Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De tweelingzusjes Wil en Til (1928)

Informatie terzijde

Titelpagina van De tweelingzusjes Wil en Til
Afbeelding van De tweelingzusjes Wil en TilToon afbeelding van titelpagina van De tweelingzusjes Wil en Til

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.71 MB)

Scans (41.73 MB)

ebook (4.21 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Tjeerd Bottema



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De tweelingzusjes Wil en Til

(1928)– Cara–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 53]
[p. 53]

Arm - en toch gelukkig.

Nu zijn ze al vijf dagen op school geweest. Het is Zondag. Ze zijn met moeder naar de kerk geweest. Ze hebben goed zitten luisteren. Maar ze hebben niet alles kunnen begrijpen, wat vader vertelde.

‘Zag u onze juffrouw niet zitten, va’, vraagt Til, zoodra vader thuiskomt. ‘De juffrouw knikte tegen ons, zág u 't wel, moes?’

‘Nee’, zegt vader, ‘de kerk was zóo vol. Ik heb de juffrouw niet zien zitten. Maar ik heb wel twee kleine meisjes gezien, die erg goed luisterden.’

‘Zijn we dan klein, vader’, vraagt Wil.

‘En we gaan op school!’

‘Och ja, dat is waar ook’, lacht vader.

‘Ik weet, waar u van verteld hebt, va’, zegt Til. ‘Van Eliza. Wij zijn op school bij Adam en Eva.’

‘Vertel jij ons dan die geschiedenis eens’, zegt vader.

Til begint: Er was eens een man, die heette Adam. En die had een vrouw. Die heette Eva. Ze woonden in den hof van Eden. Daar groeiden

[pagina 54]
[p. 54]

allerlei boomen met lekkere vruchten. Die mochten ze allemaal hebben. Maar van één boom moesten ze afblijven. En toen namen ze er toch van. En toen verstopten ze zich, want ze waren bang, dat de Heere God het te weten zou komen.

‘Je vergeet nog wat’, zegt Wil, ‘van die slang.’

‘Til heeft het goed onthouden’, zegt vader.

‘Kònden Adam en Eva zich verbergen voor den Heere God?’

‘Nee’, knikt Til, maar Wil vraagt: ‘Vader, als je nou 's in een heel donkeren kelder kruipt met dikke muren, dan kan de Heere God je toch niet zien?’

‘Ja Wil’ zegt vader, ‘de Heere ziet ons altijd. Al verstoppen we ons heel diep in het donker, dan ziet de Heere ons nog. We kunnen ons nóoit voor Hem verbergen.’

Terwijl Til vertelde, heeft moeder koffie ingeschonken, voor vader, voor haar zelf, voor Kee en.... Krijgen de tweelingen ook koffie? Ja hoor, omdat het Zondag is.

Moeder schenkt een heel, heel klein beetje koffie in de kopjes van Wil en Til. Dan giet ze de kopjes vol met kokende melk.

Broer krijgt niets. Hij zit in den kinderstoel. En hij kijkt, naar wat er op tafel staat. Hij wil het tafelkleed grijpen. Maar moeder ziet het nog net bijtijds. Gelukkig! Anders was de heele boel

[pagina 55]
[p. 55]

op den grond terecht gekomen. ‘Nee, nee, kleine kleuter’, zegt moeder, ‘jij moet eerst 'n groote jongen worden. Dan krijg je óok koffie hoor.’

Maar nu komt moeder met de koekjes aan.

En broer mag wel een koekje nemen.

Foei, wat een gulzige jongen! Hij neemt er twee, o, o, hij neemt er wel drie te gelijk.

Vader, moeder, Wil en Til, allemaal hebben ze de grootste pret. Broer lacht mee. Hij laat een heele rij witte tandjes zien. Maar moeder neemt hem twee koekjes af, Eén mag hij er opeten. Hij roept hè, hè, hè, zóo lekker vindt hij het.

 

Nu is het Zondagmiddag. Broer slaapt.

Moeder bekijkt met hare tweelingen den kinderbijbel: een bijbel vol mooie platen.

En moeder leest er wat uit voor. Want zelf lezen kunnen ze nog niet. Vader is niet thuis. Vader is naar een jongetje, dat erg ziek ligt. Dat jongetje woont in een heel klein huisje. Zijn ouders zijn arm. En toch zijn ze gelukkig. Want ze hebben den Heere Jezus lief. Nu zijn ze bedroefd. De moeder vooral. Ze willen zoo graag, dat hun jongen nog beter wordt. Maar ze weten, dat hij heel, heel ziek is. Vader is er nu heen, om met die menschen te bidden.

Wil en Til kijken niet meer in den kinderbijbel.

[pagina 56]
[p. 56]

Ze luisteren allebei naar vader. Vader is daareven teruggekomen. Ze hebben gehoord, dat vader tegen moeder vertelde:

‘Hij is heengegaan.’ Ze begrijpen wel, wat dat beteekent. Ze gaan allebei op vaders knie zitten, dicht tegen hem aan.

Moeder schudt het hoofd heen en weer en zegt: ‘Die arme menschen, nu hebben ze niets meer.’ Dan is het een oogenblik heel stil.

‘Maar het kind is gelukkig’, zegt vader.

‘Hij is nu in den hemel. Ik heb nog even met hem gesproken. Ik kon hem haast niet meer verstaan, zóo zacht praatte hij.

Dominé, zei hij, ik heb aan den Heere Jezus gevraagd, of Hij al mijn zonden wil vergeven. Nu wacht ik, tot de Heere Jezus me komt halen. Toen sloot hij de oogen.

Hij bleef heel stil liggen.

En de Heere Jezus is gekomen bij dat jongetje. Hij heeft niet gezegd: Je hebt maar in zoo'n klein huisje gewoond, je vader en moeder zijn zulke arme menschen. En jij bent nog veel te klein, om in den hemel te kunnen komen.

Nee, de Heere Jezus heeft gezien, dat die kleine jongen al zoo lang ziek is geweest. Hij heeft gehóord, dat het zieke kind heeft gevraagd om vergeving van zonden. En de Heere Jezus héeft hem zijn zonden vergeven. Nu is hij in den hemel.

[pagina 57]
[p. 57]

Daar is nooit iemand ziek, daar heeft nooit iemand pijn, daar is nooit iemand ongelukkig.’

Wil en Til hebben goed geluisterd. Ze hebben vader best kunnen begrijpen. Ze zeggen niets.

illustratie
Het duurt niet lang, of ze slapen als een roos.


Ze denken allebei aan dat kleine jongetje, dat nu zoo heel gelukkig is.

's Avonds, vóor ze gaan slapen, danken ze den Heere voor alles, wat Hij dien dag weer heeft willen geven. Ze vragen ook, of de Heere voor allemaal zorgen wil in den donkeren nacht. Maar dan bidt Wil nog wat. Heere, wil al mijn zonden vergeven. Dan kom ik later ook bij U in den Hemel. Om Jezus wil. Amen.

Ze slaat de armpjes om moeders hals en zegt: ‘Moes, dat zal ik nu voortaan iederen avond bidden.’

[pagina 58]
[p. 58]

En Til zegt: ‘Wij allebei, moes, mag dat?’

‘Zeker,’ zegt moeder, ‘en dan zal de Heere ook naar jullie bidden luisteren.’

Dan dekt moeder haar meisjes toe en het duurt niet lang, of ze slapen als een roos.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken