Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik lieg de waarheid. De beste Kronkels (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik lieg de waarheid. De beste Kronkels
Afbeelding van Ik lieg de waarheid. De beste KronkelsToon afbeelding van titelpagina van Ik lieg de waarheid. De beste Kronkels

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.06 MB)

Scans (20.77 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Editeur

Sylvia Witteman



Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik lieg de waarheid. De beste Kronkels

(2007)–S. Carmiggelt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Woord vooraf

Bij ons thuis werd het er al jong ingestampt: Reve, Elsschot en Carmiggelt, daar moest je ruimschoots en foutloos uit kunnen citeren. Wie dat niet kon, of erger nog, deze verafgode schrijvers wel gelezen had maar ‘niet zo leuk’ vond, werd beschouwd als een geestelijk minvermogende, en in ernstige gevallen zelfs van verdere conversatie buitengesloten.

Nu was ik een vroegwijze boekenwurm met brilletje, maar De avonden en Lijmen/Het been waren toch voor mijn achtjarig brein moeilijk te verteren. Die lange stukken Frans bij Elsschot alléén al. En met Reves Frits van Egters voelde ik slechts een waakvlammetje van verwantschap toen hij stiekem uit de pan sudderlapjes snoepte. Maar Carmiggelt, daar was geen woord Frans bij. Die boekjes zagen er aantrekkelijk uit, tussen al die moeilijke grotemensenboeken op de kastplanken van mijn ouders. Er stond meestal een vrolijk plaatje op het kaft, en de inhoud was óók al zo geestig. Wat ik niet snapte sloeg ik gewoon over, er was tenslotte genoeg.

Ik begon met de verhaaltjes die over dieren gingen. Veel beter dan in de beste kinderboeken beschreef Carmiggelt de overpeinzingen van een verlegen poes, een boze kip (‘Móói hoor, ze jatten hier je eieren’) of een bedroefd paard. Het taalgebruik was, toen al, vaak archaïsch. Maar zelfs voor het kleine kind dat ik was, ging daar een subliem komische werking van uit. Ik probeerde, met wisselend succes, net zo te praten als Carmiggelt schreef.

Het gevolg was dat ik door mijn leeftijdsgenootjes als een zonderling werd beschouwd die men het best kon mijden. Zo bleef er nóg meer tijd over om te lezen. Dankzij al die Kronkels kreeg ik een inkijkje in facetten van het leven waar ik vooralsnog zelf niet aan toe was. Een man die tegen de bar leunt en ‘zich nat houdt als een belendend perceel’, of ‘De herfst keek door het raam van de kroeg naar binnen, als een verlepte vrouw die haar man zoekt’: ik kreeg een diep begrip voor drankmisbruik, nog voor ik zelf ooit maar een druppel alcohol gedronken had.

Ook het kleine leed van een afgetobd huwelijk (‘Alleen vrouwen in soepadvertenties vinden het elke dag prettig als hun man thuis-

[pagina 10]
[p. 10]

komt’) was me al volkomen duidelijk, lang voor mijn eerste kus, die overigens hinderlijk lang op zich liet wachten. Zo daagde, al lezend, de vergeefsheid van het leven. En de noodzaak om humor uit hele kleine, ogenschijnlijk onbeduidende voorvallen tevoorschijn te wringen.

Als ik groot was zou ik óók zo gaan schrijven, besloot ik. En ik was niet de enige, getuige de vele meer of minder geslaagde Carmiggelt-epigonen in de hedendaagse dag- en weekbladpers. Maar zoals Godfried Bomans eens zei: ‘Het ademloos beluisteren en gedetailleerd beschrijven van mensen waar ieder aan voorbijloopt, is een gave, weinigen gegeven, door één ten volle benut.’

Die één, dat was Carmiggelt. Ook nu al die kasteleins met hun zwarte dassen en de innemende types aan de toog al net zo dood zijn als de auteur die hen beschrijft, blijft het lezen van een Carmiggelt-‘stukkie’ een onweerstaanbaar genoegen. Ik heb voor deze bundel daarom het werk van Carmiggelt voor de zoveelste keer herlezen, zevenentachtig van de beste Kronkels geselecteerd, met veel plezier, maar ook met een beetje spijt, omdat ze er niet allemáál in konden.

Zelf hield Carmiggelt zich bij het schrijven streng aan zijn rol van buitenstaander, een toeschouwer van het leven, die op uiterst verfijnde wijze van elke denkbare situatie de humor wist bloot te leggen. Niet de humor van de slapstick, de practical joke en de platte grap. Maar de humor als noodsprong, de strohalm van de antiheld, die in de harde buitenwereld zo toch een methode vindt om zich staande te houden.

 
‘Leven is leren hoe je netjes sterven moet.
 
Schrijven is groeien tot analfabeet.
 
Handelen - stikken in hetgeen je doet.
 
Maar lachen - alles wat ik zeker weet.’
 
(uit: ‘Ten afscheid’)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken