEN.

[pagina 61]
[p. 61]

*...TEEKENEN, ow. bw. gel. (ik teekende af, heb afgeteekend), de gedaante van iets of iem. door teekenen afbeelden, afschetsen; (timmerhout) teekenen (tot het behakken); (timm.) met de bijl slaan; ten einde teekenen, goedkeuren (door zijne handteekening). *...TEEKENAAR, m. (-s). *...TEEKENING, v. (-en). *...TELLEN, bw. ow. gel. (ik telde af, heb afgeteld), door tellen afzonderen, - afscheiden; een zekere geldsom tellen en ter betaling gereed houden; ten einde tellen, ophouden met tellen; (boekdr.) een werk tot misdruk -. *...TIJGEN ow. ong. (ik toog of teeg af, heb afgetogen of afgetegen), aftrekken, heengaan. *...TILLEN, bw. gel. (ik tilde af, heb afgetild), door tillen afligten; naar beneden dragen. *...TILLING, v. gmv. *...TOBBEN, bw. gel. (ik tobde af, heb afgetobd), (zich of iem.) door zwaar werken afmatten. *...TOBBING, v. gmv. *...TOGT, m. (B. *...TOCHT), m. gmv. vertrek, verwijdering (van een leger); den - blazen of slaan, zich verwijderen, het teeken daartoe geven. *...TONNEN, bw. gel. (ik tonde af, heb afgetond), bakens zetten (in een vaarwater). *...TOPPEN, bw. gel. (ik topte af, heb afgetopt), de toppen (van iets) afslaan; eenen boom -. *...TORNEN, bw. gel. (ik tornde af, heb afgetornd), lostornen, het getornde losmaken. *...TORNING, v. gmv. *...TOUWEN, bw. gel. (ik touwde af, heb afgetouwd), (leêrl.) ten einde touwen; (fig.) § met een touw afrossen. *...TOUWER, m. (-s). *...TOUWING, v. gmv. *...TRAPPEN, bw. ow. gel. (ik trapte af, heb afgetrapt), naar beneden trappen, - schoppen; door trappen verwijderen; zich met trappen of schoppen verweren; aftreden, afstappen; ten einde trappen. *...TRAPPING, v. (-en). *...TRED, m. (-en), plaats waar men van de hoogte naar de laagte treedt; bankje, trapje. *...TREDEN, bw. ow. ong. (ik trad af, heb of ben afgetreden), door treden afscheiden, - merken, afmeten; afstijgen, neêrkomen; zich tredende verwijderen; afwijken (van); afstand doen, ophouden waar te nemen (een ambt, eene bediening). *...TREDING, v. gmv. *...TREK, m. gmv. vertier; die artikelen hebben veel -, worden grif verkocht; vermindering, korting; tarra; na - van. *...TREKKEN, bw. ow. ong. (ik trok af, heb of ben afgetrokken), door trekken (van iets) afzonderen; afhalen (het vel van eenen haas); het schot (uit den loop van een geweer) trekken; (fig.) afligten (het masker); afkorten (bij de betaling, van de maat of het gewigt); een der vier hoofdregelen van de rekenkunde, substraheren; aftroonen, wegnemen (kalanten); afschrijven; aftappen (wijn, bier); (boekdr.) (proefbladen) trekken; (apoth.) laten trekken; (van de wacht) trekken; zich verwijderen zich uit de voeten maken; zich door veel trekken afmatten (van een paard enz.) (fig.) de hand van iem. -, iem. zijne bescherming ontnemen; zie ook AFGETROKKEN. *...TREKKING, v. (-en), in al de beteek. van het ww.; (ook) afgetrokkenheid, verstrooijing van gedachten; (rek.) substractie. *...TREKSEL, o. (-s), (apoth.) afkooksel. *...TREUREN (ZICH), ww. (ik treurde mij af, heb mij afgetreurd), zich door treuren uitputten. *...TROETELEN, bw. gel. (ik troetelde af, heb afgetroeteld), door vleijen en liefkozen (iets van iem.) verwerven. *...TROEVEN, bw. gel. (ik troefde af, heb afgetroefd), eene kaart door eene troefkaart

[pagina 62]
[p. 62]

wegnemen (in het kaartspel); (fig.) iem. -, iem. duchtig de waarbeid zeggen, den mond stoppen. *...TROEVING, v. (-en). *...TROGGELEN, bw. gel. (ik troggelde af, heb afgetroggeld), door bedrog of vleijerij trachten te verkrijgen. *...TROGGELING, v. (-en). *...TROMMELEN, *...TROMMEN, bw. gel. (ik trommelde of tromde af, heb afgetrommeld of afgetromd), bij trommelslag bekend maken, ten einde trommelen. *...TROMMELING, *...TROMMING, v. (-en). *...TROMPEN, *...TROMPETTEN, bw. gel. (ik trompte of trompette af, heb afgetrompt of afgetrompet), bij trompetgeschal afkondigen. *...TROMPETTING, v. (-en). *...TROONEN, (B. ...TRONEN), bw. gel. (ik troonde af, heb afgetroond), door vleijerij of bedrog verkrijgen; aftrekken (de kalanten van iem.). *...TROONING, v. (-en). *...TUIMELEN, ow. gel. (ik tuimelde af, ben afgetuimeld), van boven naar beneden tuimelen. *...TUIMELING, v. gmv. *...TUINEN, bw. gel. (ik tuinde af, heb afgetuind), met eene omheining afsluiten, afperken. *...TUINING, v. (-en).

[Afvaardigen]

Afvaardigen, bw. gel. (ik vaardigde af, heb afgevaardigd), vaardig maken en afzenden; (iem.) naar eene vergadering afzenden (met eene bepaalde lastgeving). *...VAARDIGER, m. (-s). *...VAARDIGSTER, v. (-s). *...VAARDIGING, v. gmv. *...VAART, v. gmv. vertrek (van een vaartuig). *...VAGEN, bw. gel. = AFVEGEN. *...VAL, m. gmv. het vallen van de hoogte naar de laagte; het vallen (der bladeren, water, takken, vruchten enz.); wat er afvalt onder het werken: bij vleeschhouwers (omloop), bij timmerlieden (spaanders, krullen), bij kleêrmakers (afsnijdsel), bij loodgieters (snippers), enz.; (jag.) wild dat men aan de honden te vreten geeft; overgeschoten brokken (van eenen maaltijd); (fig.) het verzaken (van een geloof, eene mogendheid, eene partij). *...VALLEN, ow. ong. (ik viel af, ben afgevallen), van boven naar beneden vallen; zwak worden; in achting dalen; verzaken (een geloof, eene partij); afdrijven, de streek verlaten (van een schip); in betrekkelijke waarde verminderen; van iem. -, iem. aan zich zelven overlaten, de hand van iem. aftrekken; het kind is afgevallen, ziet er niet zoo gezond uit als vroeger; zie: VERVALLEN. *...VALLIG, bn. (-er, -st), oproerig, wederspannig. *...VALLIGE, m. en v. (-n), oproerling, wederspannige; die zijn geloof verzaakt heeft, zijner partij ontrouw is geworden; (gesch.) Juliaan de -. *...VALLIGHEID, gmv. *...VALLING, v. gmv. afwatering; (zeew.) wankoers; waterval. *...VANGEN, bw. ong. (ik ving (B. ving of vong) af, heb afgevangen), door vangen aftrekken, - aan den regtmatigen bezitter onttrekken; (fig.) iem. eene vlieg -, iem. verschalken, voorkomen (bij iets). *...VAREN, bw. ow. ong. (ik voer af, heb afgevaren), door -, in het varen afscheiden; zich onder het varen verwijderen; vertrekken (van een vaartuig); afzakken (eene rivier). *...VECHTEN, bw. ong. (ik vocht af, heb afgevochten), vechtende afkeeren. ZICH -, ww. zich moede vechten. *...VEGEN, bw. gel. (ik veegde af, heb afgeveegd), met schuijers -, borstels of doeken schoonmaken; (fig.) wegjagen. *...VEGER, m. (-s). *...VEEGSTER, v. (-s). *...VEGING, v. gmv. *...VERGEN, bw. gel. (ik vergde af, heb afgevergd), afvorderen, afeischen. *...VERVEN, *..VERWEN, ow. bw. gel. (ik verfde of verwde

[pagina 63]
[p. 63]

af, heb afgeverfd of afgeverwd), ten einde verwen; de verf loslaten, afgeven (van kleur). *...VIJLEN, bw. gel. (ik vijlde af, heb afgevijld), door vijlen wegnemen, - kleiner maken. *...VIJLER, m. (-s). *...VIJLING, v. gmv. *...VIJLSEL, o. gmv. wat onder het vijlen afgevallen is. *...VILLEN, bw. gel. (ik vilde af, heb afgevild), het vel -, de huid afhalen. *...VILLING, v. gmv. *...VISSCHEN, bw. ow. gel. (ik vischte af, heb afgevischt), uitvisschen; met visschen eindigen, ten einde visschen. *...VLEIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. (ik vleide af, heb afgevleid), door vleijen verkrijgen. *...VLIEGEN, ow. bw. ong. (ik vloog af, ben of heb afgevlogen), zich vliegende verwijderen, wegvliegen; (fig.) schielijk naar beneden loopen; vliegende afzonderen; vliegende neêrvallen. *...VLIETEN, ow. ong. (ik vloot af, ben afgevloten), neêrvlieten, naar beneden stroomen. *...VLIETING, v. gmv. *...VLIJMEN, bw. gel. (ik vlijmde af, heb afgevlijmd), met eene vlijm afscheiden. *...VLOEIJEN, (B. ...IEN), ow. gel. (ik vloeide af, ben afgevloeid), afvlieten, zachtjes neêrstroomen. *...VLOEIJING, v. gmv. *...VOEDEREN, *...VOEREN, bw. gel. (ik voederde of voerde af, heb afgevoederd of afgevoerd), genoeg voeder geven (aan beesten). *...VOEDERING, v. gmv. *...VOEREN, bw. van voering voorzien (een kleedingstuk); vervoeren, van de eene plaats naar de andere -, naar beneden brengen, transporteren (goederen). *...VOERDER, m. (-s). *...VOERSTER, v. (-s). *...VOERING, v. (-en). *...VORDEREN, bw. gel. (ik vorderde af, heb afgevorderd), afeischen, afvragen. *...VORDERAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *...VORDERING, v. (-en). *...VORMEN, bw. ow. gel. (ik vormde af, heb afgevormd), iets indrukken of ingieten, om dezelfde gedaante over te brengen; ten einde vormen. *...VRAGEN, bw. gel. en ong. (ik vraagde of vroeg af, heb afgevraagd), door vragen trachten iets te vernemen of te verkrijgen; examineren, ondervragen; (fig.) uithooren, zoo vraagt men den boeren de kunst af, en iem. het hemd van het lijf -, tot in de minste bijzonderheden uitvragen; (fig.) ten huwelijk vragen. *...VRAGING, v. (-en). *...VRIEZEN, ow. onp. w. onr. (het vroor af, heeft of is afgevror(z)en), door de vorst afgezonderd worden; ten einde vriezen; ophouden met vriezen. *...VUREN, bw. ow. gel. (ik vuurde af, heb afgevuurd), afschieten (een geweer enz.); ten einde vuren. *...VURING, v. gmv.

[Afwaaijen]

Afwaaijen, bw. ow. gel. en ong. (ik woei of waaide af, heb of ben afgewaaid), door waaijen afzonderen, - afscheiden, - afgezonderd of afgescheiden worden; ophouden met waaijen; (zeew.) de storm waait af, het wordt stil weêr. *...WAARTS, bijw. in eene rigting naar beneden. *...WACHTEN, bw. gel. (ik wachtte af, heb afgewacht), wachten op iets of iem. *...WACHTER, m. (-s). *...WACHTING, v.; in - van, (onderschrift aan het slot van eenen brief). *...WAKEN (ZICH), ww. zich door waken afmatten. *...WALLEN, bw. gel. (ik walde af, heb afgewald), door wallen insluiten. *...WALLING, v. gmv. *...WANDELEN, bw. ow. gel. (ik wandelde af, heb afgewandeld); schoenen -, verslijten door wandelen; eenen weg -, tot het einde bewandelen; wandelende zich van eene plaats verwijderen. ZICH -, ww. zich door wandelen afmatten. *...WASSCHEN, bw. ong. (ik wiesch af, heb afgewasschen), door wasschen afzonderen, - wegnemen, - reini-

[pagina 64]
[p. 64]

gen; uitwisschen, uitdelgen; al het water van de zee kan die schande niet -, wegwisschen; ik heb mijne handen van die zaak afgewasschen, ik heb er geen deel aangenomen. *...WASSCHER, m. (-s). *...WASCHSTER, v. (-s). *...WASSCHING, v. (-en), (scheik., apoth., r.k.) reiniging, loutering, zuivering. *...WATER, o. gmv. opperwater. *...WATEREN, bw. ow. gel. (ik waterde af, heb afgewaterd), (laten) wasschen, spoelen; met vlammen of golven persen (in de perserij); zich van het overtollig water ontlasten. *...WATERING, v. (-en), afloop van het water. *...WEEKEN, bw. ow. gel. (ik weekte af, heb of ben afgeweekt), door weeken afscheiden; week worden en afvallen. *...WEEKING, v. gmv. *...WEENEN, bw. gel. (ik weende af, heb afgeweend), door tranen boeten, uitwisschen. ZICH -, ww. zich door weenen afmatten. *...WEG, m. (-en), omweg, zijweg; kromme weg; (fig.) verkeerde weg, dwaalspoor. *...WEGEN, bw. ow. gel. (ik woog af, heb afgewogen), door wegen afzonderen; eene zekere hoeveelheid (van iets) wegen en ter afgifte gereed houden; (kooph.) tarra berekenen; de tonnen -, de zwaarte der tonnen aftrekken van het gewigt der koopwaar; de overeenkomst van verschillende zaken berekenen, b.v. zijne krachten - naar de moeite (van iets); ophouden met wegen. *...WEGER, m. (-s). *...WEEGSTER, v. (-s). *...WEGING, v. gmv. *...WEIDEN, bw. ow. gel. (ik weidde af, heb of ben afgeweid), het gras afeten, grazen; afwijken (van een onderwerp). *...WEIDING, v. (-en). *...WENDEN, bw. gel. (ik wendde af, heb afgewend), afkeeren, tegengaan, tegenhouden; ter zijde wenden; afleiden; (zeew.) van het land -, het ruime sop kiezen; eenen slag -, een gevaar -, vermijden. *...WENDER, m. (-s). *...WENDING, v. (-en). *...WENNEN, bw. gel. (ik wende af, heb afgewend), ontwennen, door gewoonte of gedurige oefening afleeren; zich iets -. *...WENNER, m. (-s). *...WENNING, v. gmv. *...WENTELEN, bw. gel. (ik wentelde af, heb afgewenteld), naar beneden wentelen of rollen, door wenteling verwijderen; (fig.) eenen steen van het hart -, van een zwaar verdriet of een grooten angst bevrijd worden. *...WEREN, (B. ...WEEREN), bw. gel. (ik weerde af, heb afgeweerd), afkeeren, de nadering (van iets) verhinderen, nadrukkelijk afwenden. *...WEERDER, m. (-s). *...WEERSTER, v. (-s). *...WERING, v. (-en). *...WERKEN, bw. ow. gel. (ik werkte af, heb afgewerkt), door werken afzonderen; ten einde werken; door werken afmatten, ZICH -, ww. zich door werken afmatten. *...WERPEN, bw. ong. (ik wierp (B. of worp) af, heb afgeworpen), door werpen afzonderen, neêrsmijten; de slang werpt hare huid af, het hert werpt zijn gewigt af; (fig.) het juk -, zich van de dwingelandij verlossen; (kooph.) winst opleveren; deze onderneming werpt jaarlijks 20 ten honderd winst af. *...WERPER, m. (-s). *...WERPSTER, v. (-s). *...WERPING, v. (-en) *...WEVEN, bw. gel. (ik weefde af, heb afgeweven), ten einde weven, een weefsel voltooijen. *...WEZEN, ow. onr. ik was af, ben afgeweest), verwijderd -, gescheiden -, ontlast -, afwezig of niet tegenwoordig zijn; ik kan niet -, ik acht mij verpligt, ik mag niet verzuimen; § hij is afgeweest, hij is op de beste kamer geweest. -, o. niet-tegenwoordigheid. -D, *...WEZIG, bn. -DE, m. en v. (-n), de afwezenden. *...WEZENDHEID, *...WEZIGHEID,

[pagina 65]
[p. 65]

v. gmv. *...WIJKEN, ow. ong. (ik week af, ben afgeweken), zich langzamerhand verwijderen; van elkander wijken of afgaan, losschieten; onder het zeilen van de regte vaart of van den regten koers afgaan; (fig.) onderscheiden zijn; van eenen regel enz. -; laten varen, opgeven, afstand doen (van het kwaad enz.), afdwalen; (sterr.) zich van het noorden -, van de middellijn verwijderen. *...WIJKER, m. (-s). *...WIJKSTER, v. (-s). *...WIJKING, v. (-en), verwijdering, afstand; afdwaling; (taalk.) onregelmatigheid; uitstap, omweg; (sterr.) schijnbare beweging eener vaste ster van haren gewonen loop; loodregte hoekafstand eener ster van den aequator; eene optische - bestaat, wanneer bij gezigtkundige werktuigen de stralen niet geheel in het brandpunt worden zamengetrokken. *...WIJZEN, bw. ong. (ik wees af, heb afgewezen), een teeken geven (aan iem.) om heen te gaan; afstaan, weigeren, terugdrijven; (iem.) niet willen ontvangen; afwijzend beschikken (op een verzoek), niet inwilligen. *...WIJZING, v. (-en), weigering; miswijzing (van het kompas). *...WILLEN, bw. gel. (ik wilde af, heb afgewild), verlangen heen te gaan, - van eene hoogte af te komen; begeeren (van iets) ontslagen of (aan iets) ontheven te worden. *...WINDEN, bw. ow. ong. (ik wond af, heb afgewonden), door winden afdoen; ten einde winden (garen); (iets) door een windas naar beneden laten. *...WINDER, m. (-s). *...WINDSTER, v. (-s). *...WINDING, v. (-en). *...WINNEN, bw. ong. (ik won af, heb afgewonnen), door winnen (van iem.) afnemen of krijgen, door winnen (aan iem.) onttrekken; (iem.) overtreffen, (iem. in iets) te boven gaan; in het schrijven wint hij het mij af, hij schrijft veel beter dan ik; laten wij het hun -, laat ons trachten hun (in het loopen enz.) vooruit te komen. *...WIPPEN, bw. ow. gel. (ik wipte af, heb afgewipt), met eene wip afgooijen; wippende afvallen. *...WISSCHEN, bw. gel. (ik wischte af, heb afgewischt, afvegen, reinigen, zuiveren; (zeew.) met den wisscher schoonmaken; (fig.) iemand de tranen -, de smart van iem. verzachten. *...WISSCHER, m. (-s). *...WISCHSTER, v. (-s). *...WISSCHING, v. gmv. *...WISSELEN, ow. gel. (ik wisselde af, heb afgewisseld), veranderen, ruilen; verscheiden zijn; beurtelings komen of voorvallen; op elkander volgen; -D, bn. en bijw. (-er, -st). eene -e koorts. *...WISSELING, v. (-en); bij -, beurtelings, nu en dan. *...WITTEN, bw. ow. gel. (ik witte af, heb afgewit), met kalk bestrijken, wit maken; ten einde witten; de witte kleur loslaten, afgeven (van eenen witten muur). *...WOEKEREN, bw. gel. (ik woekerde af, heb afgewoekerd), door woeker verkrijgen; (fig.) wegnemen, ontnemen. *...WOEKERAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). *...WOEKERING, v. gmv. *...WONEN, ow. (ik woonde af, heb afgewoond), op eenen verren afstand -, verwijderd wonen. *...WRIJVEN, bw. ong. (ik wreef af, heb afgewreven), door wrijven afvegen, - schoonmaken; (ook) verliezen, b.v. het hert heeft zijne horens aan eenen boom afgewreven; door wrijven afmatten; ten einde wrijven.

[Afzadelen]

Afzadelen, bw. gel. (ik zadelde af, heb afgezadeld), den zadel afnemen. *...ZAGEN, bw. ow. gel. (ik zaagde af, heb afgezaagd), met de zaag wegnemen of afscheiden; ten einde zagen; zie AFGEZAAGD. ZICH -, ww. zich door zagen afmatten. *...ZAGER, m. (-s). *...ZAGING, v.

[pagina 66]
[p. 66]

gmv. *...ZAKKEN, bw. ow. gel. (ik zakte af, heb of ben afgezakt), in zakken doen; nederzakken; aftrekken; afdeinzen, de vlugt nemen; (fig). met den stroom afdrijven; wij zakten den Rijn af, wij voeren Rijnafwaarts; (fig.) zich stil wegmaken, zich uit de voeten maken. *...ZAKKER, m. (s). - TJE, (B. -N), o. (-s), borreltje, glaasje sterke drank. *...ZAKKING, v. (-en). *...ZEEPEN, bw. gel. (ik zeepte af, heb afgezeept), met zeep schoonmaken. *...ZEGGEN, bw. onr. (ik zeide af, heb afgezegd), wat gezegd is herroepen of terugnemen; eene gemaakte afspraak herroepen; wat besteld is opzeggen, -weigeren; (spreekw.) kort - is vriendschap doen, eene goede weigering is beter dan herhaald uitstellen; de vergadering is afgezegd, de vergadering gaat niet door. *...ZEGGER, m. (-s). *...ZEGGING, v. (-en). *...ZEILEN, bw. ow. gel. (ik zeilde af, heb of ben afgezeild), door zeilen afzonderen, van eene plaats wegzeilen, onder zeil gaan; er op -, koers zetten naar. *...ZEILING, v. gmv. *...ZENDEN, bw. ong. (ik zond af, heb afgezonden), weg-, verzenden; afvaardigen. *...ZENDER, m. (-s). *...ZENDSTER, v. (-s). *...ZENDING, v. (-en). *...ZENGEN, bw. gel. (ik zengde af, heb afgezengd), door zengen afzonderen, - afscheiden; (de veren van een stuk gevogelte) afbranden; (heelm.) schroeijen. *...ZENGING, v. gmv. *...ZETPLANKJE, (B. -N), o. (-s), plankje waarop de scheepstimmerman de maat van een rondhout afzet. *...ZETSEL, o. (-s), van planten, bloemen, boomen. *...ZETTEN, bw. gel. (ik zette af, heb afgezet); van boven afnemen en nederzetten; verzetten, verplaatsen, verschuiven; wegnemen, verwijderen (van eene plaats); (het geweer) niet meer aanleggen om te vuren; afnemen (den ketel van het vuur); (heelm.) afsnijden, afnemen (een ligchaamsdeel); afgeven (onder het rijden); verkoopen, slijten (waren); van onwaarde verklaren, de uiterlijke waarde ontnemen (aan munt of papieren geld); ontzetten (van een ambt), ontslaan; onttroonen (eenen vorst); (letterz.) al de voorhanden kopij zetten; (tuinl.) afsnijden en weder planten; (aan kaarten, kunstprenten) de vereischte kleuren geven; (iem.) aanhouden en hem van zijn geld enz. berooven; (fig.) benadeelen, te duur verkoopen, bedriegen; (gen.) afdrijven; een boordsel (aan een kleedingstuk) naaijen; (fig.) onbeleefd afwijzen, norsch wegzenden. -D, bn. (-er, -st), (gen.) afdrijvend. *...ZETTER, m. (-s), dief, bedrieger, opligter; kwade betaler. -IJ, v. (-en), bedriegerij. *...ZETTING, v. (-en). *...ZIEDEN, bw. gel. en ong.) ik ziedde of zood af, heb afgezied of afgezoden), afkoken. *...ZIEDSEL, o. (-s). *...ZIEN, ow. bw. onr. (ik zag af, heb afgezien), het gezigt afwenden, naar eenen anderen kant zien; opgeven (een voornemen); laten varen; afstand doen (van iets); overzien, het einde van iets met het gezigt bereiken; bemerken, bespeuren; afleeren (eene kunst); de gevolgen eener zaak -, bepalen; iem. een voordeel, eene kans -, een voordeel of eene kans boven iem. behalen of krijgen; met iets -, zich met iets vergenoegen; afwachten (het einde); het nog eens met iem. -, nog wat geduld met iem. hebben. *...ZIGTELIJK, (B. ...ZICH), bn. en bijw. (-er, -st), zeer leelijk. *...ZIGTIG, (B. ...ZICH), bn. en bijw. (-er, -st). *...ZIGTIGHEID, v. gmv. *...ZIJN, ow. onr. = AFWEZEN; ik kan niet -, ik kan niet

[pagina 67]
[p. 67]

nalaten. *...ZIJPELEN, *...ZIJPEN, *...ZIJPEREN, ow. gel. (het zijpte, zijpelde of zijperde af, is afgezijpt, afgezijpeld of afgezijperd), zachtjes af- of uitloopen. *...ZIJPING, *...ZIJPELING, *...ZIJPERING, v. gmv. *...ZINGEN, bw. ong. (ik zong af, heb afgezongen), ten einde zingen, uitzingen, van de wijs zingen. ZICH -, ww. zich door zingen afmatten. *...ZINNIG, bn. (-er, -st), onzinnig. *...ZITTEN, ow. ong. (ik zat af, heb of ben afgezeten), afstijgen (van het paard of uit een rijtuig); op eenen afstand (van iets) zitten. ZICH -, ww. moede worden van zitten. *...ZOEKEN, bw. onr. (ik zocht af, heb afgezocht), zoeken en afnemen (b.v. rupsen van de boomen). *...ZOEKER, m. (-s). *...ZOEKSTER, v. (-s). *...ZOEKING, v. gmv. *...ZOENEN, bw. gel (ik zoende af, heb afgezoend), kussende zich verzoenen, vrede maken. *...ZONDEREN, bw. gel. (ik zonderde af, heb afgezonderd), scheiden, ter zijde stellen of leggen; (scheik., apoth.) reinigen, louteren. ZICH -, ww. zich aan een gezelschap of aan de zamenleving onttrekken; een afgezonderd leven leiden, eenzaam leven, niet met de menschen verkeeren. *...ZONDERING, v. (-en), het alleen plaatsen; eenzaamheid; afscheiding der vochten (in het menschelijk ligchaam); scheuring (van de kerk). *...ZONDERLIJK, bn. en bijw. *...ZOOMEN, bw. gel. (ik zoomde af, heb afgezoomd), ten einde -, geheel zoomen. *...ZUIGEN, bw. ong. (ik zoog af, heb afgezogen), door zuigen afnemen, - afzonderen, - afmatten; door zuiging enten (boomen); eene ziekte -, door zuigen erven. *...ZUIGING, v. gmv. § *...ZUIPEN, bw. ong. (ik zoop af, heb afgezopen), het bovenste afdrinken; onmatig drinken. ZICH -, ww. zich door drinken krachteloos maken. *...ZULLEN, bw. onr. (ik zou er af,) hij zal er af, hij moet weg, - heen. *...ZWEEPEN, bw. gel. (ik zweepte af, heb afgezweept), met de zweep afkloppen. *...ZWEMMEN, ow. ong. (ik zwom af, heb afgezwommen), zich zwemmende verwijderen. ZICH -, ww. zich door zwemmen afmatten. *...ZWEREN, (B. ...ZWEEREN), bw. ow. ong. (ik zwoer af, heb of ben afgezworen), met eenen eed verwerpen; herroepen; de gehoorzaamheid opzeggen (aan eenen vorst); door eene zweer of verzwering afgezonderd worden, - afvallen. *...ZWERING, v. (-en).

[Agaat]

Agaat, m. en o. kostbare steen, (m. als de steen, o. als de steensoort). *...GATEN, bn. van agaat.

[† Agaceren]

† Agaceren, bw. gel. (ik agaceerde, heb geagaceerd), tergen, aanhitsen; opwekken; verliefd maken.

[† Agamatolieth]

† Agamatolieth, o. beeldsteen, soort van speksteen.

[† Agape]

† Agape, v. (...iën), liefdemaal (bij de eerste christenen).

[† Agenda]

† Agenda, v. (-as), (kerk.) formulier-, ceremoniënboek; aanteekenboekje, zakboekje; lijst van hetgeen te vrrrigten is in eene vergadering, punten van beschrijving.

[† Agens]

† Agens, o. (scheik.) iets dat zelfstandig werking voortbrengt; agentia, werkende middelen.

[† Agent]

† Agent, m. (-en), zaakwaarnemer, gevolmagtigde, vertegenwoordiger; - van politie, politiedienaar. *-SCHAP, o. (-pen). *-UUR, v. (...uren), betrekking -, kantoor van den agent.

[† Ageren]

† Ageren, ow. gel. (ik ageerde, heb geageerd), handelen,

[pagina 68]
[p. 68]

verrigten; in regten (tegen iem.) optreden; (toon.) eene rol vervullen.

[† Aggiustamente]

† Aggiustamente, bijw. (muz.) stipt, zeer naauwkeurig.

[† Agglomereren]

† Agglomereren, bw. gel. (ik agglomereerde, heb geagglomereerd), zich ophoopen; grooter worden; digter bij elkander bouwen (woningen).

[† Aggravatie]

† Aggravatie, v. (...ën), verzwaring (van eene straf).

[† Aggreëren]

† Aggreëren, bw. ow. gel. (ik aggreëerde, heb geaggreëerd), gunstig aan- of opnemen; believen; aangenaam zijn; een geaggreëerde, iem. die zonder diploma toegelaten is (b.v. als prokureur bij eene regtbank).

[† Aggregaat]

† Aggregaat, o. vereeniging of ophooping van niet scheikundig verbonden gelijk- of ongelijksoortige deelen tot een geheel; aggregatie-toestand, (scheik.) van den warmtegraad afhangende toestand eener stof. *...GEREN, bw. gel. (ik aggregeerde, heb geaggregeerd), toevoegen, bijvoegen.

[† Agiliteit]

† Agiliteit, v. gmv. vlugheid, behendigheid.

[† Agio]

† Agio, o. gmv. opgeld; de nederlandsche munt doet -, is meer waard dan de vreemde; het bankgeld doet -, is meer waard dan het kasgeld. *-TAGE, v. gmv. effektenhandel; spekulatie op de rijzing of daling der effekten, beursspel, woekerhandel. *-TEREN, bw. gel. (ik agioteerde, heb geagioteerd), met opgeld wisselen; woekerhandel -, beursspel drijven. *-TEUR, m. (-s), geldwisselaar; woekeraar met wissels; aktiehandelaar.

[Agitatie]

Agitatie, v. (...ën), gemoedsbeweging, onrust, gisting, spanning. *...TATO, (muz.) onrustig, hevig, snel, gezind. *...TATOR, m. (-s), volksmennner, opruijer. *...TEREN, bw. gel. (ik agiteerde, heb geagiteerd), aandoen, verontrusten, gisting -, spanning veroorzaken; opruijen, aanzetten, aansporen.

[† Agnaten]

† Agnaten, m. mv. naaste bloedverwanten van vaderszijde (inz. bij vorsten). *...NITIE, v. (...ën), erkenning (van eenen wissel). *...NOSCEREN, bw. gel. (ik agnosceerde, heb geagnosceerd), erkennen, toestemmen.

[† Agonie]

† Agonie, v. gmv. zieltoging, doodstrijd; (fig.) digt ophanden vervaldag van eenen wissel.

[† Agrarische wetten]

† Agrarische wetten, v. mv. (rom. gesch.) akkerwetten.

[† Agrement]

† Agrement, o. (-en), bevalligheid; sieraad op kleedingstukken, boordsel.

[† Agricultuur]

† Agricultuur, v. gmv. landbouw, akkerbouw. *-CHEMIE, v. gmv. scheikunde op den landbouw toegepast.

[Agrimonie]

Agrimonie, v. gmv. leverkruid.

[† Agronoom]

† Agronoom, m. (...omen), *...NOMIST, m. (-en), wetenschappelijk gevormd landbouwer, landhuishoudkundige. *...NOMETRIE, v. gmv. toepassing van de theorie tot het berekenen der waarde van landerijen. *...NOMIE, v. gmv. leer van de kennis der gronden.

[† Agrouperen]

† Agrouperen, bw. gel. (ik agroupeerde, heb geagroupeerd), vele beelden enz. opeenhoopen.

[Agurk]

Agurk, v. (-en). *-JE, (B. - N), o. (-s), kleine komkommer.

[Ahorn]

Ahorn, *-BOOM, m. (-en), mastboom, plataanboom. *-SUIKER, v. gmv. noord-amerikaansche suiker.

[pagina 69]
[p. 69]

[Ai]

Ai, tw. kreet van schrik, uitroep van pijn; verbazing.

[† Aide]

† Aide, m. hulp, bijstand; helper, handlanger; (hulp-chirurgijn in een hospitaal). *-DE-CAMP, m. adjudant (te velde).

[† Air]

† Air, o. gelaatsvoorkomen, uiterlijk, houding; zich -s geven, zich grootsch aanstellen; zie ARIA.

[† Aise]

† Aise, hij is niet op zijn -, hij is niet op zijn gemak, hij voelt zich niet behagelijk, - niet gelukkig; op zijn - zijn, zijne schaapjes op het drooge hebben.

[† A jour]

† A jour, doorschijnend, doorzigtig, opengewerkt; tot den loopenden dag geboekt (bij boekhouders).

[† Ajourneren]

† Ajourneren, bw. gel. (ik ajourneerde, heb geajourneerd), uitstellen, verdagen, aanhouden tot.... *...NEMENT, o. gmv. uitstel.

[Ajuin]

Ajuin, m. uijen. *-ACHTIG, bn. (-er, -st). *-BED, o. (-den). *-LAND, o. (-en).

[† Akademie]

† Akademie, v. (...ën), hoogeschool; genootschap of van staatswege ingesteld ligchaam ter beoefening van kunsten en wetenschappen; teeken-, schilderschool. *-STAD, v. (...steden). *-VRIEND, m. (-en). *...MISCH, bn. een -e graad, eene bevordering (of diploma) door examen aan eene hoogeschool verkregen. *...MIST, m. (-en), lid eener akademie.

[† Akant]

† Akant, m. zekere plant, - boom.

[Akelei]

Akelei, (B. AKOLEI), v. (-jen, B. -en), klokbloem.

[Akelig]

Akelig, bn. en bijw. (-er, -st), naar, verschrikkelijk, treurig. *-HEID, v. (-heden).

[Aker]

Aker, m. (-s), kleine emmer om water te scheppen; vrucht van den eikenboom; koperen ketel (op de Veluwe). *-TJE, (B. -N), o. (-s). *-SPEK, o. gmv.

[Akker]

Akker, m. (-s), bouwland; zekere vlaktemaat; (fig.) Gods water over Gods - laten loopen, zich om niets bekommeren. *-BOUW, m. gmv. *-BREM, v. zekere plant. *-EN, bw. gel. (ik akkerde, heb geakkerd), den akker bebouwen; veldarbeid verrigten. *-GEREEDSCHAP, o. (-pen). *-HANEVOET, m. zekere plant. *-KRUID, o. zekere plant. *-LAND, o. (-en). *-LEENING, v. (-en), leening op gronden (in Noord-Amerika gesloten). *-MAALSBOSCH, ...HOUT, o. laag-stammig geboomte. *-MAN, m. (...lieden). *-METING, v. (-en). *-TJE, (B. - N), o. (-s). *-VELD, o. (-en). *-VORE, v. (-n), sleuf door den ploeg of de spade in den akker gemaakt. *-WERK, o. gmv. *-WET, v. (-ten), (rom. gesch.) lex agraria.

[† Akkoord]

† Akkoord, o. gmv. overeenkomst, afspraak. *-, bijw. het is -, het is juist, het komt uit. *...KORDEREN, bw. ow. gel. (ik akkordeerde, heb geakkordeerd), toestaan, vergunnen; overeenkomen; een akkoord maken (met zijne schuldeischers).

[† Akoliet]

† Akoliet, m. (-en), ondergeestelijke, altaardienaar; (fig.) volgeling, aanhanger. *...NIET, o. wolfswortel (vergiftige plant).

[Akse]

Akse, v. = AAKSE.

[† Akte, Acte]

† Akte, Acte, v. (-n), verklaring, wettig bewijsschrift; notariele -; - van beschuldiging; - van ontslag; - van geboorte; - van bekendheid; doop-; - van overlijden; - van protest; - van

[pagina 70]
[p. 70]

instruktie; oorspronkelijke -; eene - passeren of verlijden, door eenen notaris laten opmaken; onderhandsche -; de akten, processtukken. *-NSCHRIJVER, m. (-s), griffier.

[† Aktie, Actie]

† Aktie, Actie, v. (...ën), aanklagt, regtsvervolging, regtsvordering; aandeel (in eene onderneming of maatschappij); gevecht, ontmoeting met den vijand; eene - met iem. hebben, met iem. in twist zijn; de aktiën rijzen of dalen, worden meer of minder waard; (fig.) de aktiën zijn bij hem gedaald, hij is gedweeër geworden; (ook) zijne verwachting is verminderd. *-HANDEL, m. gmv. *-HANDELAAR, m. (-s). *-HOUDER, m. (-s). *...TIONARIS, m. (-sen), aandeelhouder. *...TIONNEREN, bw. gel. (ik aktionneerde, heb geaktionneerd), (iem.) in regten vervolgen.

[† Aktiniën]

† Aktiniën, m. mv. (nat. hist.) veelvoeten.

[† Aktinobolismus]

† Aktinobolismus, o. gmv. uitstraling, het stralen werpen. *...GRAPHIE, v. gmv. beschrijving van de -, leer der lichtstralen. *...METER, m. (-s), werktuig om de wetten der nachtelijke uitstraling of de intensiteit der zonnestralen te bepalen.

[† Akustiek]

† Akustiek, v. gmv. leer van het geluid, gehoorleer.

[Al]

Al, bn., bijw. en vw. alle dagen; - de menschen; ik heb - (reeds) gedaan; - leerende, onder het leeren, terwijl men leert; - had ik geld, zelts indien ik geld had; - wel, het is goed, spreek er niet meer over; - te klein; - te dik. *-, o. gmv. het heelal; het geheel.

[† Al]

† Al: al corso, naar den wisselkoers; al marco, naar het muntgewigt (de eigenlijke metaalwaarde) der munten; al numero, naar het getal; al pari, van gelijke waarde, 100 voor 100; al peso, naar het gewigt; al pezzo, stukswijze, bij het stuk.

[Alabaster]

Alabaster, o. zie ALBAST.

[Alambiek]

Alambiek, v. gmv. distilleerkolf, v.

[Alant]

Alant, m. (-en), geneeskrachtig kruid. *-KAMFER, v. gmv. *-SWIJN, m. (-en). *-SWORTEL, m. (-s). *-ZETMEEL, o. gmv.

[Alarm]

Alarm, m. gmv. wapenkreet; noodkreet; (fig.) oploop, woest getier; schrik, ontsteltenis; -blazen, -slaan. *-BLAZER, m. (-s), (fig.) uitstrooijer van kwade nieuwstijdingen. *-EREN, bw. gel. (ik alarmeerde, heb gealarmeerd), schrik aanjagen, opschudding veroorzaken. *-IST, m. (-en). *-MAKER, m. (-s). *-KLOK, v. (-ken). *-KREET, m. (...kreten). *-PLAATS, v. (-en). *-TROM, v. (-men).

[Albatros]

Albatros, m. (-sen), stormvogel.

[Albast]

Albast, o. weeke -, fijn gekorrelde gipssoort; verscheidene -en, verscheidene soorten van albast; (dichtk.) uitermate wit. *-EN, *-EREN, bn. van albast. *-ERWIT, bn.

[† Albe]

† Albe, v. (-n), (r.k.) miskleed.

[Albedil, Bedilal]

Albedil, Bedilal, m. (-len). *...BEDRIJF, m. (...ven). *...BEDRIL, (-len), BEDRIJFAL, (-len). *...BESCHIK, (-ken), BESCHIKAL, (-len), m.Ga naar voetnoot1)

[pagina 71]
[p. 71]

iem. die op alles aanmerkingen maakt, alles gispt, of zich met alles bemoeit, alles regelt of schikt.

[Albereids]

Albereids, bijw. reeds.

[Albert]

Albert, orde van Albert van Saksen, saksische ridderorde; orde van Albert den Beer, anhaltsche ridderorde.

[† Albinos]

† Albinos, m. mv. witlingen, kakkerlakken, witte negers.

[† Albion]

† Albion, o. gmv. oude naam van Engeland.

[† Album]

† Album, o. (-s), stamboek, vriendenrol. *-INE, o. (nat.) eiwitstof.

[† Alcalde, Alcade]

† Alcalde, Alcade, m. (-n), dorpsschout in Spanje.

[† Alcali]

† Alcali, o. (scheik.) loogzout. *-METER, m. (-s). *-METRIE, v. gmv. *-TEIT, v. gmv. eigenschap dat eene stof eene alcalische reactie uitoefent. *-SATIE, v. gmv. loogzoutbereiding. *-SCH, bn. loogzoutachtig, -aardig, loogzout bevattende. *...LOÏDEN, o. mv. (nat.) organische grondstoffen (in planten).

[Alcantara]

Alcantara, orde van -, spaansche ridderorde.

[† Alcarrazza's]

† Alcarrazza's, v. mv. (nat.) koelvaten.

[† Alchimie]

† Alchimie, *...CHEMIE, v. gmv. goudmakerij, het zoeken naar den steen der wijzen, de voorgewende kunst om, met behulp van zekere geheimzinnige chemische werkzaamheden, niet-edele metalen (b.v. lood) in edele (b.v. zilver) te kunnen doen overgaan, of om een levens-elixir te bereiden. *...MIST, m. (-en), goudmaker.

[† Alcohol]

† Alcohol, m. gmv. beste -, hoogst gezuiverde wijngeest. *-OMETER, m. (-s), soort van vochtweger. *-OMETRIE, v. gmv.

[Alcove, Alcoof]

Alcove, Alcoof, v. (...coven), slaapvertrekje, afgesloten gedeelte eener kamer.

[Aldaar]

Aldaar, bijw. *...DUS, bijw. *...DUSDANIG, bijw. *...EER, bijw. voor en -, alvorens, vroeger.

[† Aldehyd]

† Aldehyd, o. alcohol waaraan waterstof onttrokken is.

[† Alderman]

† Alderman, m. (...men), oudste, lid van een gemeentebestuur in Engeland.

[† Ale]

† Ale, v. gmv. engelsch bier.

[† Alembicus]

† Alembicus, m. distilleerhelm.

[† Alert]

† Alert, bn. vlug, behendig, levendig, handig.

[† Aleurometer]

† Aleurometer, m. (-s), meelmeter.

[† Alexander]

† Alexander, orde van St. Alexander Newski, russische ridderorde.

[Alexandrijnen]

Alexandrijnen, m. mv. alexandrijnsche verzen, zekere rijmregels.

[Alfabet]

Alfabet, o. = ALPHABET.

[Alfpapenkruid]

Alfpapenkruid, o. gmv. zekere plant.

[Alft]

Alft, v. (-en), visch = ELFT.

[† Algarade]

† Algarade, v. (-n), beleediging, hoen; oploop.

[† Algebra]

† Algebra, v. gmv. stelkunst; (fig.) dat is - voor mij, hiervan versta ik volstrekt niets. *-ÏSCH, bn. -e formule.

[Algemeen]

Algemeen, bn. (-er, -st), in of over het -. *-HEID, v. gmv. alledaagschheid. *-MAKING, v.

[Algen]

Algen, v. mv. wiersoorten, zeegras.

[Algenoeg]

Algenoeg, bijw. *-ZAAM, bn. voor allen genoeg (alleen van de Godheid sprekende). -HEID, v. gmv. een der eigenschappen van God.

[pagina 72]
[p. 72]

[Algezigt]

Algezigt, o. (-en), rond, panorama.

[Algoed]

Algoed, bn. zeer -, bij uitstek -, ten hoogste goed. *-E, m. gmv. God. *-HEID, v. gmv. een der eigenschappen van God.

[† Alguazil]

† Alguazil, m. (-s), geregtsdienaar in Spanje.

[† Alhidade]

† Alhidade, v. (nat.) vizier-liniaal.

[Alhier]

Alhier, bw. hier, in deze stad, op deze plaats.

[† Alias]

† Alias, bijw. anders, ook nog genaamd, bekend onder den naam van.

[† Alibi]

† Alibi, elders; (regt.) zijn - bewijzen, het bewijs leveren dat iem. van eene misdaad beschuldigd, op het oogenblik dat zij gepleegd werd, zich op eene andere plaats bevond dan die waar het feit geschiedde.

[Alien-bill]

Alien-bill, v. (in Engeland), vreemdelingenwet.

[† Aliënabel]

† Aliënabel, bn. vervreemdbaar, verkoopbaar. *...NATIE, v. (...iën), vervreemding, verkoop, verpanding; afstand van grondgebied of van regten; verstandsverbijstering. *...NEREN, bw. gel. (ik aliëneerde, heb gealiëneerd), vervreemden, overdrijven; hij is gealiëneerd, hij is krankzinnig.

[† Aligneren]

† Aligneren, bw. gel. (ik aligneerde, heb gealigneerd), volgens eene regte lijn afmeten. *...EMENT, o. gmv. rigtingslijn.

[Alikruik]

Alikruik, v. (-en), kleine zeeslak, kleine hoorn- of schelpvisch; § een koopman in -en, een weinig beteekenende marskramer.

[Alimentatie]

Alimentatie, v. gmv. verpleging, voeding, onderstand, onderhoud; in - opnemen. *...TEREN, bw. gel. (ik alimenteerde, heb gealimenteerd), voeden, verplegen, onderhouden.

[† Alinea]

† Alinea, v. (-as), nieuwe regel; lid van een wetsartikel.

[† Alizarine]

† Alizarine, v. gmv. kleurstof in den meekrapwortel. *-INKT, m.

[† Alkali]

† Alkali, o. = ALCALI.

[Alkannewortel]

Alkannewortel, m. roode ossentong (zekere plant).

[Alkoran]

Alkoran, zie KORAN.

[† Allagiet]

† Allagiet, o. zeldzame groene delfstof.

[Allah]

Allah, m. naam van het Opperwezen (bij de mahomedanen).

[† Allantotoxium]

† Allantotoxium, o. worstvergif.

[Alle]

Alle, bn. al te zamen. *-DAAGSCH, bn. gewoon, dat alle dagen komt of gebruikt wordt; de -e koortsen; mijne -e bezigheden; een - dichter, een gewoon -, zeer middelmatig dichter; het is een - gezigt, het is geen ongemeene schoonheid.

[Alleen]

Alleen, bijw. en vw. zonder gezelschap; afgezonderd; afgelegen. *-GEZANG, o. *-ZANG, m. (-en), solo(partij). *-HANDEL, m. gmv. bevoorregte handel, monopolie. *-HEERSCHER, m. (-s), monarch. *-HEERSCHING, v. gmv. eenhoofdige regering. *-IG, bijw. (niet meer in gebruik). *-LIJK, bijw. slechts. *-SPRAAK, v. (...aken), overdenking (b.v. van een heilige of gewijden persoon); monoloog (van een tooneelspeler als hij alleen op het tooneel is). *-TJES, bijw.

[Allegaar]

Allegaar, *...GADER, bijw. alles -, allen te zamen. *-TJE, o. (-s), gebak van onderscheiden aard; drank uit verschillende bestanddeelen zamengesteld; zeker kaartspel, commerce. *...GANG, (-s), bijw. altijd, altoos.

[† Allegatie]

† Allegatie, v. (...ën), aanhaling (van eenen schrijver); aanvoering (van een feit).

[pagina 73]
[p. 73]

[Allege]

Allege, v. (-s), ligter (schip). *...GORIE, v. (...ën), zinnebeeldige -, verbloemde voorstelling. *...GORISCH, bn. zinnebeeldig, verbloemd.

[† Allegretto]

† Allegretto, bijw. (muz.) een weinig levendig, - vrolijk. *...GRO, bijw. (muz.) vlug, haastig, vrolijk.

[Allemaal]

Allemaal, bijw. = ALTEMAAL. *...MAN, vnw. iedereen, de geheele wereld; jan en -, het gemeene volk, de massa; dat is niet -s gading, iedereen houdt niet hiervan; hij is -svriend, hij bemint iedereen, is bij ieder welgezien.

[Allengs]

Allengs, *-KENS, bijw. langzaam, trapsgewijze, van lieverlede.

[Allenthalve]

Allenthalve, bijw. overal, van alle kanten, - plaatsen.

[Aller]

Aller, (voor een bijvoegelijk naamwoord geplaatst duidt ALLER den overtreffenden trap aan, met den meesten nadruk). *-BEST. *-CHRISTELIJKST, zijne -e Majesteit, (oudt.) titel van den koning van Frankrijk. *-GERINGST. *-GROOTST. *-HANDE, *-LEI, bn. van alle soort. *-HEILIGEN, -DAG, m. gmv. groote feestdag bij de r.k. (1 November). *-HOOGST, de -e, God, het Opperwezen. *-KINDEREN, -DAG, m. feestdag bij de r.k. *-LIEFST. *-MEEST, bijw. het meest van al; vooral; inzonderheid. *-WEGEN, bijw. overal; op alle plaatsen. *-ZIELEN, -FEEST, o. gmv. feestdag bij de r.k.

[Alles]

Alles, bijw. alle dingen. *-, o.

[Allezins]

Allezins, bijw. op alle wijzen; in alle opzigten.

[† Alliage]

† Alliage, v. gmv. legering, metaalmengsel, onzuiver in het fijn; toevoegsel. *...ANTIE, v. (...ën), vereeniging, verbond, bondgenootschap; vermaagschapping (door huwelijk). *...EERSEL, o. = ALLIAGE. *...CEREN, bw. gel. (ik alliceerde, heb gealliceerd), tot zich lokken. *...EREN, bw. gel. (ik alliëerde, heb gealliëerd), verbinden. *...GATIE, v. zamenstelling, vermenging met metalen; legering. *...GEREN, bw. gel. (ik alligeerde, heb gealligeerd), vermengen, zamenstellen.

[† Allocutie]

† Allocutie, v. (...ën), aanspraak, toespraak (van den paus enz.). *...DIAAL, bn. erfvrij, onleenroerig. *...DIUM, o. of allodiaal goed, eigen -, vrij en vervreemdbaar erfgoed.

[† Alloi, Allooi, Alooi]

† Alloi, Allooi, Alooi, o. de hoeveelheid van minder metaal dat met een beter gemengd is.

[† Allonge]

† Allonge, v. (-s), verlengstuk; -paruik. *...GEREN, bw. gel. (ik allongeerde, heb geallongeerd), verlengen, uitrekken.

[† Allons]

† Allons, tw. komaan! laat ons gaan! voorwaarts! vooruit!

[† Allopathie]

† Allopathie, v. gmv. geneeswijze, waarbij men middelen toepast, die eene aan de kwaal tegenovergestelde werking voortbrengen. *...TRIA, mv. bijzaken, vreemdsoortige bezigheden. *...TROPIE, v. gmv. de eigenschap dat eene en dezelfde enkelvoudige stof in verschillende toestanden kan optreden.

[† Allóttava]

† Allóttava, bijw. (muz.) oktaafsgewijze, acht toonen hooger.

[† Allouabel]

† Allouabel, bn. geldig, toe te staan, in te willigen. *...EREN, bw. gel. (ik alloueerde, heb gealloueerd), billijken, toestaan, inwilligen.

[† Alluderen]

† Alluderen, bw. gel. (ik alludeerde, heb gealludeerd), toespelen, schertsen, spotten, bijtende zinspelingen maken. *...MEREN, bw. gel. (ik allumeerde, heb geallumeerd), aan-, op-, ontsteken, doen ontbranden.

[pagina 74]
[p. 74]

[† All'unisono]

† All'unisono, bijv. (muz.) eens-, gelijkluidend.

[† Allure]

† Allure, v. gang, houding. *...SIE, v. (...ën), toe-, zinspeling. *...VIAAL, bn. aan-, opgespoeld. *...VIE, v. *...VIUM, o. aanspoeling, aanslibbing; aangespoelde grond; alluvie-regt, regt der oeverbewoners om zich het aangeslibde land toe te eigenen.

[† Alma mater]

† Alma mater, eerwaarde moeder, (eernaam voor de universiteiten).

[Almagt]

Almagt, (B. ALMACHT), v. gmv. almogendheid, alvermogen; volstrekte magt van het Opperwezen. *-IG, bn. de -e, God, het Opperwezen. *-IGHEID, v. gmv. *-IGLIJK, bijw.

[Almanak]

Almanak, m. (-ken), tijdwijzer, dagwijzer; jaarboekje.

[Almogend]

Almogend, bn. almagtig. *-HEID, v. gmv.

[Aloë]

Aloë, v. (-s), geneeskrachtige plant. *-BOOM, m. (-en). *-PLANT, v. (-en).

[Alom]

Alom, bijw. overal. *-TEGENWOORDIG, bn. de -e, God, het Opperwezen. -HEID, v. gmv. de - Gods.

[Aloud]

Aloud, bn. zeer oud; van onheugelijken tijd. *-HEID, v. gmv. vroegste oudheid.

[Alpaca-wol]

Alpaca-wol, v. gmv. soort van zuid-amerikaansche wol.

[Alpen]

Alpen, m. mv. gebergte in Italië, Frankrijk en Zwitserland. *-JAGER, m. (-s). *-STREEK, v. (...eken). *...PISCH, bn. van -, uit de Alpen.

[Alphabet]

Alphabet, o. gmv. letterlijst, volgorde der letters van het ABC. *-ISCH, bn. naar volgorde der letters.

[Alreede, *...reeds]

Alreede, *...reeds, bijw. reeds. *...RUIN, m. gmv. slaapverwekkend kruid.

[Als]

Als, vw. gelijk; evenzeer; terwijl, toen; ingeval, wanneer; in hoedanigheid van; (wordt aangeduid door het teeken ::). *-DAN, bijw. *-MEDE, bijw. *-NOG, bijw. *-NU, bijw. *-OF, bijw. *-TOEN, bijw.

[Alsem]

Alsem, m. (B.m. en o.) gmv. zeker kruid; (fig.) zijne pen in gal en - doopen, zich in scherpe en bittere bewoordingen uitlaten. *-DRANK, m. (-en). *-BIER, o. gmv. *-OLIE, v. gmv. *-WIJN, m. gmv.

[Alt]

Alt, v. (muz.) tweede zangstem. *-SLEUTEL, m. (-s). *-STEM, v. (-men).

[Altaar]

Altaar, o. (...taren), (ook OUTAAR, OUTER), kleine verhevenheid bestemd om er te offeren of te bidden, offerhaard; steenen tafel, in eene kerk, voor welke het Avondmaal wordt uitgedeeld enz.; strijden voor haardsteden en altaren. *-BLAD, o. (-en). *-DIENAAR, m. (...aren). *-DIENST, v. gmv. *-DOEK, m. (-en). *-GEHEIMENISSEN, v. mv. *-GEWAAD, o. (...aden). *-KAARS, v. (-en). *-KLEED, o. (-en). *-OFFER, o. (-s). *-STUK, o. (-ken), schilderstuk boven een altaar. *-VERHEMELTE, o. (-n).

[Altegader, *...maal]

Altegader, *...maal, bijw. alles of allen te zamen. *...MET, bijw. somtijds, soms, nu en dan.

[† Alter ego]

† Alter ego, m. (bet. ander ik) plaatsvervanger, gevolmagtigde (in den ruimsten zin des woords).

[† Alterabel]

† Alterabel, bn. veranderbaar, aan bederf onderhevig. *...REREN, bw. ow. gel. (ik altereerde, heb of ben gealtereerd), veranderen, verslimmeren, erger maken; verminken, snoeijen (muntstukken): verschrikken, ontroeren, ontstellen.

[pagina 75]
[p. 75]

[† Alternatie]

† Alternatie, v. (...ën), afwisseling, verandering, beurtwisseling. *...NATIEF, o. gmv. gedwongen keuze tusschen twee moeijelijke omstandigheden. -, bn. beurtelings, afwisselend. *...NATIVEMENTE, bijw. (muz.) bij afwisseling. *...NEREN, bw. gel. (ik alterneerde, heb gealterneerd), afwisselen, veranderen, bij beurten -, beurtelings waarnemen of verrigten.

[† Alterum tantum]

† Alterum tantum, het dubbele, eens zoo veel.

[Althans]

Althans, (B. ...NDS), bijw. nu; tegenwoordig; ten minste; voor zoo veel. *...TIJD, *...TOOS, bijw. gedurig, steeds, ten allen tijde; toch, ten minste. -DUREND, bn.

[† Altimetrie]

† Altimetrie, v. gmv. hoogte-meetkunde.

[† Aludels]

† Aludels, o. mv. (scheik.) aarden retorten waarin het kwikzilver wordt overgehaald.

[Aluin]

Aluin, m. gmv. zekere bergstof. *-AARDE, v. gmv. *-AARDIG, *-ACHTIG, *-IG, bn. *-EN, bw. gel. (ik aluinde, heb gealuind), in aluinwater doopen. *-HUT, v. (-ten), plaats waar aluin bereid wordt. *-KOKER, m. (-s). *-KOKERIJ, v. (-en). *-LEI, v. (-jen). *-MAKER, m. (-s). *-MAKERIJ, v. (-en). *-RIJK, bn. (-er, -st). *-STEEN, m. gmv. *-WATER, o. gmv. *-WERK, o. (-en) = ALUINHUT. *-ZIEDER, m. (-s). *-ZIEDERIJ, v. (-en).

[† Alumina]

† Alumina, o. gmv. aluinaarde. *...MINIUM, o. gmv. metaal der klei- of aluinaarde.

[† Alvaria]

† Alvaria, mv. (in Portugal) de koninklijke besluiten, die slechts één jaar kracht hebben en door een der ministers mede-onderteekend moeten zijn.

[Alvermogen]

Alvermogen, o. gmv. almagt. *-D, bn. almagtig. *...VLEESCH, o. gmv. (ontl.) klierbedde. -KLIER, v. (ontl.). *...VORENS, bijw. en vw. vóór dat; eer, eerst. *...WAAR, bijw. waar, waar ter plaatse, in welke plaats. *...WEDER, *...WEÊR, bijw. nog eens, bij herhaling. *...WETEND, bn. die alles weet; de -e, God, het Opperwezen. -HEID, v. gmv. *...WETENS, bijw. voorbedachtelijk. *...WIJS, bn. de Alwijze, God, het Opperwezen. -HEID, v. gmv. *...ZIEND, bn. het - oog, Gods oog. *...ZOO, bijw. en vw. naardien, dewijl, vermits, derhalve, bijgevolg, diensvolgens. *...ZOODANIG, bijw. *...ZULK, bn.

[↑ Am]

↑ Am, v. (-men), min, zoogmoeder.

[† Amabile]

† Amabile, (muz.) liefelijk, teeder.

[↑ Amagt]

↑ Amagt, v. = ONMAGT.

[† Amalgama]

† Amalgama, o. gmv. mengsel van metaal met kwik. *-TIE, v. gmv. scheiding van zilver uit de ertsen die geen lood bevatten. *..GAMEREN, bw. gel. (ik amalgameerde, heb geamalgameerd), met kwikzilver vermengen, - verbinden.

[Amandel]

Amandel, m. (-en). vrucht. *-BAST, m. (-en). *-BOOM, m. (-en). *-DEEG, v. gmv. *-DRANK, m. (-en). *-MEEL, o. gmv. *-MELK, v. gmv. (orgeade). *-OLIE, v. (...ën). *-SCHIL, v. (-len). *-STEENEN, m. mv. bazalt. *-TAART, v. (-en). *-ZEEP, v. gmv.

[† Amanuensis]

† Amanuensis, m. (-sen), klerk, kommies, schrijver.

[Amarant]

Amarant, v. (-en), purperkleurige herfstbloem. *-KLEURIG, bn. *-IG, bn.

[pagina 76]
[p. 76]

[Amarel]

Amarel, v. (-len), zure kers, morel. *...RIL, o. gmv. smergel, polijststeen.

[† Amasseren]

† Amasseren, bw. gel. (ik amasseerde, heb geamasseerd), verzamelen, zamen-, bijeenbrengen, opgaren.

[† Amateur]

† Amateur, m. (-s), liefhebber, beminnaar, kunstvriend. *...ZONE, v. (-n), strijdbare vrouw, heldin; (fig.) vrouwen-rijkleed; vrouw te paard.

[Ambacht]

Ambacht, o. (-en), handwerk; beroep eens handwerksmans; gilde; heerlijkheid (grondbezit); op een - doen, een handwerk laten leeren; hij heeft twaalf -en en dertien ongelukken, alles wat hij onderneemt mislukt. *-SBEWAARDER, m. (-s), bestuurder -, beheerder eener heerlijkheid. *-SGEZEL, m. (-len), knecht, handwerksman. *-HEER, m. (-en). -LIJKHEID, v. (...heden). *-SHUIS, o. (...zen), gemeentehuis. *-SKAMER, v. (-s), gemeentekamer; gildekamer. *-SMAN, m. (...slieden). *-VROUW, v. (-en).

[† Ambassade]

† Ambassade, v. (-s), gezantschap, zending. *...DEUR, m. (-s), gezant, afgezant, vertegenwoordiger van eenen souverein bij het hof eens anderen.

[† Ambe]

† Ambe, v. twee naast elkander uitgetrokken nommers van de vijf (in de loterij, in het lotto- of kien-spel).

[Ambeeld]

Ambeeld, o. = AANBEELD. *...BEI, v. (-jen) = AANBEI.

[Amber]

Amber, m. gmv. welriekende gom, barnsteen. *-BLOEM, v. (-en). *-GEUR, m. gmv. *-GEURIG, bn. *-GRIJS, o. graauwe amber. -, bn. *-HOUT, o. gmv. *-KRUID, o. zeker gewas. *-PEER, v. (...peren).

[† Ambiëren]

† Ambiëren, bw. gel. (ik ambiëerde, heb geambiëerd), dingen, staan (naar eenen post), verlangen. *...TIE, v. gmv. eergevoel, eerzucht, eergierigheid; lust, leerlust. *...TIEUS, bn. (...zer, ...st), eerzuchtig, eerlievend.

[† Ambraïne]

† Ambraïne, o. ambervet.

[Ambrosio]

Ambrosio, v. AMBROOS, m. AMBROZIJN, o. gmv. (fab.) godenspijs; (fig.) uitgezochte spijs.

[Ambt]

Ambt, o. (B. ook AMPT), (-en), bediening, post, betrekking, waardigheid; regtsgebied, baljuwschap; (fig.) in eens anderen - treden, zich met eens anderen zaken bemoeijen. *-ELOOS, bn. en bijw. zonder ambt; een - leven leiden, geenerlei openbare betrekking waarnemen. *-ENAAR, m. (...aren), die een ambt waarneemt; - van den burgerlijken stand, lid van een gemeentebestuur, belast met het sluiten van huwelijken, het toezigt over de registers van den burgerlijken stand enz. *-GELD, o. (-en), eene som geld die bij het aanvaarden van een ambt wordt gestort. *-GENOOT, m. (-en), iem. die met nog een of meer personen hetzelfde ambt waarneemt. *-MAN, m. (-nen, of ...lieden), baljuw, schout, drost. *-SBEZIGHEID, v. (...heden). *-SBROEDER, m. (-s), ambtgenoot. *-SCHRIJVER, m. (-s), griffier. *-SHALVE, bijw. krachtens het ambt, ex officio. *-SMISBRUIK, o. (-en). *-SMISDAAD, v. (...daden). *-SNAAM, m. (...namen). *-SVERRIGTING, v. (-en). *-SREGEL, o. (-s).

[† Ambulance]

† Ambulance, v. (-s), (bij het leger) ziekenwagen, veldhospitaal. *...LANT, bn. heen en weêr loopend, rondtrekkend. *...LEREN, ow. gel. (ik ambuleerde, heb geambuleerd), heen en weêr gaan.

[pagina 77]
[p. 77]

[Ameldonk]

Ameldonk, v. *...MEEL, o. stijfsel, -meel.

[† Amelioreren]

† Amelioreren, bw. gel. (ik amelioreerde, heb geamelioreerd), verbeteren.

[Amen!]

Amen! tw., bijw. het zij zoo! *-, o. (B.).

[† Amende]

† Amende, v. (-s), geldboete; - honorable doen, openbare schuldbelijdenis afleggen.

[† Amendement]

† Amendement, o. (-en), verbetering; wijziging, voorstel tot wijziging (van eene wet, een reglement enz.); sub-, amendement op een amendement. *...DEREN, bw. gel. (ik amendeerde, heb geamendeerd), wijzigen, verbeteren; door amendementen wijzigen.

[† Ameneren]

† Ameneren, bw. gel. (ik ameneerde, heb geameneerd), aanbrengen, aanvoeren, te weeg brengen.

[† Amentum]

† Amentum, o. bloemkatje, (zekere bloeiwijze).

[Amerij]

Amerij, o. in een enkel - (of oogenblik).

[† A meta]

† A meta, ter helfte; conto à meta, gemeenschappelijke -, halve rekening.

[Amethist]

Amethist, *...THYST, *...TIST, m. (-en), edelgesteente.

[† Ameublement]

† Ameublement, o. gmv. huisraad. *...BLEREN, bw. gel. (ik ameubleerde, heb geameubleerd), met huisraad voorzien, stofferen; (regt.) roerend maken (goederen).

[Amiant]

Amiant, *-H, o. gmv. asbest, pluimaluin, steenvlas, bergvlas salamanderwol, steenzijde, (witte delfstof).

[† Ami]

† Ami, m. vriend. *-E, v. vriendin. *-CAAL, *-CABEL, bn. vriendschappelijk. *-CE, waarde vriend! (bij den aanhef van eenen brief). *-CISSIME, beste vriend!

[Amiraal, Ameraal, Ammiraal]

Amiraal, Ameraal, Ammiraal, m. = ADMIRAAL.

[† Ammonia]

† Ammonia, v. kleurlooze gasvormige verbinding van waterstof met stikstof. *-K, o. vloeibare ammonia. -GOM, v. -ZOUT, o. vlugtig loogzout. *...NIUM, o. verbinding van stikstof met waterstof.

[Ammonshoorn]

Ammonshoorn, m. (-en), ammoniet, koppootig schelpdier.

[† Ammunitie]

† Ammunitie, v. gmv. voorwerpen noodig tot het voeren van oorlog.

[† Amnistie]

† Amnistie, ook AMNESTIE, v. gmv. kwijtschelding van straf, vergiffenis voor politieke misdrijven. *...TIËREN, bw. gel. (ik amnistiëerde, heb geamnistiëerd), vergiffenis schenken; een geamnistiëerde, iem. die van de amnistie heeft gebruik gemaakt.

[† Amor]

† Amor, m. gmv. (fig.) liefde, liefdegod. *-OSO, bijw. (muz.) teeder.

[† Amorph]

† Amorph, bn. (nat.) vormeloos. *-ISMUS, o. gmv. het missen van een regelmatigen vorm, struktuurloosheid.

[† Amortisatie]

† Amortisatie, v. (-ën), schulddelging (door aflossing); ongel-digverklaring. *-FONDS, o. (-en). *-KAS, v. (-sen). *-WET, v. (-ten). *...SEREN, bw. gel. (ik amortiseerde, heb geamortiseerd).

[† Amouretten]

† Amouretten, v. mv. minnarijen, kortstondige liefdehandel; amours maken, vrijen, het hof maken.

[† Amotie]

† Amotie, v. gmv. afbraak; tot - verkoopen, verkoopen (een gebouw enz.) om het te laten afbreken. *...VEREN, bw. gel. (ik amoveerde, heb geamoveerd), ontzetten (van eenen post); sloopen, slechten. *...VIBEL, bn. afzetbaar. *...VIBILITEIT, v. gmv. afzetbaarheid.

[pagina 78]
[p. 78]

[† Ampel, Ample]

† Ampel, Ample, bn. en bijw. breedvoerig, wijdloopig, in bijzonderheden (vertellen).

[† Amphibie]

† Amphibie, o. (...ën), tweeslachtig dier (levende in het water en op het land). *...GOURIS, o. hoogdravend gezwets. *...ON, m. (fig.) uitstekend toonkunstenaar. *...THEATER, o. (-s), (bij de ouden) de schouwburg; (thans) halfronde schouwplaats (tegenover het tooneel). *...THEATRAAL, bn. rond gebouwd met oploopende banken. *...TRION, m. (-en), (fig.) milde gastheer; hoorndrager.

[† Ampliatie]

† Ampliatie, v. (...ën), uitbreiding, aanvulling van een wetsartikel enz.); duplikaat (eener rekening, akte enz.). *...EREN, bw. gel. (ik ampliëerde, heb geampliëerd). *...FICATIE, v. (...ën), uiteenzetting, ontwikkeling, vergrooting.

[† Amplissimus]

† Amplissimus, hoogaanzienlijk (titel eens aartspriesters; ook eeretitel aan universiteiten).

[† Amplitudo]

† Amplitudo, v. (sterr.) morgen-, avondwijdte.

[† Amputatie]

† Amputatie, v. (...ën), het afzetten van een ligchaamsdeel. *...TEREN, bw. gel. (ik amputeerde, heb geamputeerd), een ligchaamsdeel afzetten.

[† Amulet]

† Amulet, o. (-ten), talisman, voorbehoedmiddel (tegen ziekten en gevaren). *...SANT, bn. (-er, -st), vermakelijk, onderhoudend. *...SEMENT, o. (-en), vermaak; uitspanning, verlustiging. *...SEREN, bw. gel. ZICH -, ww. (ik amuseerde [mij], heb [mij] geamuseerd), (zich) vermaken.

[† Amygdalen]

† Amygdalen, v. mv. keelklieren, (zoogenaamde) amandelen.

[† Amygdaline]

† Amygdaline, v. gmv. (scheik.) kleurlooze, kristalliseerbare, zeer bittere stof (uit bittere amandelen te trekken).

[† Anabaptist]

† Anabaptist, m. (-en), wederdooper. *...CHRONISMUS, m. fout in de tijdrekening bij de vermelding van historische feiten. *...GRAM, m. (-men), letterkeer, wisselwoord. *...LECTEN, mv. bloemlezing, uittreksels van het gelezene. *...LOGIE, v. gmv. overeenkomst, overeenstemming, gelijkvormigheid. *...LOOG, bn. overeenkomstig, overeenstemmend, gelijkvormig. *...LYSE, *...LYSIS, v. ontleding, ontbinding, oplossing, uiteenzetting. *...LYSEREN, bw. gel. (ik analyseerde, heb geanalyseerd), ontleden, ontbinden, oplossen, uiteenzetten. *...LYSEUR, m. bovenste of voorste gedeelte van eenen polarisatie-toestel; middenstof waardoor het witte zonnelicht in gekleurd licht wordt ontbonden. *...LYTISCH, bn. oplossend, ontbindend. *...MORPHOSE, v. (-n), gedaanteverandering, schijnbeeld.

[† Ananas]

† Ananas, v. (-sen), peruviaansche vrucht. *...PLANT, v. (-en).

[† Anarchie]

† Anarchie, v. gmv. regeringloosheid, wettelooze toestand. *...CHIST, m. (-en), bevorderaar der regeringloosheid.

[† Anathema]

† Anathema, v. (-ta), banvloek (in de r.k. kerk), kerkban. *-TISEREN, bw. gel. (ik anathematiseerde, heb geanathematiseerd), in den ban doen, den banvloek uitspreken (over). *...TOCISMUS, o. interest-woeker, de ergerlijkste woekerrente. *...TOMIE, v. gmv. ontleedkunde. *...TOMISCH, bn. ontleedkundig. *...TOMISEREN, bw. gel. (ik anatomiseerde, heb geanatomiseerd), ontleden (het menschelijk ligchaam enz.). *...TOMIST, m. (-en), ontleedkundige.

[pagina 79]
[p. 79]

[† Ancienneteit]

† Ancienneteit, v. gmv. ouderdom van rang, voorrang naar dienstouderdom.

[† Ancora]

† Ancora, bijw. (muz.) nog eens; da capo. *...DANTE, *...DANTINO, niet te schielijk, gematigd; eenigzins gematigd.

[† Ancien régime]

† Ancien régime, het oude stelsel (bet. de staatsvorm die door eene omwenteling of hervorming vernietigd is).

[Ander]

Ander, bn. onw. niet de- of hetzelfde; een -; ten -en; des -endaags; de ondergeteekende ter -, de tweede van twee kontraktanten. *-DAAGSCH, *-ENDAAGSCH, bn. om den anderen dag; de -e koorts. *-DEELS, bijw. ten anderen, van eene andere zijde. *-HALF, bn. een en een half. *-MAAL, *-WERF, bijw. nog eens; een en andermaal, verscheidene malen. *-MANS, (spreekw.) van een - leder is goed riemen snijden, het is gemakkelijk iets te doen als een ander de kosten betaalt. *-ZINS, bijw., vw. op een andere wijze, zonder dat, uitgenomen.

[Anders]

Anders, bijw., vw. op eene andere wijze; zoo niet; ergens -, elders, op eene andere plaats.

[Andijvie]

Andijvie, v. gmv. keukengewas. *-BED, o. (-den). *-MOES, o. gmv. *-PLANT, v. gmv. *-SALADE, *-SLA, v. gmv. *-STRUIK, m. (-en). *-ZAAD, o. gmv.

[Andoren]

Andoren, m. (-s), geneeskrachtige plant. *...DROÏDE, v. (-n), kunstig bewerkt bewegelijk menschenbeeld, automaat.

[Andreas]

Andreas, de St. Andreas-orde, russische ridderorde.

[† Anecdote]

† Anecdote, v. (-n), kort verhaal, kleine geschiedenis; historische trek.

[† Anelectrisch]

† Anelectrisch, bn. niet vatbaar voor de electriciteit.

[† Anemochord]

† Anemochord, o. (-en), wind-snaarspeeltuig. *...GRAPHIE, v. gmv. windbeschrijving. *...METER, m. (-s), windmeter. *...METOGRAAF, m. (...afen), werktuig dat de verandering van den wind van zelf aanteekent. *...SKOOP, m. (...open), windvaan.

[Anemoon]

Anemoon, v. (...onen), bloem.

[† Anerie]

† Anerie, v. (...ën), ezelachtigheid, ezelstreek, grove domheid.

[↑ Ang]

↑ Ang, bn. = ENG.

[Angel]

Angel, m. (-s), scherpe spits waarmede gestoken wordt; (boekdr.) twee ijzeren plaatjes waarin de spil van het rolhout ligt en loopt; (fig.) lokaas; valstrik; (b.v. voetangel); daar is een - onder verborgen, daar schuilt nog eenig kwaad achter. *-IER, m. = ANJELIER. *-LIJN, v. (-en). *-ROEDE, v. (-en). *-TJE, o. (B. -N), (-n).

[† Angeliek]

† Angeliek, bn. engelachtig, hemelsch, allerbekoorlijkst.

[† Anglaise]

† Anglaise, v. (-s), engelsche dans; engelsche juffer. *...GLICISME, m. (-n), engelsche vorm eener uitdrukking. *...GLICOMANIE, *...GLOMANIE, v. gmv. zucht naar -, voorliefde tot al wat engelsch is of in Engeland bestaat. *...GLIKAANSCH, bn. de -e kerk, de engelsche-, bisschoppelijke kerk. *...GLISEREN, bw. gel. (ik angliseerde, heb geangliseerd), (een paard) kortstaarten op de engelsche wijze.

[Angst]

Angst, m. (-en), schrik; vrees; vervaardheid, beklemdheid, ongerustheid. *-IG, bn. (-er, -st). *-IGLIJK, bijw. *-VALLIG, bn. (-er, -st), vreesachtig, bekommerd. *-VALLIGLIJK, bijw. *-VALLIGHEID, v. gmv.

[pagina 80]
[p. 80]

[† Anhydriet]

† Anhydriet, o. gmv. watervrije, zwavelzure kalkaarde of gips. *...DRISCH, bn. (scheik.) watervrij.

[Anijl]

Anijl, m. gmv. indigo.

[Anijs]

Anijs, m. gmv. zeker gewas; (ook) drank. *-BESCHUIT, v. (-en). *-JE, (B. -N), o. (-s). *-BOOM, m. (-en). *-DRANK, m. (-en). *-FLESCH, v. (...sschen). *-GEUR, m. gmv. *-MELK, v. gmv. *-SMAAK, m. gmv. *-REUK, m. gmv. *-WATER, o. gmv. *-ZAAD, o. gmv.

[† Animalisch]

† Animalisch, bn. dierlijk. *...MATIE, v. gmv. bezieling. *...MEREN, bw. gel. (ik animeerde, heb geanimeerd), bepalen, opwekken, aanmoedigen. *...MOSITEIT, v. gmv. vijandelijkheid, verbittering.

[Anjelier]

Anjelier, m. (-en), zekere bloem.

[Anker]

Anker, o. (-s), maat van vloeistoffen; een - wijn, jenever = 45 flesschen; scheepsanker; (bouwk.) ijzeren houvast in steenen muren; (fig.) vastheid, zekerheid, standvastigheid; gelatenheid; het - werpen, in de zee laten zinken; voor - liggen, (ook fig.) stil liggen, op iets wachten; ten - komen, aankomen; het - ligten, vertrekken; het - kappen, het ankertouw afhouwen; voor zijn - rijden, op- en neêrgeslingerd worden (van een ten anker liggend schip); het - slepen, voor - drijven, (wanneer het - niet vast in den grond hecht en door het schip medegesleept wordt). *-AGIEGELD, o. (-en), havengeld. *-ARM, m. (-en). *-BALK, m. (-en). *-BLAD, o. (-en). *-BOEI, v. (-jen). *-EN, ow. gel. (ik ankerde, heb geankerd), het anker werpen, in de haven aanleggen. *-GELD, o. (-en). *-GROND, m. (-en). *-HAAK, m. (...haken). *-HALS, m. (...halzen). *-HAND, v. (-en). *-KRUIS, o. (...zen). *-OOG, o. (-en). *-OOR, o. (-en). *-PLAATS, v. (-en). *-REGT, o. (-en). *-RING, m. (-en). *-ROERING, v. gmv. *-SCHACHT, v. (-en). *-SCHOEN, m. (-en). *-SMEDERIJ, v. (-en). *-SMID, o. (...smeden). *-SPAAK, v. (...spaken). *-STEEL, m. (...stelen). *-STOK, m. (-ken). -SBANDEN, -SBOUTEN, m. mv. *-TALIE, v. gmv. *-TOUW, o. (-en). *-TUI, o. (-jen), vertui-anker, tweede anker. *-VOERING, v. gmv. *-VORMIG, bn.

[Anna]

Anna, orde van St. Anna, eene russische en twee beijersche ridderorden.

[† Annalen]

† Annalen, v. mv. jaarboeken, geschiedboek.

[† Annaten]

† Annaten, o. mv. jaargelden; bedrag van het aan de pauselijke schatkist verschuldigde aandeel der inkomsten van een geestelijk ambt in de eerste jaren; (r.k.) jaarmissen.

[Annatto]

Annatto, o. kleurstof (voor de kaas en boter).

[† Annecteren, Annexeren]

† Annecteren, Annexeren, bw. gel. (ik annecteerde of annexeerde, heb geannecteerd of geannexeerd), aanhangen, verbinden; inlijven.

[† Annihilator (Fire-)]

† Annihilator (Fire-), m. (-s), toestel waarmede men in korten tijd eene groote hoeveelheid de verbranding belettende gassen kan ontwikkelen. *...LEREN, bw. gel. (ik annihileerde, heb geannihileerd), vernietigen, te niet doen.

[† Anniversaire]

† Anniversaire, m. (-s), verjaardag, jaardag. *...SARIËN, m. mv. jaarlijksche plegtigheden.

[pagina 81]
[p. 81]

[† Annonce]

† Annonce, v. (-s), berigt, aankondiging, bekendmaking, advertentie. *-REN, bw. gel. (ik annonceerde, heb geannonceerd), berigten, bekend maken, aankondigen.

[† Annoteren]

† Annoteren, bw. gel. (ik annoteerde, heb geannoteerd), op-, aanteekenen.

[† Annueel]

† Annueel, bn. jaarlijksch. *...ÏTEITEN, v. mv. jaarlijksche aflossingen eener schuld door rentebetaling; bewijzen daarvan. *...LATA, mv. ringwormen.

[† Annulleren]

† Annulleren, bw. gel. (ik annulleerde, heb geannulleerd), vernietigen, te niet doen.

[† Annunciatie]

† Annunciatie, v. aankondiging, Maria-boodschap (kerkelijk feest bij de r.k.). *...ZIADA, orde der -, eene sardinische ridderorde.

[† Annus gratiae]

† Annus gratiae, het dienstjaar, dat, na het overlijden eens predikants, ten voordeele van de weduwe door de ringbroeders wordt waargenomen.

[† Anomalie]

† Anomalie, v. (...ën), onregelmatigheid, uitzondering, afwijking van den regel. *...NIEM, *...NYM, bn. naamloos, ongenoemd. *...NYMITEIT, v. gmv. naamverzwijging; naamloosheid. *...NYMUS, m. (een) ongenoemde.

[† Anoplotherium]

† Anoplotherium, een geslacht van fossiele roofdieren.

[† Anorganisch]

† Anorganisch, bn. onbewerktuigd; onbezield. *...MAAL, ABNORMAAL, bn. onregelmatig, afwijkende van den regel.

[† Anorthoskoop]

† Anorthoskoop, v. zeker werktuig, waarin op eene draaijende schijf geteekende verwrongene figuren zich regelmatig vertoonen.

[Ansjovis]

Ansjovis, (B. ANCHOVIS), v. (-sen), vischje. *-SAUS, v. (...zen). *-VANGST, v. gmv. *-VISSCHER, m. (-s). *-VISSCHERIJ, v. gmv.

[† Antagonist]

† Antagonist, m. (-en), tegenstander, tegenwerker, vijand, tegenpartij.

[† Antarctisch]

† Antarctisch, bn. nabij de zuidpool gelegen.

[† Antecedent]

† Antecedent, o. (-en), vroeger gebeurde zaak, voorafgaand geval van gelijken aard; zijne -en, zijn verloopen leven, zijne handelingen van vroeger. *...CEDEREN, ow. gel. (ik antecedeerde, heb geantecedeerd), voorafgaan, den voorrang hebben. *...CESSOR, m. (-en), voorganger. *...DATEREN, ook ANTIDATEREN, bw. gel. (ik antedateerde, heb geantedateerd), op vroegere dagteekening stellen. *...DILUVIAAL, *...DILUVIAANSCH, bn. vóór den zondvloed, ouder dan de zondvloed. *...DILUVIANEN, m. mv. schepsels die vóór den zondvloed geleefd hebben.

[† Anthera]

† Anthera, v. (kruidk.) helmknop.

[† Anthologie]

† Anthologie, v. (...ën), bloemlezing uit de werken van schrijvers en dichters.

[† Anthraciet]

† Anthraciet, o. gmv. zekere steenkoolsoort. *...COMETER, m. (-s), toestel om door middel van kalkwater het gehalte aan koolzuur van de lucht te bepalen.

[† Anthropologie]

† Anthropologie, v. menschkunde, natuurleer van den mensch. *...POMORPHEN, m. mv. (soort van) apen. *...POPHAAG, m. (...agen), menscheneter.

[† Anti]

† Anti, tegen. *-CHAMBRE, v. (-s), voorvertrek, zijkamer; iem. laten antichambreren, lang laten wachten alvorens men tot iem. komt

[pagina 82]
[p. 82]

die zich heeft aangemeld. *-CHLOOR, v. zwaveligzure soda. *-CHRIST, m. (-en), bestrijder van het christendom. *-CIPATIE, v. gmv. bij - betalen, vooruit betalen; anticipatie-biljetten, geldswaardig papier, dat door een gemeentebestuur enz. bij schaarschte van geld uitgegeven en bij voldoening van plaatselijke belasting aangenomen wordt. *-CIPEREN, bw. gel. (ik anticipeerde, heb geanticipeerd), vóór het vervallen van een bepaalden termijn iets ten uitvoer brengen, vooruit doen. *-CONSTITUTIONNEEL, bn. en bijw. strijdig met de grondwet, - met de staatsregeling. *-DATEREN = ANTEDATEREN. *-DOTUM, o. tegengif, middel tegen vergiftiging.

[† Antiek]

† Antiek, bn. (-er, -st), oud, uit de oudheid, ouderwetsch; de antieken, de kunststukken -, modellen der oudheid.

[† Antigraaf]

† Antigraaf, m. (...afen), tegenschrijver. *...KRITIEK, v. gmv. tegenbeoordeeling. *...LOGIE, v. gmv. tegenredenering; zaak van tweeërlei beteekenis. *...LOPEN, mv. (soort van) herkaauwende zoogdieren. *...MONIUM, o. gmv. spiesglans (metaal), spiesglas. *...NATIONAAL, bn. (...aler, -st), strijdig met de belangen of met den geest des volks. *...NOMIE, v. gmv. onderlinge strijdigheid van twee wetten. *...PATHIE, v. natuurlijke afkeer, weêrzin. *...PHLOGISTIEK, v. gmv. antiphlogistische scheikunde, de leer van Lavoisier. *...PHONIA, v. wisselgezang. *...PHRASIS, v. tegenspraak. *...PODEN, m. mv. (aardr.) tegenvoeters; (fig.) wederstrevers. *...QUARIUS, m. oudheidkenner, handelaar in oudheden of oude boeken. *...QUITEIT, v. oudheid. -EN, mv. oudheden; voorwerpen -, gebruiken enz. uit de oudheid. *...REPUBLIEKEINSCH, bn. en bijw. tegen de republiek. *...REVOLUTIONNAIR, bn. en bijw. tegen de omwenteling; de -en, voorstanders van een streng godsdienstbeginsel in de staatsaangelegenheden. *...ROYALISTISCH, bn. en bijw. tegen het koningschap. *...SCII, mv. (aardr.) tegenschaduwigen. *...SEPTICA, mv. bederfwerende middelen.

[† Antoecii]

† Antoecii, mv. (aardr.) tegenwoners.

[Antwoord]

Antwoord, (B. ANDWOORD), o. (-en), bescheid. *-EN, bw. ow. gel. (ik antwoordde, heb geantwoord).

[† Aorta]

† Aorta, v. (ontl.) groote slagader.

[† Apaiseren]

† Apaiseren, bw. gel. (ik apaiseerde, heb geapaiseerd), stillen, bevredigen, doen bedaren.

[† Apanage]

† Apanage, v. (-s), toelage uit de staatskas aan leden van het vorstelijk geslacht.

[† A part]

† A part, bijw. ter zijde, alleen, afzonderlijk; een apartje, een afzonderlijke toast.

[† Apatiet]

† Apatiet, o. zekere delfstof. *...THIE, v. gmv. gevoelloosheid, ontspanning.

[† Ap- en dependentiën]

† Ap- en dependentiën, mv. al wat er toe behoort, al wat er aan (of mede) verbonden is.

[Apenbakhuis]

Apenbakhuis, o. (...zen), apengezigt. *...BEK, m. (-ken). *...BROODBOOM, m. (-en). *...GESLACHT, o. gmv. *...GEZIGT, o. (-en), ook (fig.) leelijk mensch; (bouwk.) versiersel (aan deuren enz.). *...KONING, m. (-en), (zekere) braziliaansche aap. *...KOP, m. (-pen), (ook fig.) domoor. *...KUUR, v. (...kuren). *...LIEFDE, v. gmv. liefde der apen voor

[pagina 83]
[p. 83]

hunne jongen; (fig.) blinde -, onverstandige liefde. *...ROK, m. (-ken), (fig.) hansop. *..SPEL, o. gmv. *...WERK, o. gmv.

[Aperij]

Aperij, v. (-en), apenspel, belagchelijke nabootsing; (fig.) nuttelooze verrigtingen.

[Apin]

Apin, v. (-nen), wijfje van eenen aap.

[† Aphorismen]

† Aphorismen, v. mv. korte, schijnbaar niet zamenhangende, spreuken, stellingen, voorschriften of regels.

[† Aplanatische lens]

† Aplanatische lens, v. (-en), zeker werktuig der gezigtkundigen. *...NEREN, bw. gel. (ik aplaneerde, heb geaplanneerd), gelijk of vlak maken.

[† A plomb]

† A plomb, o. gmv. loodregte stand; (fig.) vastheid (van karakter); overwigt, overwegende invloed.

[† Apocalypsis]

† Apocalypsis, v. gmv. openbaring, de openbaring van Johannes. *...CRIEF, ...CRYPH, bn. verdicht, twijfelachtig (wat de echtheid betreft); de apocryphen of apocriefe boeken, bijbelschriften niet door de openbaring verkregen en door de Kerk niet erkend. *...DICTISCH, bn. bewijzend, onwederlegbaar; klaar en voldingend, afdoend.

[† Apogaeum]

† Apogaeum, o. gmv. verste afstand der maan van de aarde; hoogste stand (ook fig.).

[† A point]

† A point, van pas.

[† Apostaat]

† Apostaat, m. (...aten), afvallige, geloofsverzaker.

[Apostel]

Apostel, m. (-s, -en), gods-, kruisgezant, geloofsbode; voortplanter, verdediger (eener leer enz.); (zeew.) boegstuk; de handelingen der -en, een der boeken van het Nieuwe Testament; (fig.) ruige -, lichtmis, losbol; (ook) onbeschoft mensch; met -paarden, te voet; (fig.) daar komen mijne -, mijne jongens, knapen. *-AMBT, o. (-en). *-DOM, o. gmv. *-SCHAP, v. en o. (v. het ambt, o. al de apostelen te zamen), gmv. *-ZALF, v. (...ven), zekere geneeskrachtige zalf. *...TOLISCH, bn. en bijw. apostelachtig; van de apostelen, tot het apostelschap behoorende; zijne -e Majesteit, titel van den keizer van Oostenrijk; -e kamer, beheer van 's pausen inkomsten te Rome; -e stoel, het pauselijke hof.

[† A posteriori]

† A posteriori, van achteren; (fig.) na opgedane ondervinding.

[† Apostil]

† Apostil, *-LE, v. (-n), kantteekening, naschrift. *-LEREN, bw. gel. (ik apostilleerde, heb geapostilleerd), kantteekeningen maken.

[† Apostrophe]

† Apostrophe, v. (-n), afkappingsteeken, weglatingsteeken, (').

[Apothecia]

Apothecia, v. mv. (kruidk.) kiemhuisjes.

[Apotheek]

Apotheek, v. (...eken), artsenijwinkel.

[Apotheker]

Apotheker, m. (-s), artsenijbereider. *-SBEDIENDE, m. (-n). *-SGEZEL, m. (-len). *-SKNECHT, m. (-en), provisor. *-SBOEK, o. (-en), pharmacopoea. *-SDOOSJE, (B. -N), o. (-s). *-SDRANKJE, (B. -N), o. (-s). *-SFLESCHJE, (B. -N), o. (-s). *-SGEWIGT, o. (-en). *-SJONGEN, m. (-s). *-SLEERLING, m. (-en). *-SKUNST, v. gmv. *-SPOND, o. (-en). *-SREKENING, v. (-en), (ook fig.) zeer hooge en verwarde rekening. *-SWINKEL, m. (-s).

[† Apothema]

† Apothema, v. (scheik.) bezinksel bij het bereiden van plantenextracten; (wisk.) zekere loodlijn. *...THEOSE, v. gmv. vergoding, verheerlijking.

[pagina 84]
[p. 84]

[† Apparaat]

† Apparaat, o. gmv. toestel, toerusting. *...RENT, bn. en bijw. oogenschijnlijk, duidelijk, blijkbaar; waarschijnlijk. *...RENTIE, v. gmv. uiterlijk voorkomen; waarschijnlijkheid.

[† Appartement]

† Appartement, o. (-en), vertrek, kamer, woonvertrek; de -en, woning uit eenige kamers gelijkvloers bestaande.

[Appel]

Appel, m. (-en), boomvrucht, ooft; de - valt niet ver van den stam, zoo de vader zoo het kind; (fig.) in eenen zuren - bijten, van den nood eene deugd maken, een onaangename zaak uitvoeren; voor eenen - of een ei (zeer goedkoop, bijna om niet) verkoopen. *-AAR, m. (...aren), appelboom. *-ACHTIG, bn. (-er, -st). *-BLOEISEL, o. gmv. *-BLOESEM, m. gmv. -, bn. en bijw. bleekrood (van kleur). *-BOOM, m. (-en). *-BOOMGAARD, m. (-en). *-BRIJ, m. gmv. *-DRANK, m. gmv. *-FLAAUWTE, v. (-n), geveinsde bezwijming. *-GRAAUW, bn. (-er, -st). *-GRAAUWTJE, o. (-s), appelgraauw paard. *-GROEN, bn. (-er, -st). *-KERN, v. (-en). *-KIST, v. (-en). *-KOEK, m. (-en). *-MAN, m. (-nen), (fig.) het appelmannetje komt bij u om zijn geld, gij zijt ongesteld door het eten van te veel vruchten. *-MAND, v. (-en). *-MARKT, v. (-en). *-MELK, v. gmv. *-MOES, o. gmv. *-PANNEKOEK, m. (-en). *-PENT, v. gmv. *-PROL, v. gmv. *-PIT, v. (-ten). *-ROND, bn. *-SCHEL, *-SCHIL, v. (-len). *-SCHIP, o. (...schepen). *-SCHUIT, v. (-en). *-SINA, v. (-as), chinaasappel. *-SINABOOM, m. (-en). *-STEEL, m. (...stelen). *-TAART, v. (-en). *-TEEF, v. (...teven), onbeschoft vrouwspersoon. *-TJE, (B. -N), o. (-s); (fig.) een - van iets opgooijen, iem. over iets polsen. *-TON, v. (-nen). *-TUIN, m. (-en). *-VROUW, v. (-en). *-WIJF, o. (...wijven). *-WIJN, m. gmv. cider. *-ZAK, m. (-ken). *-ZALF, v. (...ven). *-ZOLDER, m. (-s). *-ZUUR, o. en bn.

[† Appèl]

† Appèl, o. (mil.) oproeping, verzamelsein; - blazen, - slaan. *-, (regt.) hooger beroep; in - komen. *-, vernieuwde inzet (bij het spel). *-LABEL, bn. bevoegd om zich op eene hoogere regtbank te beroepen. *-LANT, m. (-en), die in hooger beroep komt. *-LATIE, v. (...ën), beroep op eene hoogere regtbank. *-LEREN, ow. gel. (ik appelleerde, heb geappelleerd), zich op eene hoogere regtbank beroepen; op nieuw inzetten (bij het spel).

[† Appendix]

† Appendix, m. (...ices), aanhangsel, toevoegsel.

[† Appertinentiën]

† Appertinentiën, mv. bijbehoorende zaken, toebehooren.

[† Appetijt]

† Appetijt, *...TIET, m. gmv. eetlust, honger, trek. *...TISSANT, bn. lustopwekkend, verlokkend.

[† Applaudissement]

† Applaudissement, o. (-en), toejuiching, handgeklap tot goedkeuring. *...DISSEREN, bw. gel. (ik applaudisserde, heb geapplaudisseerd), toejuichen, in de handen klappen.

[† Applicabel]

† Applicabel, *...CATIEF, bn. toepasselijk, van toepassing. *...CATIE, v. gmv. toepassing; oppassendheid; toediening van uitwendige geneesmiddelen; verband. *...CATUUR, v. gmv. (muz.) vingerzetting bij het bespelen van een instrument. *...CEREN, bw. gel. (ik appliceerde, heb geappliceerd), toepassen; toedienen.

[† Appoggiatura]

† Appoggiatura, v. (muz.) voorslag.

[† Appoint]

† Appoint, o. gmv. pasmunt; (hand.) remise uit vele kleine

[pagina 85]
[p. 85]

wissels bestaande. *-EMENT, o. (-en), bezoldiging; regtsbescheid. *-EREN, bw. gel. (ik appointeerde, heb geappointeerd), bezoldigen; (de partijen) bescheiden.

[† Apporteren]

† Apporteren, bw. gel. (ik apporteerde, heb geapporteerd), aanbrengen, halen; apport! zoek op (bevel aan honden).

[† Appreciëren]

† Appreciëren, *...TIÊREN, bw. gel. (ik appreciëerde, heb geappreciëerd), schatten, waarderen. *...HENDEREN, ow. bw. gel. (ik apprehendeerde, heb geapprehendeerd), vreezen, duchten; vatten, aanhouden, in hechtenis nemen. *...HENSIE, v. vrees; bekommering; aanhouding; gevangenneming. *...TEREN, bw. gel. (ik appreteerde, heb geappreteerd), toebereiden, gereed maken; glanzen (lakens). *...TUUR, v. gmv. toebereiding; glans (van stoffen).

[† Approbatie]

† Approbatie, v. (...ën), goedkeuring; vergunning; met kerkelijke-, (van de uitgave eens werks). *...BEREN, bw. gel. (ik approbeerde, heb geapprobeerd), goedkeuren (met handteekening). *...CHEREN, ow. gel. (ik approcheerde, heb geapprocheerd), naderen. *...CHES, v. mv. (oorl.) naderingswerken, loopgraven. *...FONDEREN, bw. gel. (ik approfondeerde, heb geapprofondeerd), doorgronden, uitvorschen; verdiepen. *...PRIËREN, bw. gel. (ik appropriëerde, heb geapproprieerd), toeëigenen. *...VIANDEREN, bw. gel. (ik approviandeerde, heb geapproviandeerd), van levensmiddelen voorzien. *...XIMATIE, v. benadering; approximatief, bij raming, benaderend.

[† Appui]

† Appui, m. steun, ondersteuning (van een voorstel enz.). *...PUIJEREN, bw. gel. (ik appuijeerde, heb geappuijeerd), ondersteunen (een voorstel), aandringen; drukken.

[April]

April, m. gmv. de vierde maand van het jaar, (30 dagen), Grasmaand. *-GEK, m. (-ken), die gefopt wordt op den eersten April.

[† A prima vista]

† A prima vista, op het eerste gezigt.

[† A priori]

† A priori, van voren, vooraf.

[† A propos]

† A propos, van pas, juist ter snede, gelegen; eer ik't vergeet.

[† Aquaeduct]

† Aquaeduct, o. (-en), waterleiding.

[† Aquarel]

† Aquarel, v. (-len), teekening met waterverf. *...RIUM, o. (...ia), glazen bekken waarin visschen, schelpdieren, water en planten bewaard worden. *...RIUS, m. waterman (teeken van den dierenriem).

[† Aqua tinta]

† Aqua tinta, zekere wijze van teekeningen in koper over te brengen.

[† Aqua tofane]

† Aqua tofane, zeker langzaam werkend sterk vergif.

[† Aqua vita]

† Aqua vita, afgetrokken en verzoete brandewijn.

[† Arabesken]

† Arabesken, v. mv. bouwsieraden; lofwerk (aan meubelen, gereedschappen enz.). *...BINE, v. zekere gomsoort.

[† Arachnoidea]

† Arachnoidea, m. mv. spinachtige dieren. *...NOLOGIE, v. gmv. natuurlijke geschiedenis der spinnen.

[† Araeometer]

† Araeometer, m. (-s), vochtweger.

[Arak]

Arak, m. gmv. zekere gemeene soort rum. *-FLESCH, v. (..sschen). *-STOKER, m. (-s).

[Arbeid]

Arbeid, m. gmv. werk; verrigting; moeite; inspanning; barensnood; (fig.) gisting, werking (van vochten). *-EN, bw. gel. (ik arbeidde, heb gearbeid), werken; koken, gisten (van bier enz.);

[pagina 86]
[p. 86]

de -de klasse of stand. *-ER, m. (-s), werkman. *-SLOON, o. gmv. *-STER, v. (-s). *-SVOLK, o. gmv. *-ZAAM, bn. (...amer, -st), werkzaam, vlijtig. -HEID, v. gmv.

[† Arbiter]

† Arbiter, m. (-s), scheidsman, regter. *...TRAAL, bn. een -vonnis, (door scheidsregters gewezen). *...TRAGE, v. gmv. (hand.) berekening der wisselkoersen van verschillende plaatsen om den voordeeligsten te vinden. *...TRAIR, bn. en bijw. willekeurig, eigendunkelijk. *...TRIUM, o. (...ia), uitspraak; oordeel van scheidsmannen.

[† Arcade]

† Arcade, v. (-n), boogvormige opening, hooggewelf, verwelfde boog; zuilengang. *...CANUM, o. (...na), geheimenis, geheim geneesmiddel; toovermiddel.

[† Arceren]

† Arceren, bw. gel. (ik arceerde, heb gearceerd), (teek. en grav.) kruiswijze streepjes trekken (ter aanwijzing van de schaduw enz.). *...RING, v. (-en), zulke streepjes, schaduwing.

[† Archaïsmus]

† Archaïsmus, o. (...ma), verouderde uitdrukking, verouderd woord.

[† Archeologie]

† Archeologie, v. gmv. oudheidkunde. *...LOOG, m. (...ogen), oudheidkenner, -kundige, (inz. van oude kunst).

[† Archief]

† Archief, o. (...ven), handvesten, oude boeken, registers, papieren en geschriften; (ook) de plaats waar zij bewaard worden. *-KAMER, v. (-s).

[† Archimedes]

† Archimedes, m. (werkt.) schroef van -, schroef zonder eind; (nat.) wet van -, zekere leer der vloeistofzwaarte.

[† Archipel]

† Archipel, *-AGUS, m. eilandzee.

[† Architekt]

† Architekt, m. (-en), bouwmeester, bouwkundige, bouwkunstenaar. *-ONISCH, bn. bouwkunstig. *-UUR, v. gmv. bouwkunst, bouwstijl. *...TRAAF, m. (...aven), onderbalk, bindbalk.

[† Archivaris]

† Archivaris, (-sen), *...VARIUS, (-sen), *...VIST, m. (-en), bewaarder -, opziener van het archief.

[† Arctisch]

† Arctisch, bn. noordsch, noorder, noordelijk.

[Arduin]

Arduin, m. en o. (o. de steensoort, m. de steen zelf), hardsteen, zekere harde bergsteen. *-EN, bn. van arduin. *-STEEN, m. (-en).

[† Are]

† Are, v. (-s), metrieke vlaktemaat; vierk. nederl. roede = 100 vierk. ellen.

[Arend]

Arend, m. (-en), adelaar, roofvogel; sterrebeeld aan den rand van den melkweg; beenbreker (groote zeevisch). *-JE, (B. -N), o. (-s). *-SEIJEREN, o. mv. = ADELAARSTEEN. *-SKLAAUW, m. (-en). *-SNEUS, m. (...zen). *-SOOG, o. (-en); (fig.) met -en rondzien, scherpe blikken overal heen laten gaan. *-SSTEEN, m. (-en). *-s-VLEUGELEN, m. mv. (fig.) met -, snel, pijlsnel. *-SVLUGT, v. gmv.

[† Areometer]

† Areometer, m. (-s), vochtweger, -meter. *...PAGUS, m. (oudh.) geregtshof te Athene; (fig.) vergadering van wijzen of geleerden.

[† A revoir]

† A revoir, tot weêrziens.

[Arg]

Arg, bn. (-er, -st), erg, ondeugend; slecht, slim, gevaarlijk; gestreng; groot; gewigtig. *-DENKEND, bn. (-er, -st). -HEID, v. gmv.

[Argandsche lamp]

Argandsche lamp, v. (-en), zekere lamp (naar haren uitvinder genoemd).

[pagina 87]
[p. 87]

[Argeloos]

Argeloos, bn. (...oozer, -st), niet ergdenkend, te goeder trou w. *-HEID, v. gmv.

[† Argentaan]

† Argentaan, o. gmv. nieuw zilver, kunistzilver. *...UM, o. zilver.

[Argeren]

Argeren, bw. gel. (ik argerde, heb geargerd), ergeren, aanstoot geven. *...LIJK, bn. (-er, -st), ergerlijk. *...NIS, v. (-sen), ergernis.

[Arglist]

Arglist, v. gmv. kwaadaardige list, looze trek. *-IG, bn. (-er, -st). *-IGLIJK, bijw. schelmachtig, loos, doortrapt. *-IGHEID, v. gmv.

[† Argonauten]

† Argonauten, m. mv. grieksche zeelieden (uit het heldentijdvak) die het gulden vlies gingen veroveren.

[† Argument]

† Argument, o. (-en), bewijsgrond, betoogrede, bewijsvoering; -um ad hominem, algemeen begrijpelijk -, voor ieder duidelijk bewijs, bewijs op den man (op de zaak) af. *-EREN, bw. gel. (ik argumenteerde, heb geargumenteerd), betoogen, bewijsvoeren.

[Argus-oog]

Argus-oog, o. (-en), (fig.) scherp -, doordringend oog.

[Argwaan]

Argwaan, m. gmv. kwaad vermoeden, wantrouwen, achterdocht. *...WANEN, bw. gel. (ik argwaande, heb geargwaand), wantrouwen, kwaad vermoeden hebben. -D, *...WANIG, bn. (-er, -st), ergdenkend.

[† Aria]

† Aria, v. (-as), lied, gezang.

[Ariaan]

Ariaan, m. (...anen), aanhanger van het arianismus. *..ANISMUS, o. gmv. leer die de godheid van Christus loochent.

[Ariadne]

Ariadne, v. de draad van -, het kluwen van -, middel om uit een neteligen toestand te geraken, - om een moeijelijk vraagstuk op te lossen.

[† Aristarch]

† Aristarch, m. (-en), naam van een beroemden criticus op Homerus; streng maar billijk beoordeelaar.

[† Aristocraat]

† Aristocraat, m. (...aten), voorstander der adelheerschappij. *...CRATIE, v. gmv. adelheerschappij, regering der aanzienlijken. *...CRATISCH, bn. en bijw.

[† Aristo-democratie]

† Aristo-democratie, v. gmv. gemengde adel- en volksregering.

[† Aristoteles]

† Aristoteles, m. lantaarn van -, ligchaamsdeel (aan den bek) der zeeëgels.

[† Arithmetica]

† Arithmetica, v. gmv. rekenkunde. *...TISCH, bn. rekenkundig, rekenkunstig.

[Ark]

Ark, *-E, v. (-en), naam van Noachs vaartuig tijdens den zondvloed; (soort van) schuit; (fig.) zijn huis is een arke Noachs, hij huisvest iedereen.

[Arm]

Arm, bn. (-er, -st), behoeftig, nooddruftig; geldeloos. *-E, m. en v. (-n), behoeftige, nooddruftige; de groote -, naam van zekere armen-instellingen. *-BESTUUR, o. (...uren), ligchaam met de armenzorg belast. *-BEZORGER, m. (-s), aalmoezenier, diaken. *-BUS, v. (-sen), bus voor de liefdegiften. *-EKAMER, v. (-s), de stads -, naam van het armbestuur te Leeuwarden. *-ELIJK, bijw. *-ENDOKTER, m. (-s), geneesheer met de behandeling der armen belast. *-ENKAS, v. (-sen), geld ten behoeve der armen. *-ENSTAAT, m. gmv. getal bedeelden. *-ENWET, v. (-ten), wet tot regeling der armverzorging. *-GELD, ARMENGELD, o. gmv. giften voor de behoeftigen; het voor de armen bestemde gedeelte van de opbrengst van openbare vermakelijkheden. *-GESTICHT, ARMENGESTICHT, o. (-en), huis ter verpleging van be-

[pagina 88]
[p. 88]

hoeftigen. *-GIFT, v. (-en), aalmoes. *-HARTIG, bn. (-er, -st), ellendig; deerniswaard, -ig, erbarmelijk; laag, kleinmoedig. -LIJK, bijw. *-HARTIGHEID, v. gmv. *-HUIS, ARMENHUIS, o. (...zen). *-HUISJONGEN, m. (-s), jongen in een armengesticht verpleegd. *-LASTIG, bw. vallende (bij de armverzorging) ten laste (van). -HEID, v. gmv. de - erkennen of ontkennen, verklaren verpligt of niet verpligt te zijn tot de terugbetaling van elders aangewende verplegingskosten eens behoeftigen. *-MEESTER, m. (-s), armbezorger. *-SCHOOL, ARMENSCHOOL, v. (...olen), school waar aan arme kinderen kosteloos onderwijs wordt verstrekt. *-WEZEN, o. gmv. al wat op de ondersteuning van behoeftigen betrekking heeft. *-ZAKJE, (B. -N), o. (-s), kerkzakje. *-ZALIG, bn. (-er,-st), ellendig; slecht; gering, bekrompen. -LIJK, bijw. *-ZALIGHEID, v. gmv.

[Arm]

Arm, m. (-en), ligchaamsdeel. *-ADER, v. (-en). *-BAND, m. (-en), bracelet. *-BEEN, o. (-deren). *-BLAKER, m. (-s), soort van kandelaar. *-BORST, v. (-en), handboog. *-GESMIJDE, o. gmv. gouden en zilveren armsieraden. *-LOOS, bn. zonder armen. *-PIJP, v. (-en), het holle van den arm. *-RING, m. (-en). *-SCHEENEN, v. mv. (oudt.) deel eener wapenrusting. *-SNOER, o. (B.v. en o.), (-en), armband. *-STOEL, m. (-en), leuningstoel. *-VOL, m. gmv. een -, zoo veel als met een arm kan omvat worden.

[† Armada]

† Armada, v. groote vloot, talrijk leger; onoverwinnelijke spaansche vloot van 1588. *...DIL, m. (-len), -DIER, o. (-en). *...TUUR, v. gmv. bewapening; wapenrusting; wapening, beslag (van een magneet).

[† Armee]

† Armee, v. (-ën), leger, krijgsleger. *-CORPS, o. (-en), legerafdeeling. *...MEREN, bw. gel. (ik armeerde, heb gearmeerd), wapenen, uitrusten; ijzer -, magnetiseren.

[Armeniersteen]

Armeniersteen, m. (-en), groene -, lichtblaauwe steen.

[Armillair-ring]

Armillair-ring, m. (-en), (sterr.) zeker werktuig.

[Arminiaan]

Arminiaan, m. (...anen), aanhanger der leer van Arminius. *-SCH, bn. en bijw. naar -, overeenkomstig deze leer.

[Armoede]

Armoede, v. gmv. nooddruftigheid; mijn armoedje, het weinige dat ik bezit. *...DIG, bn. (-er, -st). -LIJK, bijw.

[Armozijn]

Armozijn, o. soort taf.

[§ Arn]

§ Arn, m. oogst. *-EN, bw. oogsten. *-MAAND, v. oogstmaand.

[† Aroma]

† Aroma, o. gmv. geur der planten en kruiden; bouquet of boeket (van wijn). *-LITH, m. (-en), specerij-, mirre-, welriekende steen. *-TISCH, bn. kruidig, geurig; -e wateren, (zoo als: rozenwater, pepermuntwater). *-TISEREN, bw. gel. (ik aromatiseerde, heb gearomatiseerd), geurig -, kruidig maken.

[† Arpeggiato]

† Arpeggiato, bijw. (muz.) gebroken, ontleed (in toonen).

[† Arracheren]

† Arracheren, bw. gel. (ik arracheerde, heb gearracheerd), uit-, los-, af-, wegrukken, wegscheuren. *...GONIET, m. zekere koolzure kalk.

[† Arrangement]

† Arrangement, o. (-en), schikking, regeling, ordening. *...GEREN, bw. gel. (ik arrangeerde, heb gearrangeerd), schikken, regelen, in orde brengen, ordenen.

[§ Arre]

§ Arre, bn. gram, toornig; in -n moede, op baldadige wijze.

[pagina 89]
[p. 89]

*-N, ow. gel. (ik arde, heb geard), in een arreslede rijden; zie NARREN. *-SLEDE, v. (-N), zie NARRENSLEDE.

[† Arrement]

† Arrement, o. gmv. toestand waarin eene regtzaak gebleven is.

[Arrest]

Arrest, o. gmv. (regt.) beslag; - leggen op; gevangenis; in - nemen; - hebben, of in - zijn. *-ANT, m. (-en), aangehoudene, gevangene. *-ATIE, v. (...ën), aanhouding, inhechtenisneming; inbeslagneming. *-EREN, bw. gel. (ik arresteerde, heb gearresteerd), aanhouden, gevangen nemen, vastzetten; in beslag nemen; vaststellen (een besluit, eene wet).

[† Arrêteren]

† Arrêteren, bw. gel. (ik arrêteerde, heb gearrêteerd), aan-, tegen-, staande houden.

[† Arrière]

† Arrière, o. achter-, nakomend -, nablijvend deel; achterste. *- -PENSÉE, v. (-s), bijoogmerk, nevenbedoeling; (ook) voorbehoud in gedachten, reservatio mentalis.

[† Arrivement]

† Arrivement, o. gmv. aankomst. *...VEREN, ow. onp. w. gel. (ik arriveerde, ben gearriveerd), aankomen; gebeuren, voorvallen.

[† Arrogant]

† Arrogant, bn. (-er, -st), verwaand, trotsch, opgeblazen, laatdunkend, aanmatigend. *-IE, v. gmv. verwaandheid, trotschheid, opgeblazenheid, laatdunkendheid; aanmatiging.

[† Arronderen]

† Arronderen, bw. gel. (ik arrondeerde, heb gearrondeerd), afronden, in zamenhang brengen. *...DISSEMENT, o. (-en), afronding; onderafdeeling eener provincie; -s-betaalmeester; -s-regtbank; -s-ijker; -s-inspecteur.

[† Arroseren]

† Arroseren, bw. gel. (ik arroseerde, heb gearroseerd), besproeijen, bevochtigen.

[† Arrowroot]

† Arrowroot, -o. gmv. pijlwortelmeel, (geneeskrachtig meel).

[† Arsenaal]

† Arsenaal, o. (...alen), tuighuis, wapenmagazijn.

[† Arsenicum]

† Arsenicum, *...NIK, o. gmv. rattenkruid.

[† Artesische put]

† Artesische put, m. (-ten), geboorde welput (dus genoemd naar de provincie Artois, waar zulke putten het eerst gemaakt werden).

[† Arthrodiën]

† Arthrodiën, m. mv. zekere soort van diertjes.

[† Articuleren]

† Articuleren, bw. gel. (ik articuleerde, heb gearticuleerd), duidelijk de woorden uitspreken; iets van lid tot lid uiteenzetten, - ontwikkelen. *...FICIÊEL, bn. en bijw. kunstmatig.

[Artikel]

Artikel, o. (-en, -s), lid, stuk, afdeeling, deel, paragraaf; handelswaar; (taalk.) lidwoord. *-BRIEF, m. (...ven), (mil.) voorschriften van gedrag en strafbepaling. *-SGEWIJZE, bijw. bij artikelen, artikel voor artikel (behandelen).

[† Artillerie]

† Artillerie, v. gmv. zwaar -, grof geschut; een der wapens bij het leger; hij dient bij de -. *-KUNST, v. gmv. *-MAATSTOK, m. (-ken). *-MEESTER, m. (-s). *-OFFICIER, m. (-en). *-ONDERWIJS, o. gmv. *-PAARD, o. (-en). *-PARK, o. (-en). *-SCHOOL, v. (...olen). *-TREIN, m. (-en). *...RIST, m. (-en), soldaat der artillerie, kanonnier.

[Artisjok]

Artisjok, v. (-ken), zekere vrucht, keukengewas. *-BED, o. (-den), grond -, veld met artisjokken beplant. *-STOEL, m. (-en), het vleezige van de artisjok.

[pagina 90]
[p. 90]

[† Artist]

† Artist, m. (-en), kunstenaar. *-ISCH, bn. en bijw. volgens -, naar de kunst.

[Arts]

Arts, m. (-en), geneeskundige, doctor of dokter; lijf-, wond-.

[Artsenij]

Artsenij, v. (-en), geneesmiddel. *-BEREIDER, m. (-s), apotheker. *-DRANK, m. (-en). *-KUNDE, v. gmv. *-WINKEL, m. (-s), apotheek.

[As]

As, v. (-sen), dwarshout, spil (van een rad of wiel); (wisk., werkt.), regte lijn; steunpunt (eener weegschaal); de as der aarde. *-ARM, m. (-en).

[Asbest]

Asbest, m. gmv. steenvlas, vlassteen, amiant, vezelige delfstof.

[Asbeugel]

Asbeugel, m. (-s), (van een stuk geschut).

[† Ascariden]

† Ascariden, m. mv. ingewandswormen.

[† Asceet]

† Asceet, m. (...eten), vrome, ijveraar. *...CETISCH, bn. strengvroom; stichtelijk (van boeken).

[† Ascendenten]

† Ascendenten, m. mv. verwanten in opklimmende lijn. *...SIE, *...SIO, v. gmv. opklimming, opstijging.

[Asch]

Asch, v. gmv. (doch asschen, als handelsartikel: potasch, weedasch enz.), overblijfsel van een verbrand voorwerp; (fig.) stoffelijk overschot eens overledenen; aandenken (eens afgestorvenen); in de - leggen, verbranden; mijn voornemen ligt in de -, is mislukt; tusschen twee stoelen in de - zitten, erg in de verlegenheid zitten, zich niet weten te wenden of te keeren; men moet het vuur onder de - zoeken, zonder moeite verkrijgt men niets. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), als asch; met asch bestoven. *-BAK, m. (-ken). *-BAKJE, (B. -N), o. (-s). *-BEER, m. (-en), slijkwerker. *-BELT, v. (-en), aschhoop. *-BEZEM, m. (-s). *-BROOD, o. (-en), brood onder de asch gebakken. *-BUS, v. (-sen), lijkbus, urne. *-DAG, m. gmv. (r.k.) Woensdag na vastenavond. *-DOEK, m. (-en), loogdoek. *-GAT, o. (-en), gat waar de asch doorvalt. *-GRAAUW, bn. (-er, -st), kleur. *-HOK, o. (-ken). *-HOOP, m. (-en). *-KAR, v. (-ren). *-KARMAN, m. (-nen). *-KETEL, m. (-s). *-KLAMP, m. (-en), (van een stuk geschut). *-KLEUR, v. gmv. -IG, bn. *-KOEK, m. (-en). *-KOLK, m. (-en), aschhok. *-KRUIK, v. (-en), aschbus. *-KUIL, m. (-en). *-PLANT, v. (-en), zekere plant. *-POT, m. (-ten). *-SCHOP, v. (-pen). *-SCHUIT, v. (-en). *-TREKKER, m. tourmalijn, zekere gekristalliseerde steen. *-VARKEN, o. (-s), aschbezem. *-WATER, o. gmv. loogwater.

[Asem]

Asem, m. zie ADEM.

[† Asmodeus]

† Asmodeus, m. gmv. opperste duivel; huwelijksdemon; japansche koningsslang.

[† Aspect]

† Aspect, o. gmv. aanblik, voorkomen; voorteeken; uitzigt in de toekomst; (sterrew.) de -en, het elkander voorbijgaan of het juist tegen elkander verwijderd staan van twee hemelligchamen.

[Aspersie]

Aspersie, (B. ...ZIE, ...GIE), SPERSIE, v. (-s), zeker keukengewas. *-BED, o. (-den), tuinbed waarop aspersies groeijen; hij heeft -den aangelegd, hij zal niet ligt verhoogd (of bevorderd) worden. *-PLANT, v. (-en). *-STEEN, m. (-en), zekere delfstof, apatiet.

[† Aspersie]

† Aspersie, v. (r.k.) besprenging, besprenkeling (met wijwater enz.)

[Asphalt]

Asphalt, (B. ASFALT), o. gmv. aardhars, berghars, jodenlijm, bergpek, bitumen. *-STEEN, m. (-en).

[pagina 91]
[p. 91]

[† Asphyxie]

† Asphyxie, v. gmv. hoogste graad van onmagt, schijndoode toestand, stikking -, bedwelming door kolendamp. *...XIÊREN, bw. gel. (ik asphyxiëerde, heb geasphyxiëerd), van alle levensgevoel berooven, verstikken, schijndood maken.

[† Aspirant, Adspirant]

† Aspirant, Adspirant, m. (-en), mededinger naar een ambt of post. *...RATOR, m. (-s), werktuig om een voortdurenden luchtstroom te doen ontstaan. *...REREN, bw. gel. (ik aspireerde, heb geaspireerd), dingen -, staan -, streven naar iets; de letter h doen klinken.

[Aspis-slang]

Aspis-slang, v. (-en), zeker kruipend dier.

[Aspunt]

Aspunt, o. (-en), uiteinde eener as; noorder -, zuider -

[† Assa foetida]

† Assa foetida, v. gmv. duivelsdrek.

[† Assaisonneren]

† Assaisonneren, bw. gel. (ik assaisonneerde, heb geassaisonneerd), toebereiden, kruiden, sausen (spijzen).

[† Assaut]

† Assaut, m. aanval, bestorming; zekere schermoefening.

[Asschig]

Asschig, bn. (-er, -st), als asch, vol asch. *...SCHIJF, v. (...ven), werktuig bij de artillerie.

[† Assemblée]

† Assemblée, v. (...ën), voornaam gezelschap, deftige bijeenkomst.

[† Assenteren]

† Assenteren, bw. gel. (ik assenteerde, heb geassenteerd), toestemmen, bewilligen in.

[† Assertie]

† Assertie, v. (...ën), bewering, voorgeven.

[Assessor]

Assessor, m. (-en), bijzitter (toegevoegd lid van eene regtbank enz.); rabbinale -, israel. geestelijke, tijdelijk met de waarneming van het opperrabbinaat belast.

[† Assidu]

† Assidu, bn. vlijtig, volhardend, aanhoudend. *-ÏTEIT, v. gmv. vlijt, volharding.

[† Assiento-compagnie]

† Assiento-compagnie, v. (...ën), slavenhandelmaatschappij.

[† Assiette]

† Assiette, v. (-n), tafelbord; schoteltje; (fig.) hij is niet in zijne gewone -, hij mist zijne gewone opgeruimdheid.

[† Assignaat]

† Assignaat, m. (...aten), fransch papieren geld (onder de eerste republiek). *...NATIE, v. (...ën), aanwijzing tot betaling, orderbriefje. *...NEREN, bw. gel. (ik assigneerde, heb geassigneerd), eene aanwijzing tot betaling geven.

[† Assimileren]

† Assimileren, bw. gel. (ik assimileerde, heb geassimileerd), vereenzelvigen (met); in voedingstof veranderen.

[† Assises]

† Assises, mv. openlijke teregtzittingen; hof van -, lijfstraffelijk geregtshof.

[† Assistent]

† Assistent, m. (-en), helper, ondersteuner; hulponderwijzer. *-IE, v. gmv. hulp, ondersteuning, bijstand. *...TEREN, bw. gel. (ik assisteerde, heb geassisteerd), helpen, ondersteunen, bijstaan; - bij, bijwonen.

[† Associatie]

† Associatie, v. (...ën), vereeniging (voor handelszaken enz.); maatschappij; verbindtenis; de -cassa, naam van een kassierskantoor te Amsterdam. *...CIÉ, m. (-s), deelhebber, handelsgenoot, compagnon. *...CIÊREN (ZICH), ww. gel. (ik associëerde mij, heb mij geassociëerd), zich vereenigen, in een handelsgenootschap treden.

[† Assorteren]

† Assorteren, bw. gel. (ik assorteerde, heb geassorteerd), uit-

[pagina 92]
[p. 92]

zoeken, de soorten bijeen zoeken; zich -, zich goed voorzien van de benoodigde handelsartikelen. *...TIMENT, o. (-en), (hand.) voorraad goederen; stel bij elk. passende dingen.

[† Assumeren]

† Assumeren, bw. gel. (ik assumeerde, heb geassumeerd), toevoegen (eenen beambte, een of meer leden aan eene kommissie); aanmatigen, op zich nemen.

[† Assumtie]

† Assumtie, v. gmv. Maria-Hemelvaart (r.k. feestdag).

[† Assuradeur]

† Assuradeur, m. (-s), verzekeraar.

[† Assurantie]

† Assurantie, v. (...ën), verzekering (tegen brandschade enz.); zekerheid; dom zelfvertrouwen. *-BRIEF, m. (...ven), polis. *-MAATSCHAPPIJ, v. (-en). *-MAKELAAR, m. (-s). *-KANTOOR, o. (...toren). *-POLIS, v. (-sen). *-PREMIE, v. (...ën). *...REREN, bw. gel. (ik assureerde, heb geassureerd), verzekeren, waarborgen; laten verzekeren.

[† Astatische naald]

† Astatische naald, v. (-en), soort van magneetnaald.

[Aster]

Aster, m. (-s), sterrebloem. *-OÏDEN, m. mv. kleine sterren.

[† Astraal-lamp]

† Astraal-lamp, v. (-en), sterre-, glanslamp zonder schaduw.

[† Astrognosie]

† Astrognosie, v. gmv. sterrekennis. *...GRAAF (of PH), m. (...afen), sterrekenner, -beschrijver; toestel om sterrekaarten te ontwerpen. *...GRAFIE, v. gmv. sterrebeschrijving. *...LABIUM, m. (...bia), graadboog; sterre-, poolshoogtemeter, graphometer. *...LOOG, m. (...ogen), sterrewigchelaar. *...LOGIE, v. gmv. sterrewigchelarij. *...METEOROLOGIE, v. gmv. weêrsvoorspelling uit den stand der sterren. *...METER, m. (-s), sterrenmeter (werktuig). *...NOMIE, v. gmv. sterrekunde. *...NOMIST, *...NOOM, m. (-en), sterrekundige.

[Aswenteling]

Aswenteling, v. (-en), (wisk.) rotatie.

[† Asyl]

† Asyl, o. (-en), toevlugtsoord, wijkplaats, verplegingsgesticht.

[† Asymmetrie]

† Asymmetrie, v. gmv. ongelijkheid, onevenredigheid.

[† Atelier]

† Atelier, m. en o. (-s), kunstenaars-werkplaats.

[Aterling]

Aterling, m. en v. bastaard, basterd, onecht kind; (fig.) slecht mensch. *-SCH, bn. onecht.

[† Athanasie]

† Athanasie, v. gmv. onsterfelijkheid.

[† Atheïsmus]

† Atheïsmus, o. *...ÏSTERIJ, v. gmv. godverzaking, godloochening. *...ÏST, m. (-en), godloochenaar, godverzaker.

[† Athenaeum]

† Athenaeum, o. (...ea), school voor hooger onderwijs.

[† Athermate ligchamen]

† Athermate ligchamen, o. mv. (nat.) ligchamen die geene warmtestralen doorlaten.

[† Athleet]

† Athleet, m. (...eten), zwaar gebouwd man; kampvechter, worstelaar; kunstenmaker.

[Atlas]

Atlas, m. (-sen), hooge berg; verzameling van landkaarten; (ontl.) opperst hals- of nekwervelbeentje. *-, o. zekere satijnen stof. *-FORMAAT, o. postfolio-formaat (van papier).

[† Atmologie]

† Atmologie, v. gmv. leer der verdamping. *-METER, ATMIDOMETER, m. (-s), verdampingsmeter (werktuig). *...SPHEER, *...SFEER, m. (...eren), dampkring. *...SPHERILIA, mv. wat uit den dampkring voortkomt, er door voortgebragt wordt of er betrekking op heeft. *...SPHERISTEN, m. mv. voorstanders der leer dat de vuurbollen en meteoormassaas uit den dampkring ontstaan. *...SPHEROLOGIE, v. zie METEOROLOGIE.

[† Atollen]

† Atollen, m. mv. zekere koraal-eilanden.

[pagina 93]
[p. 93]

[† Atome, Atoom]

† Atome, Atoom, o. (-n), stofdeeltje, zonnestofje. *...MICI, m. mv. voorstanders der leer dat in de natuurkrachten de stof als het oorspronkelijk gevormde moet beschouwd worden. *...MISTIEK, v. gmv. leer volgens welke alle ligchamen uit ondeelbare ligchaampjes zijn zamengesteld.

[† Atonie]

† Atonie, v. gmv. verslapping, ligchaamszwakte.

[† A tout prix]

† A tout prix, bijw. tot elken prijs, het koste wat het wil.

[† Atrabilieus]

† Atrabilieus, bn. zwartgallig.

[† Atramentsteen]

† Atramentsteen, m. (-en), inktsteen.

[† Atrociteit]

† Atrociteit, v. (-en), afschuwelijkheid, wreedheid, ijselijkheid.

[† Atrophie]

† Atrophie, v. gmv. (nat.) verminderde of ongenoegzame voeding.

[† Attachement]

† Attachement, o. gmv. gehechtheid, genegenheid. *...CHEREN (ZICH), bw. gel. (ik attacheerde mij, heb mij geattacheerd), lief krijgen, aankleven, gehecht zijn.

[† Attaque]

† Attaque, v. (-s), aanval, toeval. *...QUEREN, bw. gel. (ik attaqueerde, heb geattaqueerd), aan-, overvallen, aantasten.

[† Attenderen]

† Attenderen, ow. gel. (ik attendeerde, heb geattendeerd), letten op; aandachtig zijn; gelieve daar wel op te -.

[† Attent]

† Attent, bn. (-er, -st), oplettend, aandachtig, opmerkzaam. *-AAT, o. (...aten), aanslag, moordaanslag; inbreuk (op eens anderen regt), gewelddadige handeling. *-EREN, ow. gel. (ik attenteerde, heb geattenteerd), eenen aanslag maken. *-IE, v. gmv. oplettendheid, aandacht, opmerkzaamheid.

[† Attenueren]

† Attenueren, bw. gel. (ik attenueerde, heb geattenueerd), verzachten.

[† Attest]

† Attest, o. (-en). *-ATIE, v. (...ën), getuigschrift, verklaring; attestatie de vita, verklaring van in leven zijn; attestatie de morte, akte van overlijden. *-EREN, bw. gel. (ik attesteerde, heb geattesteerd), getuigen, verklaren, bekrachtigen.

[Attisch]

Attisch, bn. - zout, fijne scherts, vernuftige taal.

[† Attitude]

† Attitude, v. (-s), ligchaamshouding.

[† Attorney]

† Attorney, m. (-s), advokaat, praktizijn; - general, rijksadvokaat (in Engeland).

[† Attractie]

† Attractie, v. gmv. aantrekking, aantrekkingskracht.

[† Attraits]

† Attraits, m. mv. bekoorlijkheden, aanlokselen.

[† Attrape]

† Attrape, v. (-s), valstrik, misleiding; op - spelen, iem. willen foppen. *...PEREN, bw. gel. (ik attrapeerde, heb geattrapeerd), in eenen strik vangen; beet hebben, vatten; op heeter daad betrappen; misleiden.

[† Attribuut]

† Attribuut, o. (...uten), eigenschap, hoedanigheid; zinnebeeldig kenteeken; dit behoort niet tot mijne attributen (bemoeijingen).

[† Attroupement]

† Attroupement, o. (-en), zamenscholing, zamenrotting, volksoploop.

[Au]

Au, tw. ai! *-, fr. woord: au courant, in den loop (der maand enz.); tegen den loopenden prijs; hij is au courant, hij is op de hoogte van de zaak; hij weet al wat er thans omgaat; au fait, in staat, bij magte; eigenlijk, ter zake; ik ben au fait, ik weet er alles van; au porteur, aan brenger, aan houder, aan toonder.

[pagina 94]
[p. 94]

[† Auctie]

† Auctie, v. (...ën), openbare verkooping, - veiling. *...TIONNEREN, bw. gel. (ik auctionneerde, heb geauctionneerd), in openbare veiling brengen, aan den meestbiedende verkoopen.

[† Audientie]

† Audientie, v. (...ën), gehoor, gehoorverleening; ontvangst (ten hove enz.). *...DITEUR, m. - militair, ambtenaar van het openbaar ministerie bij een militair geregtshof, - bij eenen krijgsraad. *...TORIUM, o. gmv. de toehoorders; het gehoor; (ook) gehoorzaal.

[Aueros, Oeros]

Aueros, Oeros, m. (-sen), zekere wilde os.

[Augias (Stal van)]

Augias (Stal van), m. gmv. (fig.) vuil werk waar niet door te komen is.

[† Augiet]

† Augiet, m. gmv. zekere delfstof, colophoniumsteen.

[† Augmentatie]

† Augmentatie, v. (...ën), vermeerdering.

[Augustus]

Augustus, m. de achtste maand van het jaar, (31 dagen), Oogstmaand. *...TIJN (St.), v. (boekdr.) zekere lettersoort.

[† Aula]

† Aula, v. (-as, ...ae), groote gehoorzaal van hoogescholen.

[† Aura]

† Aura, v. (-as, ...ae), mondharmonica (speeltuig).

[† Aureool]

† Aureool, o. (...olen), licht-, stralenkrans (om het hoofd der heiligen).

[† Aurichalcum]

† Aurichalcum, o. gmv. zeker metaal (in de oudheid bekend geweest). *...GA, m. wagenman. *...PIGMENT, OPERMENT, o. gmv. goudkleur, koningsgeel (kleurstof).

[† Aurora]

† Aurora, v. de dageraad (godin); (fig.) het morgenrood.

[† Auscultant]

† Auscultant, m. (-en), hoorder, toehoorder; jeugdig regtsgeleerde die de teregtzittingen tot verdere oefening bijwoont. *...TATIE, v. gmv. (ger.) onderzoek der geluiden in het ligchaam.

[† A uso, A usance]

† A uso, A usance, naar wissel- of handelsgebruik.

[† Auspiciën]

† Auspiciën, v. mv. voorteekens; voorgevoel; (fig.) bescherming.

[† Auster]

† Auster, m. zuidewind.

[† Austeriteit]

† Austeriteit, v. strengheid, strafheid, norsche bejegening.

[† Austraal-landen]

† Austraal-landen, o. mv. landen bezuiden den zuidpool-cirkel.

[† Australisch]

† Australisch, bn. zuidelijk, zuidwaarts gelegen, tot Australië behoorende.

[† Austriomanie]

† Austriomanie, v. gmv. blinde zucht voor alles wat oostenrijksch is.

[Autaar]

Autaar, o. zie ALTAAR.

[† Autarchie]

† Autarchie, v. gmv. zelfheerschappij, zelfbeheersching.

[Auteur]

Auteur, m. (-s), schrijver (van een boek), opsteller.

[† Authenticiteit]

† Authenticiteit, v. gmv. echtheid, geloofwaardigheid. *...TIEK, bn. (-er, -st), echt, geloofwaard; in regten geldig.

[† Autobiographie]

† Autobiographie, v. (...ën), eigen levensbeschrijving. *...CRAAT, *...KRAAT, m. (...aten), zelfheerscher, alleenheerscher. *...CRATIE, v. gmv. onbeperkte heerschappij. *...-DA-FÉ, o. geloofs-, halsgerigt; ketterverbranding (bij de spaansche inquisitie). *...DIDACTUS, m. die iets door zich zelven geleerd heeft. *...GRAAF, m. (...afen), kopiëermachine; (ook) oorspronkelijk handschrift; een autografische (eigenhandig geschreven) brief. *...MAAT, m. (...aten), schijnbaar zich zelf bewegend kunstwerk; (fig.) dom mensch, die niet in staat is uit eigen wilskracht te handelen, stroopop. *...MATISCH, bn. zich zelf bewegend; werktuigelijk, onwillekeurig. *...NOMIE, v. gmv. regt (van een land enz.)

[pagina 95]
[p. 95]

zich zelf wetten (of reglementen) te geven, zelfregeling. *...RISATIE, v. (...ën), volmagt, magtiging, vergunning. *...RISEREN, bw. gel. (ik autoriseerde, heb geautoriseerd), magtigen, volmagt geven. *...RITEIT, v. (-en), erkend gezag; overheid; getuigenis (uit schriften); schrijver op wien men zich beroepen kan; de -en, de overheidspersonen. *...TYPE, m. (-n), eerste -, oorspronkelijke afdruk, zelfdruk.

[† Autochthonen]

† Autochthonen, m. mv. oorspronkelijke bewoners van een land, die uit de aarde zijn voortgekomen.

[† Auxometer]

† Auxometer, m. (-s), (gez.) vergrootingsmeter.

[† Ava]

† Ava, v. zekere bedwelmende drank (in Australië).

[† Aval]

† Aval, o. verbindtenis door handteekening tot het betalen van het bedrag eens wissels, wanneer de schuldenaar in gebreke blijft; en -, berg af.

[† Avance]

† Avance, v. winst; voorschot; -s maken, de eerste stappen doen (tot eene verzoening enz.). *-MENT, o. bevordering (in een ambt, bij het leger enz.). *...CEREN, ow. bw. gel. (ik avanceerde, heb of ben geavanceerd), vooruit komen, voorwaarts gaan; op voorschot geven; voorloopen.

[† A vant la lettre]

† A vant la lettre, vóór het onderschrift (de eerste en beste afdrukken van koperplaten).

[† Avantage]

† Avantage, m. voordeel, winst; overhand. *...GEREN, bw. gel. (ik avantageerde, heb geavantageerd), bevoordeelen. *...GEUS, bn. voordeelig, winstgevend.

[Avegaar]

Avegaar, v. (...aren), (timm.) groote boor.

[Ave Maria]

Ave Maria, o. (r.k.) formulier-gebed.

[Aventurien]

Aventurien, o. soort van kwarts (delfstof). *-GLAS, o. gmv. zekere delfstof, goudsteen.

[Averegts]

Averegts, bijw. *-SCH, bn. verkeerd; links; lomp; de averegtsche zijde, de keerzijde, ommezijde.

[Averij, Haverij]

Averij, Haverij, v. gmv. schade, verlies (aan een schip of koopwaren geleden); haven-, paalgeld.

[Averoon, Averuit]

Averoon, Averuit, v. gmv. altijd groene plant.

[† Avèrs]

† Avèrs, v. voor- of beeldzijde van een muntstuk.

[Aversie]

Aversie, v. gmv. afkeer, tegenzin, walging.

[† Aviditeit]

† Aviditeit, v. gmv. gretigheid, belustheid.

[† A vista]

† A vista, op zigt (bij vertooning van wissels).

[† Aviveren]

† Aviveren, bw. gel. (ik aviveerde, heb geaviveerd), helderder -, glanziger maken (geverfde stoffen).

[† Avoceren]

† Avoceren, bw. gel. (ik avoceerde, heb geavoceerd), af-, terug roepen.

[† Avoir]

† Avoir, o. (hand.) het te goed, credit. *-DU-POIDS, o. handelspond in Engeland = 0.4536 ned. pond.

[Avond]

Avond, m. (-en), laatste gedeelte van den dag; (fig.) de - des levens, de hooge ouderdom. *-BEL, of *-SCHEL, v. (-len). *-BEZOEK, o. (-en). *-BIJEENKOMST, v. (-en). *-DAUW, m. gmv. *-ETEN, o. gmv. *-GEBED, o. (-en). *-GESTARNTE, o. gmv. Venus. *-GEZANG, o. (-en). *-GEZELSCHAP, o. (-pen). *-JAPON, m. (-nen). *-JAS, m. (-sen). *-JURK, m. (-en). *-KLOK, v. (-ken). *-KOELTJE, (B.-N), o. (-s). *-KOST, m. gmv. *-KOUT, m. gmv. (leenst.) regt van -, regt

[pagina 96]
[p. 96]

van den leenheer op den eersten huwelijksnacht. *-LUCHT, v. gmv. *-MAAL, o. gmv. avondeten; het heilige - des Heeren. -GANGER, m. (-s). -GANGSTER, v. (-s), die ten avondmaal of nachtmaal gaat. *-MAALTIJD, m. (-en). *-MANTEL, m. (-s). *-MUZIEK, v. gmv. *-OFFER, o. (-s). *-REGEN, m. gmv. *-ROOD, o. gmv. *-SCHEMERING, v. (-en). *-SCHOOL, v. (...olen). *-SCHUIT, v. (-en). *-SPEL, o. (-len). *-SPIJS, v. (...zen). *-STAR, *-STER, v. (-ren). *-STOND, m. gmv. *-STREEK, v. gmv. het westen. *-TIJD, m. (-en). *-UUR, o. (...uren). *-UITSPANNING, v. (-en). *-VERMAAK, o. (...aken). *-WANDELING, v. (-en). *-WIJDTE, v. gmv. (sterr.) afstand van een hemelligchaam tusschen het ondergangspunt en het westen. *-WIND, m. (-en).

[Avonturen]

Avonturen, bw. gel. (ik avontuurde, heb geavontuurd), wagen. *...TURIER, m. (-s). *...TURIERSTER, v. (-s). *...TUUR, o. (...uren), zonderling voorval; de avonturen, lotgevallen; op - varen, zonder bepaalde bestemming uitzeilen; op avonturen uitgaan, vreemdsoortige lotgevallen opzoeken. -LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), ondernemend; toevallig.

[† A vous]

† A vous, aan u, uwe beurt (in het spel); op uwe gezondheid (bij het drinken).

[† A vue]

† A vue, op zigt (betaalbaar).

[† Axioma]

† Axioma, o. (-as, -ta), stelling (die geen bewijs behoeft), onomstootelijke waarheid.

[† Azale]

† Azale, v. kleurstof in de meekrap.

[Azen]

Azen, bw. ow. gel. (ik aasde, heb geaasd), voeden (vogels); op iets -, zijn voedsel zoeken; (fig.) gretig verlangen.

[Azijn]

Azijn, m. (-en), bier of wijn tot eene zure vloeistof bereid. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), zuur, scherp, wrang. *-AETHER, m. gmv. zekere kleurlooze (gemakkelijk ontvlambare) vloeistof. *-BEREIDING, v. (-en). *-BEVATTEND, bn. *-EN, bw. gel. (ik azijnde, heb geazijnd), met azijn begieten. *-FLESCH, v. (...flesschen). *-GEEST, m. gmv. vloeistof verkregen door drooge destillatie van vele azijnzure zouten. *-GISTING, v. gmv. *-KAN, v. (-nen). *-MAKER, m. (-s). *-MAKERIJ, v. (-en). *-METER, m. (-s), (werktuig). *-MOER, v. gmv. plantjes die zich in den azijn ontwikkelen. *-NAPHTHA, v. gmv. azijnaether. *-PLAATS, v. (-en), azijnmakerij. *-SAUS, v. (...zen). *-STEL, m. (-len). *-STELLETJE, (B. -N), o. (-s). *-SUIKER, v. gmv. *-TON, v. (-nen). *-VAT, o. (-en). *-VERKOOPER, m. (-s). *-VERVALSCHING, v. (-en). *-WATER, o. gmv. *-ZOUT, bn. en o. *-ZUUR, bn. en o. *-ZUURZOUT, o. gmv.

[† Azimut]

† Azimut, *-H, o. (sterr., meetk.), toppuntshoek.

[† Azogi-schip]

† Azogi-schip, o. (...epen), schip waarmede de Spanjaarden het kwikzilver naar Amerika verzenden.

[† Azotum]

† Azotum, o. gmv. (nat.) stikstof.

[† Azteken]

† Azteken, m. mv. zekere volksstam, vroegste bewoners van Mexiko.

[Azuur]

Azuur, m. lazuur, zekere steen. *-, m. en o. blaauwe kleur. *-, *...ZUREN, bn. hemelsblaauw. *-STEEN, m. (-en).

voetnoot1)
Niet alle verleden deelwoorden met AANGE beginnende zijn hier opgenomen; wij hebben ons bepaald tot de vermelding van de voornaamste onder dezulken die meestal als bijvoegelijke naamwoorden gebezigd worden.

voetnoot1)
Hier zouden, als bijvoegelijke naamwoorden, moeten volgen al de met AFGE beginnende verleden deelwoorden der met AF aanvangende werkwoorden. Kortheidshalve wordt naar bedoelde werkwoorden verwezen, bij welke het verleden deelwoord is opgegeven. Slechts voor enkele, die eene bijzondere beteekenis hebben, is eene uitzondering gemaakt.

voetnoot1)
B. geeft voor deze woorden op: m. voor den persoon en o. voor de zaak.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken