Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met de neus in de boeken (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met de neus in de boeken
Afbeelding van Met de neus in de boekenToon afbeelding van titelpagina van Met de neus in de boeken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.39 MB)

Scans (11.52 MB)

ebook (8.20 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter van Straaten



Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met de neus in de boeken

(1983)–S. Carmiggelt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 188]
[p. 188]

Dagboek van een lezer

I

Wat dwalend door het Stedelijk Museum kwam ik in de zaal waar de Mondriaans hangen - strakke composities in lijn, vlak en kleur, die oneerbiedige toeschouwers aan een soort glas in lood doen denken. Er waren ook enige in de periode van De Stijl ontworpen stoelen neergezet.

Eerst stond ik er alléén te kijken. Toen trad een jeugdige vader binnen, in gezelschap van een vitaal, zowat zesjarig zoontje. De jongen stormde onmiddellijk naar een der stoelen toe en maakte aanstalten erop te klimmen.

‘Dat mág niet,’ riep de vader.

‘Waarom niet?’

‘Die is niet om op te zitten. Die is alleen om naar te kijken.’

Het klonk, ongewild, als een vonnis. Want de meubelen waren indertijd echt gemaakt om op te zitten en mee te leven.

‘'t Is een stoel,’ hield het jongetje dan ook vol.

Maar de vader schudde alleen het hoofd op een manier die de discussie beëindigde.

Toen ze de zaal weer verlieten dacht ik, staande voor een der schilderijen, aan een ervaring die de dichter A. Roland Holst mij eens vertelde.

Hij was nog jong en verbleef een tijdje in Parijs. Daar ging hij om met Mondriaan die er woonde en veel met Braque en Léger verkeerde.

Mondriaan was, wat zijn opvattingen over abstracte kunst betrof, erg consequent. Zijn kamer in Parijs, waar natuurlijk werk van hem hing, had hij met grote zorgvuldigheid volgens zijn lijnen- en vlakkentheorie ingericht.

Hij wóónde, als het ware, in een Mondriaan. Zeer rechtlijnig. Maar ook zeer eenzaam.

[pagina 189]
[p. 189]


illustratie

[pagina 190]
[p. 190]

Op Montparnasse ontmoette Roland Holst een mooie, jonge Russin die grote belangstelling bleek te hebben voor eigentijdse beeldende kunst. Hij vertelde haar over de denkbeelden van de toen nog volstrekt onbekende Mondriaan en ze bleek zeer geïnteresseerd.

‘Ik kan u wel met hem in aanraking brengen,’ zei Roland Holst.

‘Graag.’

Hij had een bijbedoeling. Denkend aan de eenzame schilder in zijn abstracte kamer, koesterde hij de hoop dat deze mooie vrouw, met haar levendige belangstelling voor moderne kunst, misschien de ware voor hem zou kunnen zijn.

Toen ze samen bij Mondriaan op bezoek gingen, bemerkte hij, tot zijn voldoening, dat er dadelijk contact was. En wederzijds. De vrouw vroeg het honderd uit en Mondriaan ontvouwde, met welbehagen, zijn theorieën. Het ontging Roland Holst allerminst dat de schilder niet alleen voor de intelligentie maar ook voor de schoonheid van zijn bezoekster zeer gevoelig was.

Eindelijk stond ze op om heen te gaan. Mondriaan bracht haar naar de deur. En daar sprak ze, met een gebaar naar die abstracte kamer, déze fatale woorden: ‘C'est trés intéressant mais c'est complètement impossible de faire l'amour ici.’ (‘Het is erg belangwekkend, maar 't is volkomen onmogelijk om hier de liefde te bedrijven.’)

Wéér - niet om op te zitten.

II

Jammer dat noodweer en overstromingen ons verhinderden met vakantie naar Zwitserland te gaan. Want ik had zo graag in Zürich een das willen kopen.

Ik wilde het doen in de winkel London House in de Bahnhofstrasse. Niet omdat er dassen worden verkocht die je ner-

[pagina 191]
[p. 191]

gens anders kopen kunt. Maar om, met een geldig alibi, het decor te zien van een kleine, veelbetekenende gebeurtenis die zich daar aan het eind van de jaren dertig heeft afgespeeld.

Op een bovenetage van het London House stond de schrijver Thomas Mann een pak te passen.

De chef-verkoper kwam naar hem toe en zei: ‘Weet u wie er beneden is? Gerhart Hauptmann. Wilt u hem spreken?’

‘Och,’ antwoordde Thomas Mann, ‘we kunnen beter andere tijden afwachten.’

Waarop de verkoper sprak: ‘Dat zei meneer Hauptmann ook al.’

Deze anekdote staat in Meine ungeschriebene Memoiren, die Katia, de weduwe van Thomas Mann op hoge leeftijd publiceerde. In het Nederlands verscheen dit (alleraardigste) boek onder de titel Herinneringen aan de tovenaar.

Waarom kwam de tovenaar van De Toverberg en Buddenbrooks niet naar beneden om de andere tovenaar, die ééns het opstandige toneelstuk De wevers had geschreven, de hand te schudden? Ze kenden elkaar toch zo goed van vroeger. Maar in het London House te Zürich versperde Hitler de trap tussen de etages. Thomas Mann had verkozen buiten het nationaal-socialistische Duitsland te leven. Hauptmann was er gebleven en had zelfs - volgens Alfred Kerr - op het kasteel dat hij bewoonde de hakenkruisvlag gehesen. Daarom ging Thomas de trap niet af en Gerhardt de trap niet op.

Dat hijsen van die vlag zou de beroemde Duitse schilder Liebermann waarschijnlijk niet hebben verbaasd, want hij vertelde al in 1925 aan Paul Eiper, auteur van het boekje Ateliergesprache, dat hij Hauptmann eens onomwonden had gezegd hoezeer diens toneelstuk Versunkene Glocke hem had mishaagd, waarop de beledigde auteur niets anders wist te antwoorden dan: ‘Dit stuk kan alleen worden begrepen door Ariërs.’

[pagina 192]
[p. 192]

Thomas Mann had, om gans andere redenen, in de jaren twintig moeilijkheden met Hauptmann gehad.

Toen hij hem voor het eerst ontmoette, werkte hij aan De Toverberg. Hij was in een impasse geraakt omdat hij verlegen zat om een figuur die hij - naar hij het zelf uitdrukte - ‘op dat moment niet zag, niet hoorde en niet bezat’. Hauptmann had een zeer merkwaardige, wat verward lijkende, fragmentarische manier van spreken. Die inspireerde Mann tot het scheppen van zijn nieuwe figuur. Het werd de Hollander Peperkorn, een wonderlijk, nogal komisch heerschap. Aanvankelijk was Hauptmann daar zó kwaad om, dat Thomas Mann hem een excuusbrief stuurde, maar later werden ze weer vrienden.

Tot Hitler kwam.

En de trap, die twee etages van een herenmodewinkel in Zürich verbond, voor beide heren te hoog werd.

III

Die middag had ik afgesproken om vier uur bij mijn oude vriend op bezoek te komen.

Ik arriveerde, overeenkomstig mijn gewoonte, een kwartier te vroeg; een vorm van doodsangst, denk ik. Mijn vriend was er nog niet en ik moest wachten in zijn werkkamer. Hij is classicus, dus er waren boeken genoeg. Ik trok er een uit de kast. Het was een uit de band hangend deel van een verzamelde Shakespeare, in een der talloze geïllustreerde uitgaven die het Britse rijk heeft geproduceerd. Het papier was gelig en levenloos geworden en sommige bladzijden lagen los.

Toen ik net weer eens aan Hamlet was begonnen, dat ik vaak genoeg in het Nederlands heb gelezen om het ook in Shakespeare's Engels een beetje te kunnen begrijpen, ging de deur open en kwam mijn vriend binnen.

[pagina 193]
[p. 193]

Ik tilde het voddige boek in de lucht en zei: ‘Je bent aan een nieuwe Shakespeare toe.’

‘Dit doe ik nooit weg,’ antwoordde hij.

‘Waarom niet?’

Toen kwam het verhaal. Hij heeft tijdens de oorlog in een Jappenkamp gezeten en met duizenden anderen in Burma aan de ‘spoorlijn des doods’ gewerkt.

Op een dag zei een der gevangenen met de nodige onderdanigheid tegen een bewaker: ‘Er is helemaal geen papier meer op de latrines.’

De Jap beval: ‘Twaalf man aantreden.’

Onder zijn toezicht marcheerden ze, in een militair rijtje, naar het nabije stadje Tavoy. Daar was, in een oud gebouw, een uit vroeger jaren stammende Engelse club. Achter de bewaker aan kwamen ze in de bibliotheek van de club en hoorden zijn bevel: ‘Zo veel boeken nemen als je dragen kunt.’

Zo kwam het dat het kamp een uur later een bibliotheekje had. En een smartelijk probleem. Want er waren heel wat intellectuelen onder de gevangenen en nooit werden ze, op zulk een satanische wijze, gedwongen te kiezen tussen geest en stof.

‘En welke bestemming kozen jullie?’ vroeg ik aan mijn vriend.

‘We besloten de boeken te lézen,’ antwoordde hij.

De collectie werd verdeeld. Iedere gevangene kreeg twee boeken.

‘Kijk, dit was er een van mijn twee,’ zei mijn vriend, het deel Shakespeare voorzichtig uit mijn handen nemend. ‘Het heeft de hele kamptijd trouw met mij meegemaakt. En het was veel meer waard dan brood, want als ik erin las, steeg ik op de schouders van Shakespeare boven onze dagelijkse misère uit. Dan kon ik het betrekkelijk zien.’

‘En het andere boek?’ vroeg ik.

Zijn blik verduisterde.

[pagina 194]
[p. 194]

‘Homerus,’ zei hij, ‘ik bezit het niet meer. Een paar weken voor we vrij waren heb ik het voor een hapje eten geruild met een man die uitsluitend werd aangetrokken door de latrinemogelijkheden van het dunne papier waarop de verzen waren gedrukt. Ik had het natuurlijk nooit mogen doen. Maar ik was moedeloos op dat moment, ik geloofde niet meer aan de overwinning.’

Hij sloeg Hamlet open en las, glimlachend: ‘Zo maakt twijfel lafaards van ons allen.’

IV

Schrijvers geven in interviews niet altijd de meest briljante antwoorden. Daarom was de Fransman Tristan Bernard (1866-1945) een kostelijke uitzondering. Hij had een grote faam als toneelschrijver, die hij aldus ridiculiseerde: ‘Ik treed het theater binnen via de artiesteningang en word vriendelijk begroet door de portier, niet bij mijn naam overigens, maar dat is slechts een detail - het gaat erom bekend te zijn.’

Over gevoel zei hij: ‘Men kan een gevoelsmens zijn en het niet tonen juist omdat men, de prijs van het gevoel kennend, er gierig mee is.’

Over zijn spreekwoordelijke luiheid merkte hij op: ‘De luiaard is loyaler dan de andere mensen. Hij wendt tenminste niet voor dat hij werkt.’

En hij beschreef er een die er een kunst van maakte: ‘Ik heb iemand gekend die zich, op dagen dat het regende of sneeuwde, nooit te slapen legde zonder zijn bed voor het raam te hebben geschoven. Daar keek hij naar de door het slijk wadende voorbijgangers. Als hij er genoeg van had de moeilijkheden waarmee men op straat kampte te beschouwen, liet hij een dik rolluik zakken, dat zijn kamer hulde in nachtzwarte duisternis.’

François Caradec vertelt in zijn boek Tristan Bernard en

[pagina 195]
[p. 195]

Verve dat een interviewer vroeg: ‘Wat zou u doen als u koning was?’

Bernard antwoordde: ‘Bang zijn voor azen.’

Toen het gesprek op Shakespeare's Romeo en Julia kwam en verzocht werd een korte karakteristiek van Romeo te geven, zei hij: ‘Vermeed gebruik te maken van de trap.’

Een andere vraag luidde: ‘Indien er brand uitbrak in het Louvre en u kon maar één schilderij redden - welk schilderij zou u dan kiezen?’

Hij antwoordde: ‘Het schilderij dat het dichtst bij de uitgang hangt.’

Tristan Bernard was een jood. Toen, in de bezetting, de Duitsers hem en zijn vrouw kwamen halen, zei hij: ‘Tot nu toe leefden wij in vrees, voortaan leven wij in hoop.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken