Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onzin (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onzin
Afbeelding van OnzinToon afbeelding van titelpagina van Onzin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.93 MB)

Scans (18.01 MB)

ebook (12.29 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onzin

(1979)–S. Carmiggelt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 57]
[p. 57]

Voorbarige memories

[pagina 58]
[p. 58]

Zitten en opstaan

Toen ik klein was stond ik nooit op bij het Wilhelmus, want we waren thuis rood en vonden het een lied van de reactie, waartegen gedemonstreerd moest worden. Mijn vader was een man die eigenlijk niet van opvallende daden hield, maar dit moest hij doen, want hij meende het.

Soms was het wel akelig. We gingen eens met de Reisvereniging naar Zwitserland en kwamen in een buitencafé, waar het strijkje, ter ere van de Nederlandse gasten, het lied aanhief. Heel het gezelschap kwam overeind met plechtige koppen, maar mijn vader, mijn moeder, mijn broertje en ik bleven zitten. Aan ons tafeltje zat een meneer uit Zutphen, waarmee we het erg goed konden vinden op die reis, omdat het zo'n aardige man was. Maar nu keek hij ons ontzet aan en verrees helemaal in zijn eentje, nijdig snuivend, want hij voelde zich bedrogen omdat hij voordien niets gemerkt had van onze gezindheid. De anderen keken er ook van op, want we droegen nette kleren - mijn vader was trouwens in goeden doen, ‘een kleine kapitalist’, zoals hij wel eens glimlachend zei. De rest van de reis werden wij als lepralijders behandeld.

Als kind vind je dat niet zo erg. Je doet wat je vader zegt en als een ander daar dan boos om wordt, begrijpt hij gewoon de verhoudingen niet. Vaders woord was toen nog een lange lasso. Op een keer ging ik naar de kermis, met mijn oom en tante, die helemaal niet rood waren, want ze hadden een grote winkel, waar ze rijk in werden. Op de kermis was een Tiroler orkest en dat speelde ook opeens het lied. Mijn oom en tante verrezen, maar ik niet. Alle mensen riepen: ‘Die jongen moet opstaan’, of ‘Hee vlegel’, en mijn tante zei paars: ‘Vooruit, ze spelen het volkslied.’

[pagina 59]
[p. 59]


illustratie

[pagina 60]
[p. 60]

Maar ik bleef gewoon zitten en zei: ‘Het mag niet van vader.’ Toen het uit was, gingen oom en tante meteen de kermis af, hoewel ik nog nergens in geweest was en helemaal geen noga had gehad.

Dat was natuurlijk een vervelende ervaring. Ook bezorgde onze gezindheid wel eens last als ik speelde met de zoontjes van de heer Nifterik, die een drogisterij dreef in onze straat. Achter in de schemerige zaak mochten wij knoeien met vochtig geworden hoest-caramels. Soms pakte de heer Nifterik mij opeens bij de schouder en sprak: ‘Jullie zijn, geloof ik, republikeinen, hè? Je vader wil de winkeliers weg hebben.’ Beleefd antwoordde ik dan: ‘Neen, meneer Nifterik,’ want we waren net zo lekker aan 't inpakken en afwegen. De kleine, dikke man keerde zich korzelig mompelend af en ging weer aan zijn deur staan, neerslachtig, want er kwam bijna nooit een klant.

Later zat ik eens in een café op een oranjefeest. De sdap was in die dagen aan het bijdraaien en voor de Vara hadden ze net, voor het eerst, een mooie, toepasselijke speech gehouden, terwijl in Het Volk een artikel had gestaan over de schoonheid van ons volkslied, heel instructief en eerbiedig. Terwijl ik met mijn vriend zat te praten, kwam er een troep beschonken mannen binnen, met papieren hoedjes op. Ze maakten veel lawaai, maar het was feest en dan let je daar niet op. Plotseling riepen ze: ‘Hee, opstaan, schooiers!’ Eerst hadden we nóg geen erg, maar toen begonnen ze met asbakjes te gooien, want ze waren het lied aan 't zingen, erg bibberig en glazig, doch met de pathetische ernst van dronken mensen.

Na de speech van de Vara hadden we best kunnen opstaan, maar omdat ze zo scholden en wierpen werd het een erezaak. Wij bleven dus zitten met kom-maar-op-gezichten. Een oude man, die zeer veel ophad, trad ontroerd aan ons tafeltje en riep, bevend van haat: ‘De Vara hè!’ Het was erg toepasselijk, maar we hadden nu eenmaal a gezegd en bleven dus zitten, ons voorbereidend op een vechtpartij.

[pagina 61]
[p. 61]


illustratie

[pagina 62]
[p. 62]

In de vijandige stilte die viel toen het lied uit was, stond opeens een kleine Hongaar op. Hij zat altijd in dat café te suffen, omdat hij met een plaatsenjuffrouw van het aangrenzend theater samenleefde. De man was geoloog, maar aangezien hij telkens voor allerlei regeringen moest vluchten, kwam hij nergens tot geologie. Terwijl het hele café ons stond te verscheuren, schudde hij onze handen en zei: ‘Joist nu, mieneer.’ Met fonkelende oogjes ging hij zitten en begon over zijn politieke woelwerken in Boedapest en Berlijn uit te pakken. We zaten er een beetje afwezig bij, want we wilden die dreigende knokpartij in de gaten houden. Maar het liep met een sisser af. We bleven nog een kwartiertje zitten en braken toen op, in een mist van scheldwoorden en hoongelach. Een dikke man wou ons na, ten einde op de stoep alsnog te vechten, maar hij moest eerst afrekenen. Toen hij klaar was, waren we al te ver weg om nog te worden ingehaald, hoewel we niet hard liepen, wel sneller dan anders.

Pas toen de Duitsers aan de grenzen stonden, werd het Wilhelmus mijn lied. Ik schreide hete tranen toen het op 10 mei 1940, na de eerste koninklijke boodschap, door de radio klonk, want als de kurk er eenmaal afspringt, ben ik erg tranenrijk. Ik heb het trouwens de hele oorlog door niet met droge ogen van de bbc kunnen horen. Ontroerd lag ik dan in ons keukenkastje, waar de radio werd bewaard, want in die heilige tijden dreef er veel mee met de zware akkoorden van het lied.

Toen de Canadezen op de Dam stonden en de mensen het weer voor het eerst gingen zingen, zat mijn keel zo vol brokken, dat ik alleen maar een beetje mee kon piepen.

Neen, er is gelukkig veel veranderd. Maar toch blijf ik weer zitten als ze het straks zingen tegen het minimum, waarin ik geloof.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken