Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onzin (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onzin
Afbeelding van OnzinToon afbeelding van titelpagina van Onzin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.93 MB)

Scans (18.01 MB)

ebook (12.29 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onzin

(1979)–S. Carmiggelt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 67]
[p. 67]

Uren met Tjibbe

Toen ik de lagere school met goed gevolg had genoten, bestemden mijn ouders mij voor het handelsonderwijs. Dit was niet zonder reden. Als knaap toonde ik reeds een scherp oog voor eigen voordeel en mijn belangstelling voor ruiltransacties of werkjes waaraan beloningen waren verbonden, gevoegd bij een ware verslaafdheid aan winkeltje spelen, wees mij als toekomstig zakenman aan. Op vrije zaterdagmiddagen zwierf ik trouwens altijd op de markt rond, waar ik allengs zo vertrouwd raakte met de kooplieden, dat ik wel eens mee mocht schreeuwen met een grijsaard die vliegenvangers verkocht, kleverige waar, welke weinig aftrek vond.

Van mijn zakgeld kocht ik op die markt allerlei voorwerpen, zoals tandenborstels, hoge halsboorden, mapjes postpapier, uit een brand geredde jujubes of gordijnringen, die ik thuis in een daartoe bestemde kist bewaarde. Met de kist bezocht ik buren, familieleden en zakenrelaties van mijn vader en beijverde mij hen tot kopen van mijn waren over te halen.

Mijn moeder, die zich schaamde voor mijn activiteit, deed telkens een bod op mijn hele voorraad, maar nadat ik had toegeslagen kocht ik van haar geld onmiddellijk nieuwe artikelen, waarbij ik later stilletjes de oude voegde, want de collectie werd nooit verbrand of vernietigd, zodat ze eindeloos rouleren kon.

Op den duur berustten mijn ouders in mijn frenetieke marskramerij. Ik bleef er immers tóch op uitgaan. Eens drong ik zelfs een nabij ons huis gelegen katholiek gebouw binnen, waar ik twee vatenkwasten plaatste bij een priester.

De handelsschool was dus nog niet zo gek gekozen, maar

[pagina 68]
[p. 68]

ik mislukte er in korte tijd, omdat ik een diepe afkeer had van bezigheden die inspanning vereisten.

De eerste dag in het gore gebouw was al dadelijk vol kwellend onheil. De directeur, een dikke, driftige man, kwam ons met voorbarige verachting toespreken, waarop een kaal heertje de wiskunde aansneed. Aangezien ik daarvan niets begreep, zat ik nerveus te suffen, maar de man riep opeens: ‘Jij zit te staren’ en dwong mij voor de klas te komen, waar mijn domheid spoedig aan het licht trad. Deze ervaring nam mij al dadelijk tegen de school in en er was geen maand voorbij of ik had mij verenigd met twee andere protestpubers om ons gedrieën toe te leggen op het plagen van leraren.

Toen ik dertien jaar was, bracht ik dan ook een kerstrapport met veertien onvoldoende cijfers thuis. Mijn vader sloeg met de vlakke hand op tafel, heette mij een ‘luie vlegel’,

illustratie

[pagina 69]
[p. 69]


illustratie

voorspelde mijn mislukking in de maatschappij en besloot geërgerd: ‘Ziezo, meneer is de stomste van de klas.’

‘Neen, pa,’ moet ik toen hebben uitgeroepen, ‘Sam is nog stommer, die heeft er vijftien.’

Dat kón, want er waren vijftien vakken. Ik had tenminste nog een zes voor gymnastiek, terwijl de lichaamsprestaties van mijn boezemvriend Sam met een twee waren gehonoreerd. Hij viel altijd uit de ringen. ‘Jij bent geloof ik topzwaar,’ zei de leraar dan. Die goeie Sam - ik zie hem nog voor me staan met zijn grote hoofd.

Mijn vader meende dat mijn intellect wel zou toenemen als hij ophield met de verstrekking van zondagcenten. Dit was evenwel een opvoedkundige dwaling, want de oorzaak van mijn falen heette Dolly en zat, met een verwarrende jurk aan, in de tweede bank rechts. Als zij na schooltijd

[pagina 70]
[p. 70]

voorbijfietste, zei ik tegen Sam: ‘Kijk die meid weer eens,’ en hij gooide er een paar vloeken bovenop, want we waren op elkaar ingespeeld als Laurel en Hardy. De psychologisch getrainde lezer weet nu, dat Sam en ik Dolly beminden en dit beschamende gevoel, overeenkomstig de gewoonte bij dertienjarige schooljongens, onder stoelen en banken van ruwheid en hoon verborgen.

Ik heb nooit een woord met haar gewisseld, maar tóch verklaarde ik haar ten duidelijkste mijn liefde. Als we een Duits dictee hadden gehad en de luie leraar, die niet zelf wilde corrigeren, de blaadjes liet ruilen, zodat je het werk van één van je klasgenoten mocht nakijken, zorgde ik er altijd voor dat ik het hare in handen kreeg en dan verbeterde ik, in flagrante strijd met de voorschriften, al haar fouten met inkt. Bedankt heeft ze me nooit. Sterker nog: ze streepte mijn fouten genadeloos aan.

En het waren er veel, vrienden, want ik moest ‘herrie trappen’, dingend naar haar glimlach. Ze was er niet scheutig mee. Ik heb me voor haar vergooid, maar ik mocht niet eens, om vier uur, haar fiets uit het hok halen. Want meisjes zijn wreed.

Zonder Dolly zou Tjibbe er nooit aan te pas gekomen zijn, want hij zat aan dat kerstrapport vast. Sams vader volstond met enige schoppen onder het achterdeel van zijn kind, maar de mijne was een humanist en bracht mij naar een leraar toe. ‘Je moet bijgewerkt worden,’ sprak hij en toen kwam Tjibbe.

Tjibbe was ons aanbevolen door een vriend des huizes, die waarschijnlijk een verkapte vijand is geweest. Hij stond op een middag voor me in de huiskamer en zei: ‘Zo, is dat de patiënt?’

We namen elkaar op als twee worstelaars, voor de wedstrijd begint. ‘Ik zie het al,’ sprak hij. ‘'t Is een kwibus.’

‘Puh!’ antwoordde ik, want als je dertien bent reageer je slapjes op een man van zestig. Zijn uiterlijk correspondeerde met zijn beroep: een klein heertje in het zwart met

[pagina 71]
[p. 71]

een pijp en een bril. Hij droeg een bolhoed en een rouwband, waarschijnlijk om vertrouwen te wekken. In zijn oogopslag was van enige smart inmiddels niets te bespeuren. Hij keek als een straatjongen en als hij lachte, was hij er een.

Toen mijn vader weg was en wij tweeën, met die verwenste leerboeken, in de kamer achterbleven, zei hij warm: ‘Een hoop narigheid die school, vin-je-niet?’

‘Ja, meneer Verbaan,’ antwoordde ik geestdriftig.

‘Zeg maar Tjibbe,’ sprak hij achteloos. ‘Maar niet als je vader er bij is, want dan spelen we weer David en Goliath, begrijp je?’

Ik begreep nog meer, namelijk: dat dit geen leraar, maar een acceptabel mens was.

‘Jij moet les hebben,’ vervolgde hij, op tafel plaats nemend. ‘Maar ik zou willen voorstellen het niet te dol te maken.’

‘Zal ik de boeken dan maar wegleggen?’ vroeg ik behulpzaam.

‘Welja,’ antwoordde hij geeuwend. ‘Laten we 't huiswerk voor morgen maar gaan maken. Is 't veel?’

‘Twee bladzijden geschiedenis en één Franse thema,’ zei ik.

‘Goed. Jij stopt de geschiedenis in je kop en ik maak die thema,’ besliste hij.

Zo gebeurde het. Ik leverde de volgende dag met een zekere bravoure mijn schrift in, want nu zou ik dan toch eindelijk eens uitblinken.

‘Tweeëndertig fouten,’ zei de leraar koel. ‘Met de dag zie ik je stommer worden.’

Tjibbe liet een vrolijk gelach horen, toen ik hem de volgende keer het rood doorkraste themaschrift toonde.

‘Dat verdraaide Frans,’ riep hij. ‘Ik heb er nooit wat van begrepen.’ En hij sloeg zich op de oude dijen van pret.

Toen mij was gebleken dat ook zijn kennis van de andere vakken waarin hij mij onderrichten moest, nog beneden

[pagina 72]
[p. 72]

de mijne lag, maakte ik voortaan mijn huiswerk zelf. De lesuren werden aan het uitwisselen van verhalen besteed. Hij wist er duizenden en was vooral sterk in spookvertellingen. Soms geviel het, dat mijn vader midden in een der spannendste passages binnentrad. Dan bogen wij ons over een studieboek, dat steeds gereed lag voor paniek-situaties. Als vader weer weg was, lachten we tegen elkaar als twee die hun zoet geheim goed weten te bewaren en verdiepten ons opnieuw in het spookverhaal.

Tjibbe, gevoegd bij Dolly, waren voldoende om mijn overgang naar de tweede klas te verhinderen. Ik bleef op overtuigende wijze zitten en dát was het einde van de lessen. Mijn vader zond Tjibbe heen, omdat hij geen waar had geleverd voor ons geld. Met tranen in de ogen nam ik afscheid van hem.

Voorbarig - want een week later belde hij 's avonds om half tien in een toestand van verhitting bij ons aan en vroeg een rijksdaalder te leen, omdat hij ‘met de tram naar huis moest’. Ik kreeg het geld van mijn vader los en gaf 't hem. ‘Dank je, kereltje,’ zei hij. ‘Ik kom 't morgen even aanreiken.’

Daarna heb ik hem nooit meer gezien.

[pagina 73]
[p. 73]


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken